Lucas 19:10

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 33,1,2
Psalm 33,8
lezen Lucas 18:31-19:28
Psalm 87
tekst Lucas 19:10
Psalm 118,8.9
Psalm 118,10

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 33,1.2
lezen Lucas 18:31-19:28
Liedboek gezang 440,1.2
tekst Lucas 19:10
Gezang 4
Psalm 118,1.9.10

Loenen-Abcoude 31/03/96
Loenen-Abcoude 24/03/02
nodige attributen: een zonnebril en een dimensiebrilletje

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Het is vandaag al weer de laatste zondag van de lijdenstijd. Dat wil wat mij betreft zeggen, dat het de hoogste tijd is dat we met elkaar eens kijken en luisteren naar de Here Jezus, op weg naar zijn grote lijden aan het kruis. Ik vind het moeilijk om dat op een goede manier te doen. Niet omdat het gedeelte uit Lukas dat we net gelezen hebben, nu zo moeilijk is - ieder kind kent het verhaal van Bartimeüs, en juist de kinderen begrijpen waarom Zacheüs, die klein van stuk was, in een boom klom om de Here Jezus te zien -; en ik vind het ook niet moeilijk omdat vers 10, dat ik vanmorgen maar de tekst van de preek noem, zo moeilijk te begrijpen is. Welnee, het is één van de meest bekende teksten uit de bijbel, en er valt weinig aan uit te leggen.

Nee, de moeilijkheid zit hem niet in de bijbel, ze ligt bij ons. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik voel mij regelmatig een tamelijk vadsige christen. We zijn ruim voorzien van eten en drinken, kleding en luxe, als wij ons op straat vertonen slaan we graag het nodige blik-op-wielen om ons heen, en de houding die we het gemakkelijkst aannemen is die van met bier en chips onderuit gezakt voor de buis. Toekijken en consumeren, zonder ons werkelijk in de zaken te laten betrekken, dat ligt ons wel. Zo zien we ook zomaar zo’n verhaal uit de evangeliën aan ons voorbijtrekken. En we amuseren ons met die eigenwijze Bartimeüs, die de hele boel op stelten zette, en zien een beetje grinnikend Zacheüs naar zijn boom dribbelen, en, van afstand, constateren wij met genoegen dat die zeurpieten die mopperden dat de Here Jezus bij die zondaar van een Zacheüs naar binnen ging, door Hem netjes op hun nummer gezet worden. Zo.

Pas als we doorlezen en de gelijkenis van de ponden te horen krijgen, begint er in ons achterhoofd een belletje te rinkelen dat er hier wel eens meer aan de hand kan zijn dan een mooi verhaal. Maar dan wordt het gelijk weer moeilijk (een gelijkenis...), zó moeilijk dat we maar snel door-zappen naar een volgend verhaal en de gelijkenis achterlaten voor de dominees en andere puzzelaars. Toch is die gelijkenis een sterk teken, een teken dat we maar niet te gemakkelijk naast ons neer moeten leggen. Als er gelijkenissen opduiken in de evangeliën, dan wil dat altijd zeggen dat de hoorders en de lezers op de een of andere manier bij het verhaal betrokken worden, ja dat we er al bij betrokken zijn, al hadden we dat niet in de gaten. Het is bij zo’n gelijkenis net alsof de Here Jezus, die we in het verhaal ergens daar in de verte rond zien lopen, plotseling uit het verhaal op ons toe komt lopen, ons aankijkt, en vraagt: zo jo, goed gezien? Goed gehoord? En hoe zit het nu met jou? Heb je wat geleerd? Wat ga je ermee doen?

Laten we daarom vanmorgen inderdaad maar eens goed kijken en luisteren naar de Here Jezus, op weg naar zijn grote lijden aan het kruis. Dan zullen we vanzelf merken dat we er niet buiten staan. Want we zullen zien: Op weg naar zijn grote lijden geeft de Here Jezus ons iets te zien, iets te horen, en iets te doen.


