Matteüs 23:1-12

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 126
Psalm 93,3
lezen Matteüs 23
Gezang 7,3.4
Psalm 19,6
Psalm 31,11-14

Loenen-Abcoude 09/11/97
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, jongens en meisjes, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Wie is bij jullie eigenlijk de beste van de klas? Als je zo eens rondkijkt op school, of later op je werk, wie is de beste? De beste van de klas, is dat het slimste kind met de hoogste cijfers? Of de stoerste knul met de dikste spierballen? Of het mooiste meisje met de beste make-up? Of kun je ook al de beste van de klas worden door alleen maar iets te hebben? Het mooiste speelgoed of de duurste fiets?


Wie is er het beste? Dat is niet zomaar een vraag. Nee, dat is een vraag die ons bezighoudt al van jongs af aan. Is hij het beste, of zij, of kan ik het misschien zijn? Het liefst zijn wij allemaal ergens het beste in. Als je niet zo goed kunt rekenen als je buurman, dan kun je vast wel beter voetballen, en omgekeerd moet wie niet sterk is, slim zijn. En inderdaad zijn wij hier over het algemeen heel slim in: in toch in ieder geval ergens het beste in zijn. Zelfs als we hier de Here Jezus toch wel tamelijk vervelende dingen horen zeggen over dat ’het beste zijn’ van ons: wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn. Zelfs als we dat horen, dan maken we er nog iets van: we proberen de beste te worden in het dienen. Heer, ik ben de beste - dienaar...


Waarom willen wij dat eigenlijk zo graag, de beste zijn? Ja, waarom? In ieder geval vinden wij onszelf allemaal heel belangrijk, en we willen daarom ook graag dat andere mensen ons heel belangrijk vinden. Dat mensen zeggen: meneer, mevrouw, ons waarderen, en zeggen dat we dit en dat goed gedaan hebben. En dat verbindt ons op een heel diepe manier met die Farizeeën en Schriftgeleerden waar de Here Jezus het over heeft. Het verbaast me telkens weer hoe wij op die mensen lijken, of we het nu willen of niet.

Natuurlijk, wij willen dat niet. Wie wil er nu een Farizeeër zijn? Zo’n werkheilige ketter, die denkt dat-ie voor God iets betekenen kan? Als we zo’n hoofdstuk Matteüs lezen, vol met ’wee u’ dit en ’wee u’ dat, dan voelen we ons snel toeschouwers bij een ruzie die ons eigenlijk niet aangaat. Uit de verte kijken we naar de Here Jezus en naar die Schriftgeleerden en Farizeeën: wat een conflicten toch, wat een ongeloof, tja, dat komt er van als je niet buigen wilt voor God, maar jezelf overeind wilt houden. Maar gelukkig, wij zijn die Schriftgeleerden en Farizeeën niet. Wij zijn gelukkig gereformeerd, en denken niet dat we met prestaties iets bij God verdienen. Ja, kent u dat gevoel van: Heer, ik dank u dat ik niet ben zoals deze hypocriete Farizeeër? Nee, niet als prestatie, maar heel precies, net als bij die Farizeeër zelf: Heer, ik dank U, dat U mij dat geeft, niet zo te zijn als die ...


Nee, we staan bij die Farizeeën niet voor een groep mensen die een vreemde joodse ketterij verkondigden en die dáárom ruzie met de Here Jezus kregen. Wat hen dwars zat, wat ervoor zorgde dat zij ruzie met de Here Jezus kregen was niet speciaal-joods, was niet maar dat zij bij God iets wilden verdienen, terwijl Jezus dan leerde dat zoiets niet kon. Nee, het was dat zij kapsones hadden, dat ze zichzelf zo belangrijk vonden en van mening waren dat andere mensen hen ook belangrijk moesten vinden: respect tonen, tegen hen op zien. Omdat ze zelf zo goed waren? Misschien ook wel. Maar rekent u er vooral op dat het die heel andere kleur had van: Heer, ik dank U, dat U mij dat geeft niet zo te zijn als die tollenaar, die zondaar. Wij zijn kinderen van Abraham, zo presenteren ze zich. En ze wisten ook wel dat zij zichzelf geen kinderen van Abraham gemaakt hadden. Daar had God hen toe uitgekozen. Maar daarom voelden ze zichzelf nog wel belangrijk! Kapsones.

