Matteüs 25:31-46

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 115,1.5
Psalm 115,6.8
lezen/tekst Matteüs 25:31-46
Psalm 82
Psalm 122,3
Liedboek gezang 41

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 115,1.5.6
lezen/tekst Matteüs 25:31-46
Psalm 82
Gezang 4
Liedboek gezang 63

Loenen-Abcoude 28/11/99
Voorburg 03/12/00
Leidsche Rijn 16/12/01

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Het is vandaag de eerste zondag van advent. Bij advent horen in de kerk altijd twee dingen. We staan speciaal stil bij de aan-komst van Jezus op aarde, en de voor-aankondiging daarvan in profetie en geschiedenis. Maar we staan ook stil bij de terug-komst van Jezus op aarde, die we nog verwachten. De advent-serie wil ik dit jaar maar bij de catechismus laten lopen. Het komt aardig uit (waarschijnlijk zondag 14 over de ontvangenis en geboorte van Jezus op tweede kerstdag). Dat geeft me de ruimte om vanmorgen een eigen accent te leggen vanuit Matteüs 25. En zoals u wel gemerkt zult hebben gaat het dan om advent als verwachting van Jezus’ terug-komst.


Ergens vormt de preek van vanmorgen een uitwerking van die van vorige week, over zondag 11, en legt ze een verbinding met die van vanmiddag over zondag 12. Voor het geval iemand er vorige week niet was, of vergeten is hoe het die middag ook alweer ging: ik heb bij zondag 11 naar voren gehaald hoe de Here Jezus in zijn naam Jezus juist als mens, als de man die rondging in Palestina voor ons, ja naast ons komt te staan. Van dichtbij, als medemens, is Hij toegankelijk voor ons, van dichtbij spreekt Hij ons aan. Het lijkt me zo dat Matteüs 25 een sterk voorbeeld is van dat laatste: van dichtbij, als medemens, spreekt Jezus ons aan.

Dat lijkt me belangrijk, ook als het gaat om de verwachting van zijn terugkomst. Die terugkomst staat voor ons besef snel op afstand van ons leven. Ja, Jezus komt terug, eens, maar niemand weet wanneer, en in de praktijk betekent dat zomaar, dat we er van uit gaan dat het nog wel even duurt. En nog in een andere betekenis staat, denk ik, de terugkomst van Jezus snel op afstand van ons leven: als Hij komt, komt Hij in heerlijkheid en grote majesteit. We denken ons de gang van zaken in (als we er aan denken), als een enorme, ontzagwekkende verzameling van mensen voor een troon in de verte, een beetje een stadion-ervaring, als je bovenin zit, op rij 435c, vak h, en maar net kunt onderscheiden wat er in de diepte gebeurt. En dan komt het er hier op aan om in het goede vak, dat van de schapen, terecht te komen. We verwachten op afstand een belevenis op afstand.

En advent, stilstaan bij Jezus’ terugkomst, betekent dan zomaar dat we onze ogen laten dwalen in de verte, langs de horizon van ons leven. De stem: ’Zie, Ik kom spoedig’ klinkt uit de verte, achter uit Openbaring, waar wij niet zien kunnen. En dus, als we Hem verwachten, doen we het met ’reikhalzend’ verlangen: op de tenen kijken of we al iets zien.

Vervolgens struikelen we natuurlijk in ons leven over onze mede-mensen, en onze broeders en zusters, die heel dichtbij en concreet een appèl op ons doen. Als Lazarus de bedelaar liggen ze voor onze deur, en als wij ook maar even te ver voor ons uit kijken, zien we hun gebroken been over het hoofd, of die kruk die daar uitsteekt.


Wat de Here Jezus ons hier in Matteüs 25 nu leert is, dat juist die mensen heel dichtbij alles met zijn terugkomst te maken hebben. Die woorden: ’Zie, Ik kom spoedig’, klinken niet maar van ver, van afstand, van achter uit de hemel. Ze klinken ook van direct naast ons, waar Jezus als mede-mens van ons naast ons staat. Als medemens spreekt Hij ons aan: let op hoor, Ik kom zo, en dan kom Ik in macht en heerlijkheid, en zal Ik je beoordelen op wat jij met jouw medemensen gedaan hebt. Hij komt naast ons staan, en kijkt met ons rond in ons eigen leven: al die mensen met hun eigen gezicht, hun eigen charmes, hun eigen onmogelijkheden. En Hij spreekt ons van dichtbij aan: Kijk, Ik ben naast jou komen staan, Ik sta open voor jou, Ik heb mijn leven voor jou gegeven. Goed onthouden. Kijk nu nog eens rond, kijk de mensen eens aan die jij kent. Wat denk je? Kun jij naast hen gaan staan, open staan voor hen? Heb jij hen iets te bieden? Doe dat vooral, want Ik zal je dáárop beoordelen. Ik zeg het je bij voorbaat, dus: je velt je eigen oordeel als je je er niets van aantrekt.