Op weg naar zijn grote lijden, zeg ik. Dat is het kader, waarin alles staat, tussen Lukas 18, vers 31 en Lukas 19,28. Samen met zijn discipelen gaat de Here Jezus naar Jeruzalem, waar alles wat door de profeten is geschreven over het lijden en sterven en de opstanding van Christus in vervulling zal gaan. Zo zegt de Here Jezus het tegen zijn twaalf discipelen in 18, vers 31-33. En in 19,28 wordt alles wat er na die verzen gebeurd en gezegd is, afgesloten met de eenvoudige mededeling, dat de Here Jezus, nadat Hij dit gezegd had, hen voor ging op weg naar Jeruzalem. Alles wat tussen 18,31 en 19,28 staat vormt zo één verhaal, over de Here Jezus op weg naar Jeruzalem, naar zijn grote lijden.

En nu staat er nog iets, aan het begin. Lukas vertelt ons, dat de twaalf leerlingen van heel die aankondiging van lijden niets begrijpen: het woord bleef hen duister en zij wisten niet waarvan gesproken werd. Het mag ons opvallen, dat de Here Jezus daar niet direct met woorden op ingaat. Hij legt het hun niet nog een keer uit, of zo. Nee, ze gaan verder, op weg naar Jeruzalem. Als een groot onverteerd brok gaat het onbegrip van de discipelen mee op weg, en mee in het verhaal. En met iedere stap richting Jeruzalem wordt de vraag groter: dóet de Here Jezus nu helemaal niets daaraan, dat zelfs zijn meest intieme leerlingen niet begrijpen wat er te gebeuren staat? Toch wel, blijkt. Nee, de Here Jezus spreekt niet op hen in, om het toch maar tot hen te laten doordringen. Maar Hij laat hen iets zien, iets dat zij niet verwachten. En daarmee laat Hij gelijk ons iets zien, iets dat ook wij zomaar niet verwachten.

Want wij zijn niet zoveel slimmer dan die leerlingen van de Here Jezus. Zij begrepen er helemaal niets van, als Christus over zijn lijden begon te spreken. Dat paste voor hen helemaal niet in het evangelie. Zij hadden leren zien, dat Jezus de Christus was, de beloofde Redder, de machtige Held, de Vredevorst. En zij rekenden er dan ook op, dat Jezus op weg was naar zijn grote heerlijkheid. Zij gingen naar Jeruzalem voor een intocht, en een kroning. En was Jezus ook niet onderweg als een koning, met een groot gevolg? De weg was van Hem, en van niemand anders. En zij mochten mee. Zijn heerlijkheid zou ook hun heerlijkheid gaan worden. Nou, zij zouden een groot licht gaan zien, daar rekenden ze op. Ze hadden bij wijze van spreken alvast hun zonnebril opgezet, want de Zon der gerechtigheid zou gaan stralen, en hoe.


En laten we daar maar niet al te schamper over doen. Want hoe gemakkelijk stellen wij ons niet net zo op. Vanuit onze luie stoel bekijken we de wereld, schudden ons hoofd, en zijn blij dat wij in de hemel en op de nieuwe aarde een grote heerlijkheid tegemoet gaan. We zijn zomaar van die gezapige huis-, tuin- en keukenchristenen, die ons gangetje gaan in de wereld, ons eigen gangetje, in ons eigen huisje, ons eigen tuintje en ons eigen kerkje, en die rondlopen met een grote donkere zonnebril op, misschien alvast voor straks, als de heerlijkheid komt, of anders voor nu, omdat we ons anders niet kunnen oriënteren in het felle licht van de heilige God, die toornt over alle zonde. Ik kom daar zo nog wel op terug.