En dát geeft nu precies al die ruzie met Jezus. Want de Here Jezus heeft nu juist de boodschap dat geen mens reden heeft om zichzelf belangrijk te voelen, om kapsones te hebben. En hier, in Matteüs 23, waar heel dat conflict met de Farizeeën en Schriftgeleerden tot een hoogtepunt komt, komt dát dan ook heel sterk naar voren. Laten we het maar tot thema van de preek maken:


Geen kapsones in de kerk.

Dat is moeilijk voor ons,

maar het moet van Mozes,

en het kan door Jezus.


Geen kapsones in de kerk. Geen mensen die zichzelf belangrijk vinden. Ook geen mensen die zichzelf belangrijk vinden om wat God door hen doet. Dát is moeilijk voor ons. Daar moeten we maar heel eerlijk in zijn. Laten we ons alsjeblieft niet verkijken op heel dat grote conflict tussen Jezus en de leiders van het joodse volk. Laten we toch niet denken dat het daarin om een ruzie om, ja om eigenlijk niks ging. Laten we niet denken dat we daarin tegen wat joodse eigenaardigheden aanlopen en verder niet. Ze waren niet gek, die joden, en ook niet ongelovig. Maar ze stootten zich aan het moeilijkste van het evangelie, aan die heel harde, vernederende kern daarin: wij zijn helemaal niet zo belangrijk als wij graag willen zijn.

Dat is moeilijk voor ons. Heel moeilijk. Dat blijkt wel als je je afvraagt waarom iedereen van ons eigenlijk graag de beste wil zijn, al is het maar ergens in. Vanaf de eerste klassen op school zijn we bezig onszelf te vergelijken met anderen. Zij kan dit beter, maar ik dat. Hij kan beter sporten, maar ik kan beter zingen. En wat zijn we ongelukkig als we niets kunnen vinden waarin wij beter zijn dan een ander. Misschien worden we dan wel het beste in zeuren, of in klagen, of in pesten, of in vervelend en brutaal zijn: als je de grootste mond durft opzetten, ja dan kijken sommige mensen tenminste toch nog tegen je op. Dat durven zij niet.

We zijn zo belangrijk. En dat verbindt ons op een heel diepe manier met die Farizeeën en Schriftgeleerden hier. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik vind onze tekstverzen dan ook heel herkenbaar. Nee, wij hebben geen gebedsriemen en ook geen kwasten aan onze jas. Maar wij houden wel van de eerste plaats bij de maaltijden en als mensen ons een speciale mooie stoel aanwijzen, dan zijn we heel tevreden. En van wie is het geen stille droom, dat de mensen niet gewoon aan ons voorbij zullen lopen in de supermarkt, maar dat ze ons met respect zullen groeten: dag meneer, dag mevrouw, omdat we bekend staan om het goede dat we gedaan hebben. Zoals we het hier in de buurt soms mee kunnen maken in een winkel of bij een benzinepomp: kijk eens, kennen we die niet van t.v.? Zo zouden wij toch bekend willen zijn, nee, misschien niet van televisie, maar toch wel als die en die, die iets heel goed gedaan heeft.

Al hun werken doen zij om in het oog te lopen bij de mensen, zegt de Here Jezus van deze joodse leiders. Maar hoe zit dat bij ons? Heeft zich juist dát niet als een groot kwaad in ons hart vastgezet. Waarom helpen wij mensen? Ja, waarom? Moet je eens kijken wat er gebeurt als wij heel veel voor een ander gedaan hebben, maar er niets voor terug krijgen, zelfs geen dankjewel: dan zijn we beledigd, toch? en gekwetst. En daarmee laten we onszelf in het hart kijken: daar ging het ons dus om, om een dankjewel, om respect, om een, ja, om een weldoener te zijn. En natuurlijk weten wij ook wel, net zo goed als die Farizeeërs, dat wij alles alleen maar van God hebben gekregen. Maar wat maakt dat uit, hier, op dít punt? Of we het nu van God gekregen hebben of niet, alles wat wij door-geven, wij geven het toch door? en daar mogen de mensen best eens wat respect voor opbrengen, toch?


Dit zit echt heel diep bij ons, bij mensen. Zoals auto’s lopen op benzine, of diesel, zo lijken mensen wel te lopen op complimentjes en respect en bevestiging van hun gevoel van eigenwaarde. We hebben een eisende houding. We willen aandacht. Dat zit zo diep, dat zelfs als we zo voor het oog heel laag van onszelf denken, en onszelf maar een mislukkeling vinden, dat zelfs dan nog die eisende houding blijft: alles draait om ons: wij moeten geholpen worden, wij moeten medelijden krijgen, aandacht, zorg. Geen kapsones, wat is dát moeilijk.