Ziet u, dat klinkt hier uit de mond van de Mensenzoon. En natuurlijk, de Mensenzoon is die figuur uit de oude profetieën van Daniël, die komt op de wolken, die alle macht krijgt, en die oordelen zal. Maar laten we niet vergeten dat Mensenzoon in de eerste plaats betekent: heel gewoon mens, iemand met een moeder, iemand net als wij. Iemand dus ook die kwetsbaar is. Je kunt dat deftige en snel afstandelijke ’Zoon des mensen’ telkens ook heel concreet en aansprekend vertalen als ’Medemens’. Zo spreekt in het vervolg, in Matteüs 26, Jezus verder over zichzelf als de Medemens die overgeleverd wordt om gekruisigd te worden. Die man die komt met de wolken kan niemand meer overleveren. Maar de man die hier spreekt staat vlak voor zijn dood. Van naast ons, als medemens, spreekt Hij ons aan, en Hij richt ons op de mensen om ons heen, vlak naast ons: hier komt het er op aan.

Dat past helemaal bij Hem. Hij is op ons, mensen, gericht. Hij moest niet onze Medemens zijn, maar wilde dat worden, om ons te redden. En Hij is het helemaal geworden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet. Hij heeft voor ons geleefd en is voor ons gestorven. En zó spreekt Hij ons aan op ons eigen, heel concrete leven. Kijk naast je, daar staat Jezus. Kijk goed naar de mensen om je heen. Ook naast hen staat Jezus. Hij is de Medemens. En wat voor boodschap hebben wij dan aan elkaar?


Als je onze Heer zo ziet en hoort verdwijnen allerlei valse dilemma’s uit je leven. Dat kun je hier aardig zien bij vers 40. Daar heeft de Koning het over ’deze mijn minste broeders’. En dat gaat in het hele plaatje dat Jezus tekent, daarbij over die schapen, mensen die bij Hem horen, die het Koninkrijk beërven dat altijd al voor hen klaar lag. Tegelijk gaat het over die mensen die honger hadden en dorst, vreemdeling waren en naakt, ziek en gevangen. Er is eigenlijk altijd al discussie geweest over de vraag: wie we ons bij deze mensen moeten voorstellen: Joden, kerkmensen, alle mensen? Maar we moeten hier helemaal niet in categorieën denken en etiketten plakken. We moeten Jezus zien als de Medemens, naast ons èn naast de mensen die wij ontmoeten, en dáár consequenties aan verbinden. Gaat het dan om kerkmensen, om broeders en zusters, wat zou Jezus dan willen dat wij voor hen deden? Gaat het dan om zomaar iemand van de straat, wat zou Jezus dan willen dat wij voor hem, voor haar doen? Dat is de centrale vraag. En die klinkt van heel dichtbij. Weten wij veel of die zwerver bij de winkel niet ooit ’één van deze mijn minste broeders’ zal blijken te zijn?

Wij vergeten veel te makkelijk dat uitverkiezing, dat mensen gezegenden van Jezus’ Vader zijn, voor wie het koninkrijk altijd al klaar lag, betekent, dat niet wij uitmaken wie wel en wie niet, maar God. En dat dit voor ons betekent dat wij nooit iemand, hoe vreemd, hoe slecht, hoe vervallen ook, mogen opgeven als natuurlijk verloren. Wie durft dat te zeggen, die het geloof heeft om Jezus te zien ook als Medemens van die ander? Laten we het ons maar laten zeggen, van dichtbij: onze Medemens, de Mensenzoon, beoordeelt ons op wat wij als mensen met onze medemensen gedaan hebben.