Maar één van de effecten van zo’n donkere bril is, dat je de echte kleuren niet meer ziet, en dat de diepte, die de kleuren aan het leven geven, er uit verdwijnt. Zo was dat ook bij de discipelen. Ze waren op weg naar een intocht. Jezus was op weg om de koninklijke waardigheid te ontvangen, toch? De weg was van Hem, toch? Uit de weg dan, met alle beroerdigheid. Ja. Maar zo gemakkelijk gaat dat niet. Dat blijkt wel. De weg is niet alleen voor de Here Jezus, zeker de weg bij Jericho niet. Daar is een stukje, dat is het domein van een blinde bedelaar (uit de andere evangeliën weten we dat hij Bartimeüs heette). Hij zit daar dagelijks zijn kostje te verdienen met zijn geroep (geef me toch iets, de Here zal je zegenen!). En Bartimeüs laat zich zijn recht van de straat niet zomaar ontnemen, zeker niet als hij in de gaten krijgt dat hier nog wel iets meer te krijgen is dan een rijksdaalder. Het gevolg van koning Jezus kan proberen wat het wil, Bartimeüs schreeuwt de hele straat bij elkaar: Zoon van David, medelijden! De diepe kleuren van ellende en lijden laten zich niet ontkennen, wat voor brillen je ook opzet.

En je mag ze ook niet ontkennen, leert de Here Jezus ons. Hij reageert anders dan zijn gevolg. Hij stopt, en laat Bartimeüs komen. ’Wat wil je van Me, Bartimeüs?’, vraagt Hij. ’Zien, dat ik weer kan zien, Heer!’. En met een enkel woord geneest Jezus hem, een merkwaardig woord, een opdracht: ’je moet zien, Bartimeüs’. Het is net alsof Jezus zegt: nou, doe dat dan, jongen, kijk! En meteen kan Bartimeüs zien. Je moet zien! Het is net alsof de Here Jezus het minstens zo sterk tegen de omstanders zegt, als tegen de blinde. Want wie is hier nu eigenlijk blind? Kijk! Kijk wat hier gebeurt. En kijk dan niet door die donkere bril, maar door die heel andere bril waarmee je als het ware nog extra dimensies in de werkelijkheid zien kan, kijk door de bril van de trouw en de liefde van God (blauw is de trouw, rood is de liefde). Wat zie je dan? Een lastige schreeuwlelijk? Nee, een blínde. En wat nog meer? Een koning op weg naar zijn heerlijkheid? Misschien straks, maar eerst de Mensenzoon, die gekomen is om te zoeken en te redden wat verloren is. Kijk eens goed. Dáárom gaat Jezus naar Jeruzalem.

Toch zetten de discipelen en de andere mensen in Jezus’ gevolg hun donkere brillen nog niet af. Dat blijkt wel, even verder, in Jericho zelf. Daar laat de Here Jezus hen opnieuw, in eerste instantie, iets zien, iets wat eigenlijk nog veel gevoeliger ligt dan zo’n blinde. Kijk es, Zacheüs was toch al klein, en makkelijk over het hoofd te zien. Maar ook als hij twee meter tien was geweest, dan hadden de mensen nog gedaan alsof hij lucht was. Zo’n zondaar, zo’n vuile afperser, gajes van de straat. Daar loop je met een boog omheen, en als dat niet lukt, doe je net alsof hij er niet is. Naar zo iemand kíjk je niet. Nee, maar Jezus wel. Zacheüs, snel naar beneden, uit die boom, Ik moet vandaag bij jou logeeren. En de Here Jezus voegt de daad bij het woord, te zien voor iedereen. En iedereen die het zag, sprak er schande van: Oooo, Hij neemt zijn intrek bij een zóndaar....