Heel vaak ongemerkt verhogen wij onszelf. De anderen, die komen vanzelfsprekend op de tweede plaats. Stel nu eens, dat God het ons geeft om ergens gelijk in te hebben, dan hebben we dat gelijk toch? En de anderen, die daar anders over denken, nou, die zijn dom, of die zijn slecht. Waar we dan precies gelijk in hebben is helemaal niet zo belangrijk. Natuurlijk hebben we gelijk als we vinden dat er nodig van alles veranderen moet in de kerk. Maar de mensen die dat niet met ons eens zijn, zijn die dom, of slecht: kleingelovig of zo? Moeten die zich maar aanpassen? Kijk, als ik het zo vraag, dan is de zaak duidelijk: natuurlijk niet. Maar meestal vragen we het ons zo niet af. En dan zijn er plotseling die opmerkingen, zo terzijde: ja kom nou even, daar hoeven we nu, in 1997, toch niet meer zo over te denken? Dan is er plotseling die korzeligheid in onze gesprekken: ben je nu helemaal? dat is toch geen serieuze opstelling? Nee? Heel vaak ongemerkt verhogen wij onszelf.

Juist door dat ongemerkte zie je hoe diep dit soort dingen zitten. Geen kapsones hebben, dat is echt een probleem voor ons, mensen. Niet alleen maar voor Schriftgeleerden en Farizeeën, maar ook voor ons.


Toch moet het van Mozes. Dat was het tweede. Het mag ons opvallen dat de Here Jezus zich op dit punt heel nadrukkelijk bij die Farizeeën en Schriftgeleerden aansluit. Zij zitten op de stoel van Mozes: zij leggen de wetten van Mozes uit, en in theorie doen zij dat kennelijk helemaal niet verkeerd: alles wat zij zeggen, doe dat en onderhoud het. Dat lijkt eerst heel vreemd, zeker bij alles wat de Here Jezus dan verderop nog zegt. Maar zo vreemd is het bij nader inzien niet.

Laten we maar denken aan al die keren dat in de evangeliën blijkt dat zowel de Here Jezus als die Schriftgeleerden en Farizeeën het eens zijn over het Oude Testament. Ze geven allebei dezelfde samenvatting van de wet, niet maar van de tien geboden, maar van heel het Oude Testament: je zult de Here liefhebben met alles wat in je is en de naaste als jezelf. Heel de wet wordt vervuld in de liefde. Dat was niet maar iets van de Here Jezus alleen. Dat vond iedereen zo. Ook de Farizeeën.

Alleen: die déden het niet. U zult liefhebben, die last bonden ze aan iedereen op de schouders, maar ze droegen die last zelf niet. En dan moeten we weer heel goed toezien. Want die Farizeeën en Schriftgeleerden deden best wel allerlei ’goede werken’. De Farizeeën stonden bekend om hun aalmoezen, om hun sociale zorg. En die Schriftgeleerden maakten hun levenswerk van het onderwijs in Gods goede geboden. Dat waren allemaal geen slechte dingen, maar goede. Toch leefden ze zelf niet naar de wet: ze deden al die goede dingen namelijk niet uit liefde voor God en de naaste, maar uit liefde voor zichzelf. Ze waren net zo trots als Nederlanders op hun sociale voorzieningen: Nederland gidsland, ons prachtige poldermodel, ja ja. Wat een weldoeners, die Farizeeën, mensen om tegen op te kijken. God had hen zoveel goede werken gegeven, dat ze wel respect mochten vragen ook.

En juist daarmee deden ze niet wat Mozes zelf zei dat ze moesten doen. Want het gaat in heel het Oude Testament niet om wat mensen allemaal wel niet voor goeds doen. Juist niet. Niet maar pas bij de Here Jezus wordt de bijbel een vernederend boek, dat alle gevoel van goed en sterk zijn bij ons afbreekt. Dat begint al in het Oude Testament. Denk maar even aan dat ’zonen van Abraham zijn’ van die Farizeeën. Dat waren ze niet uit zichzelf, dát wisten ze best. Maar toch voelden ze zich er maar wat goed mee: zij waren de zonen van Abraham, daar had God hen toe uitgekozen. Maar als Johannes de Doper dan zegt: God kan ook uit die stenen hier kinderen van Abraham verwekken, dan herinnert hij aan het harde feit, dat alle kinderen van Abraham inderdaad uit ’stenen’ verwekt zijn: uit een onvruchtbaar echtpaar, dat zelf geen kinderen kón krijgen. En hij herinnert aan dat refrein uit het boek Deuteronomium: pas op, God heeft jullie, Israël, niet uitgekozen omdat jullie zo goed zijn, jullie zijn helemaal niets beter dan alle andere volken. Jullie moeten net zo goed alles, maar dan ook alles van God krijgen. En dat jullie iets krijgen, maakt je niet beter dan anderen.