Zo verbindt Hij al die kleine gebeurtenissen en daden, ontmoetingen en reacties in ons dagelijks leven, heel direct met zijn terugkomst om te oordelen de levenden en de doden. Omdat Hij gekomen is als mede-mens, bepaalt Hij ons bij onze medemensen. Hij leert ons om Hem te zien naast de mensen om ons heen, en ons af te vragen wat Hij dan wil dat wij doen zullen.


Ik zeg dat expres nog even zo. Eigenlijk veel omslachtiger dan de Here Jezus het zelf hier zegt. Hij heeft het eenvoudig over drinken geven aan wie dorst heeft, eten aan wie honger heeft, en zo voort. Zijn punt is eenvoudig dit: Ik heb jou geholpen, help jij nu ook, concreet en direct en zonder smoesjes. Dat is als het ware de algemene regel. Maar in ons leven gaan de zaken al snel ingewikkelder toe. We moeten die algemene regel zelf toepassen. Allerlei mensen tegelijk doen een appèl op ons. We moeten afwegingen maken. Bovendien zijn er mensen die ons gebruiken, bewust of onbewust, en mensen die allerlei hulp vragen op bijzaken en details in hun leven, terwijl hun eigenlijke probleem dieper of ergens anders ligt. Wat doen we dan?

Het blijkt dat hulp geven en zorg, altijd ook vraagt dat wij nadenken over hoe wij helpen en hoe wij werkelijk goede zorg geven. Om het in de woorden van onze tekst te zeggen: iemand die dorst heeft, heeft weinig aan eten. Wat moet je nu als iemand die dorst heeft toch om eten vraagt? Ja, toch maar drinken geven, nietwaar? Er zit steeds een stuk nadenken achter helpen. En juist daarom zeg ik het graag voor ons even iets omslachtiger. Want bij dat nadenken hebben we er iets aan om eens heel bewust aan Jezus te denken als de Medemens ook van die ander, en ons af te vragen wat Hij nu zou willen dat wij doen. Jezus laat zich ook niet gebruiken, Hij geeft ook niet altijd wat direct gevraagd wordt, Hij vraagt ook door en bepaalt mensen bij wat ze zelf kunnen. Je kunt deze woorden van Jezus niet gebruiken om elkaar in de kerk te chanteren, zo van: jij moet mij helpen want, kijk maar in Matteüs, anders ben jij geen goede christen, inconsequent, en doe je niet wat je toch gelooft. Zo simpel liggen de dingen niet.


En juist daarom hebben wij er belang bij om onze Heer deze woorden van dichtbij te horen spreken. Hebben we er belang bij om ons zo concreet mogelijk in te denken hoe Hij de Mensenzoon is, onze Medemens, die naast ons en naast de anderen is komen staan om ons te redden en te helpen. Hij wil ons ook helpen om in een soms lastige ontdekkingstocht van ’hoe stel ik mij op een goede manier open voor die ander?’ de goede weg te vinden. De goede weg, dat Hij eens met rècht kan zeggen: Ik was naakt en jullie hebben me maar niet verwend met liflafjes, eten en drinken, en me in al mijn gezeur toegegeven, maar jullie hebben mij gekleed.


En evengoed denk ik, dat juist zijn van dichtbij spreken van deze woorden tot ons, ons helpen kan om te breken met onze smoesjes, om door onze onverschilligheid heen te breken. Want vaak genoeg zien we elkaar werkelijk niet staan. En misschien zijn we voor onszelf daarbij wel heel vroom, en druk met van alles voor God. Als je dan je afwegingen eens maakt met heel concreet déze Medemens voor ogen, die zo naast ons is komen staan, wat blijft er dan overeind van je verontschuldigingen? Laten we ons dat maar goed afvragen. Want Hij vertelt ons van heel dichtbij, dat Hij zelf straks voor ons staat, met al zijn engelen, en eigenhandig, zoals een herder dat doet, één voor één, zal Hij de mensen scheiden. Hij is onze Medemens, die ons als mensen beoordelen zal op wat wij met onze medemensen gedaan hebben. En Hij heeft recht van spreken. Want het is Kerst geweest, en na Golgota is het Pasen geworden, en na Hemelvaart werd het Pinksteren, en als dan het oordeel daar is, zal blijken: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en tot in eeuwigheid. Wie Hem dichtbij ziet, weet waar hij aan toe ziet. Wie Hem werkelijk dichtbij ziet, heeft veel te verwachten. Amen.


<<<