Ziet u, zo’n donkere zonnebril werkt tegelijk als een zondebril. En dat kennen wij wel. Zo kijken wij ook zomaar om ons heen. Tot in détail kunnen we van allerlei types uit onze omgeving aangeven waar ze fout in zijn, en hoe erg dat wel niet is - en we willen er niets mee te maken hebben. Wat is het gelukkig, dat de Here Jezus niet met zo’n donker zondebrilletje op door het leven is gegaan, en dat de Here God zelf niet op zo’n manier naar ons kijkt! Dan was Christus zéker niet naar Jeruzalem gegaan, om te lijden, voor ons. Hij kijkt anders, en ziet andere dimensies, door het blauw van Gods trouw en het rood van zijn liefde. En Hij leert ook ons zo kijken. En wat zien we dan? Gajes? Een zóndaar? Natuurlijk, maar ook een zoon van Abraham, iemand die hulp nodig heeft, iemand die verloren is, iemand die gered kan worden. En wat nog meer? Een vriend van tollenaars en hoeren - publieke vrouwen, die ook al zovaak langs de weg te vinden zijn... -? Nee, maar de Mensenzoon, die gekomen is om te zoeken en te redden wat verloren is. Kijk eens goed. Dáárom gaat Jezus naar Jeruzalem.


En precies dat geeft de Here Jezus ons, op weg naar zijn grote lijden, dan ook te horen. Nee, dat is geen mooie algemene tekst, vers 10, waar je alle kanten mee op kunt. Het is de spil van dit verhaal, dat begint bij 18,31 en eindigt in 19,28. Dáárom gaat Jezus naar Jeruzalem, niet maar voor een intocht, maar voor een uitvaart, zijn eigen uitvaart. Hij is de Mensenzoon, die gekomen is om te zoeken en te redden wat verloren is. Dat is zijn reactie op dat grote en diepe onbegrip van zijn discipelen, die er maar niet bij konden dat Jezus moest lijden en sterven. Hij laat het hen, en ons, zien, en Hij laat het ons vervolgens hóren: het gaat mij om verlóren mensen, het gaat mij niet om heerlijkheid en kracht en eindelijk gerechtigheid en wraak en dergelijke, maar om zoeken en redden.

Hoor maar, en luister goed, het gaat Hem om ons, om ons met onze ellende, onze ziekte, onze handicaps, onze pijn, onze onvervulde verlangens, blinde bedelaars langs de weg die wij ook zomaar zijn. Het gaat Hem om ons, met onze zonden, onze uitvluchten, onze flauwe smoesjes, onze zelfhandhaving en onze dikdoenerij, zondaars evenzeer als bedelaars. En met heel ons mislukte en gehavende bestaan gaat Hij naar Jeruzalem, naar Golgotha, en kruisigt het en laat het begraven. Hoor maar, en luister goed: de Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren is. Dát is zijn wonderlijke gerechtigheid, het recht van zijn genade. Deze zon der gerechtigheid geeft lieflijk licht.

En daarom: wèg met die donkere, die zondebrillen. Want wij leven niet in het felle licht van een heilige God, die scherp en onbarmhartig ons kwaad in het licht zet, en vooral ook het kwaad van onze buren, onze naas-ten, die anderen... Nee, God ontkent het kwade niet: daarom juist ging Christus naar Jeruzalem: om wat verloren is. Maar het gaat Hem niet om de zonden, dáár is Hij niet op gericht, op gefixeerd. Het gaat God om mensen, mensen zoals u en ik, zoals onze buren, onze naas-ten, die anderen. En hoor, hoor toch goed: de Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren is.


Ja, en dan is er nog één ding: op weg naar zijn grote lijden geeft de Here Jezus ons ook iets te doen. Dat is in ieder geval meteen duidelijk aan de gelijkenis van de ponden, nietwaar? Het gaat er om dat die knechten iets te doen krijgen van hun heer: ’Doe daar zaken mee totdat ik terugkom’. Laten we ons daar eens even op richten: we krijgen iets te doen. Allerlei détails van de gelijkenis laat ik nu maar liggen, dat leidt maar af van de hoofdzaak. Want als het er om gaat dat we iets te doen krijgen, is de gróte vraag meteen: wat krijgen we dan te doen? Het leuke is nu, dat de gelijkenis daar geen enkele aanwijzing voor geeft. Het gaat over ponden, een geldbedrag, niet erg veel, ook niet erg weinig, maar waar hem hier de vergelijking zit, wordt niet aangegeven, nergens. We stuiten hier heel direct op iets dat voor alle gelijkenissen van de Here Jezus geldt: ze zijn alleen te begrijpen in de situatie waarin ze zijn gesproken, in het verband waarin ze staan. Geen enkele gelijkenis is op zichzelf verstaanbaar.