Juist als het om liefde gaat, om uit jezelf doen wat goed is, laat het Oude Testament zien, dat daar niets van terecht komt uit onszelf. Het blijkt uit heel de geschiedenis van Israël dat mensen geen goede dingen doen voor God of voor de naaste, voor een ander, maar uiteindelijk telkens weer voor zichzelf. Terwijl de boodschap van de wet en van heel het Oude Testament juist is, dat je je liefdedaden voor God en voor een ander moet doen. Ja, die Farizeeën zitten op de stoel van Mozes, en ze hebben groot gelijk met hun visie op de wet, en op heel het Oude Testament. Maar toch doen ze het niet. Ze léven niet uit liefde, ze léven niet uit dat besef, dat heel het Oude Testament doortrekt, dat je ook je goede daden alleen maar gekregen hebt van God, en dat jij daar zelf niet groot en sterk van wordt en respect om verdient, maar dat je er alleen maar mee hebt te dienen. Wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn. Dat is juist daarom: God geeft zijn gaven, ook zijn gaven van goede dingen te doen, om er mee te dienen.


Dat moet van Mozes. De wet gebiedt het en het Oude Testament leert het. Maar kán het daarmee ook? Nou, het lijkt er nog niet op. Met aansporingen, geboden en idealen verander je mensen niet. Het blijft er even moeilijk mee voor ons. Wij blijven om onszelf draaien, ons zelf belangrijk vinden. Kijk maar naar die Farizeeën. Die waren niet dom. Het waren mensen net als wij. Laten we dus ook maar naar onszelf kijken: als wij juist die echte liefde niet krijgen, die liefde die geeft zonder iets terug te verwachten, die liefde die dient met Gods gaven zonder een bij-oogmerk van respect en zonder de wens om een weldoener gevonden te worden, als wij die liefde niet krijgen, dan komt er niets van terecht.

Gelukkig is dat het nu juist waar het bij de Here Jezus om draait. Hij wil die liefde geven. Hij leert het ons door het voor ons te doen en door het ons voor te doen. Hij draagt het ons met zoveel woorden nog eens op. Zelfs al is Hij de Meester en de Leider, toch is Hij de grootste dienaar. Hij heeft metterdaad zichzelf vernederd en is daarom verhoogd. Vers 12 is tegelijk de kortste samenvatting van zijn leven.


Dat is dan ook gelijk de diepste reden waarom er in de kerk geen plaats is voor kapsones van ons. Wij zijn allemaal mensen voor wie het nodig was dat de Here Jezus zich vernederde tot in de dood. Wat willen wij toch met al dat ’het beste zijn’ van ons? Willen we dát soms vergeten en wegduwen? Dat zou wel heel belachelijk zijn.

..

Tegen de achtergrond van zijn leven voor ons is juist ons het beste willen zijn het slechtste.

De Here Jezus raakt ons precies op ons gevoelige punt. Wij vinden ons zelf veel te belangrijk. Tegen de achtergrond van de concrete liefde en overgave van de Here Jezus voor ons, wordt dat pas echt belachelijk. Bij Hem blijkt het: wat hebben wij, dat wij niet gekregen hebben? Dat is de dood voor onze eisende houding.

Dat betekent niet dat wij nu allemaal groot moeten worden in het dienen. Dat zou een schijnbeweging zijn. Niet de beste helper is de beste van de klas. Als de Here Jezus zegt: de grootste zal uw dienaar zijn, dan laat Hij daarmee zien dat heel dat ’de grootste willen zijn’ niet in orde is. We moeten niet beter zijn dan een ander, maar we mogen bij de Here Jezus onszelf zijn, allemaal. Dat geeft bij elkaar nu net dat prachtige mozaïek van de kerk. Dat bestaat niet allemaal uit dezelfde steentjes. Dan is er geen mozaïek. We moeten niet allemaal als goud willen blinken boven de anderen. Dan blijkt het geheel alleen maar een blikkerende plaat te worden. Wanneer we bij de Here Jezus onszelf zijn, en Hem alleen als Meester en Leidsman volgen, dan blijkt er juist zo’n mozaïek te ontstaan. Daar ging het Mozes al om. Het zal bij Jezus lukken. Amen.


<<<