Pas in het geheel van dit verhaal, in het kader van Jezus’ tocht naar Jeruzalem, en draaiend rond die ene grote spil van 19:10, wordt de gelijkenis begrijpelijk. Wat kan dat, wat Jezus ons te doen geeft, in het geheel van dit bijbelgedeelte, anders zijn dan werken met de erbarming die we zelf eerst allemaal gekregen hebben? Als de Mensenzoon gekomen is om te zoeken en te redden wat verloren is, dan kan het niet anders dan dat Hij ook zijn dienaren, de mensen die bij Hem willen horen, gevonden en gered zijn door zijn liefde en trouw, - dan dat Hij ook zijn dienaren wil zien zoeken en redden wat verloren is. Barmhartigheid is hier het grote woord. Liefde-met-de-daad.

Iedereen krijgt evenveel, iedere knecht één pond. We krijgen allemaal als zondaars en bedelaars dezelfde genade, hetzelfde voorbeeld, dezelfde liefde-met-de-daad van Christus. En daarmee wil Hij ons diezelfde liefde leren: met-de-daad, zoeken en redden wat verloren is.


En laten we daar dan bij bedenken, dat een gelijkenis geen veredelde puzzel is, een soort invul-raadsel dat aan de goede inzenders een diepvriezer of een broodrooster belooft. Dan zouden we nu mooi klaar zijn: zo’n pond, dat is de opzoekende liefde van Christus: raadsel opgelost. Nee, zoals iedere gelijkenis is ook dit een buitengewoon agressief verhaal, dat een reactie van ons vraagt in ons eigen leven. Zoals ik aan het begin al zei: het is hier net alsof de Here Jezus, die we in het verhaal ergens daar in de verte rond zien lopen, plotseling uit het verhaal op ons toe komt lopen, ons aankijkt, en vraagt: zo jo, goed gezien? Goed gehoord? En hoe zit het nu met jou? Heb je wat geleerd? Wat ga je ermee doen? Je moet er wat mee doen, want besef wel: aan ieder die heeft, zal gegeven worden; maar aan degene die niet heeft, zal zelfs nog ontnomen worden wat hij heeft.


Zó, zo agressief staat de Here Jezus, op weg naar zijn grote lijden, plotseling voor ons, midden in ons huisje, ons tuintje, ons keukentje, ons kerkje. Hoe zit dat met ons? Met ons kijken naar onze naasten, naar die anderen? Wat voor bril hebben wij op? Zíen we die bedelaars langs de openbare weg, zíen we die zondaars, die verlorenen, en doen we er iets aan? Waar is onze opzoekende liefde-met-de-daad? Nee, dat hoeft niet groots, schokkend en spectaculair te zijn. Een pond is niet erg veel, maar ook niet erg weinig, een gewoon, alledaags betaalmiddel. Kijk eerst maar eens rustig in je eigen straat. Want niets, dat kan het niet zijn. Broeders en zusters, laten we ons wakker laten schudden door de Here Jezus, juist als we Hem zien gaan op weg naar Jeruzalem, om te lijden, liefde-met-de-daad, voor ons. Dat is niet iets dat je kunt begraven in een zweetdoek, al was het de zweetdoek van de o zo rechte gereformeerde leer, of het o zo brave burgerlijke bestaan, of het o zo luie luxe leventje. Dat kan niet, precies niet om al dat voorgaande: want wat hebben we nu van de Here Jezus te zien gekregen? En wat te horen? Juist, dat éne, dat alles voor ons wil worden: de Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren is. Het is maar dat we het beseffen - zien, horen, en doen. Amen.


<<<