Broek op Langedijk 08/04/01
Loenen-Abcoude 08/04/01
preek gehouden op de landelijke bededag naar aanleiding van ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving; vgl. de kanselafkondiging hieronder
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Wanneer wij bidden tot onze Vader in de hemel, en bij Hem binnenkomen in de naam van Jezus, onze Heer, zoeken we, in de kracht van de Heilige Geest, zijn goddelijk hart. Onze God heeft van zijn hart geen moordkuil gemaakt, maar ons laten weten wat in zijn hart leeft. Paulus kan er in verrukking over spreken: God heeft het ons geopenbaard door de Geest, dat wat geen oog heeft gezien, geen oor gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen. En niet alleen de Geest openbaart het ons, ook de Zoon, de Here Jezus zelf, laat zich herhaaldelijk in het hart kijken. Eén van die keren lezen we hier in Lucas: als bij zijn intocht in Jeruzalem zijn blik valt op de stad begint de Here Jezus te huilen.
Hij komt als Vredevorst, Hij is het vleesgeworden goddelijk medelijden, in zijn hart klopt de hartstocht van God zelf, die het hart van kinderen en kleinkinderen naloopt op het kwaad van hun ouders, maar medelijden uitdeelt van geslacht op geslacht. Maar Jeruzalem verstaat niet wat tot haar vrede dient: het goddelijk medelijden is voor haar verborgen achter een Koning die ze niet moet. Jezus huilt en in dat huilen laat Hij ons in zijn hart kijken. En kijk, wat we zien, dat is wat leeft in Gods hart. We herkennen de God die eens tegen Jona sprak: Zou Ik dan Nineve niet sparen, de grote stad, waarin meer dan honderd twintig duizend mensen zijn, die het onderscheid niet kennen tussen hun rechter- en hun linkerhand, benevens veel vee?
Maar Jeruzalem laat zich niet sparen. Het oordeel gaat beginnen bij het huis van God, omdat juist dat huis van God niet onder ogen wil zien dat het oordeel daarvóór al begonnen is bij de Zoon van God. De genade van de gekruisigde Vredevorst is verborgen voor hun ogen. Ze hebben alleen maar oog voor hun eigen recht, hun eigen positie, hun eigen gerechtigheid uit de wet. Jezus huilt, en in dat huilen laat Hij ons God in het hart kijken. Hij is niet gekomen om te veroordelen, maar om te redden. God wil niet dat mensen verloren gaan, maar dat ze tot erkentenis van de waarheid komen. Gods hart is geen gesloten geheim meer voor wie Jezus kent door de Geest. Het is een open geheimenis geworden, een wonder van volhardende liefde, die tegen alles in blijft roepen en trekken.
Wanneer wij bidden, zoeken we Gods hart, het hart van de enige God op aarde die kan huilen. Laten we dan allereerst onszelf de vraag stellen die God ons zeker zal stellen als we bij Hem komen: Hebben wij gehuild, bij het zien van al die mensen om ons heen? Hebben wij gehuild, bij het zien van die grote stad Nederland, vol met mensen voor wie meer en meer verborgen is wat tot hun vrede dient? Hebben wij gehuild, bij het zien van al die kerken waar nog een handvol mensen bij elkaar komen rond wat geen evangelie is? Hebben wij gehuild, wij met onze angst om te spreken over Jezus, met onze zucht naar zoveel voor onszelf? Hebben wij gehuild?
Zo niet, laten we het dan nu nog van de Here Jezus leren. Dan worden onze gebeden niet verhinderd omdat ze strijden met wat in Gods hart leeft. En laten we bij dat leren dan goed opletten. Want als Jezus huilt, huilt Hij niet machteloos, en als Jezus huilt, huilt Hij niet uit de hoogte.
Nee, niet machteloos huilt Jezus. Laten we daar goed op letten. Hij is niet de verliezer hier, die niets méér kan dan huilen. Hij is de lijdende Knecht van God, die onder ogen ziet hoe erg zonde is en verblinding, en die de pijn daarvan draagt en uithoudt. Hij huilt niet omdat Hij niets méér kan dan huilen, maar omdat het erg is wat Hij ziet, omdat het Hem aan het hart gaat. Zijn huilen verlamt Hem dan ook niet, maar brengt Hem juist in beweging. Vanuit dezelfde hartstocht die Jezus eerst laat huilen, gaat Hij door, de tempel binnen, jaagt de kooplui er uit, en laat weten dat Gods huis een huis van gebed moet zijn. En Hij gaat zitten en leert in de tempel, dag in dag uit. Hier is niet een machteloze, een verliezer, maar hier is de Heer. Hier wordt niet een stad afgeschreven en opgegeven, maar juist des te meer opgezocht en aangesproken. En nog, als het zijn tegenstanders straks lukt Hem om te brengen, de opgestane Heer stuurt zijn leerlingen eerst naar Jeruzalem.
Vanuit diezelfde hartstocht, zei ik. Ik bedoel die hartstocht van eerlijk medelijden die Jezus typeert zoals ze God typeert. Ik, Jahwe, uw God, ben een hartstochtelijk God, eerlijk, die de ongerechtigheden van vaders bezoek aan kinderen en kleinkinderen, barmhartig, die barmhartigheid doe, medelijden heb, met duizenden geslachten van hen die mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. Er is een oneindige overvloed aan medelijden in God, die zijn eerlijkheid niet verslindt, maar op een hoger plan brengt. We staan hier voor de God die huilt, naar Romeinen 5, omdat door de overtreding van één zeer velen gestorven zijn, zelf zondaars geworden, zondaars uit overtuiging, maar die in dezelfde adem door zijn genade veel meer laat worden in de gave van die ene mens Jezus Christus.
Die hartstocht van eerlijk medelijden trekt ook door dit gedeelte van Lucas. In Jezus bezoekt God Jeruzalem. Dat is méér dan omzien in machteloos medelijden. Het slot van vers 44 is veel te slap vertaald. Het is omzien in eerlijk medelijden. De zonden van de vaders gaan bezocht worden aan kinderen en kleinkinderen, eerlijk, en geen steen zal op de andere blijven. Maar barmhartigheid wordt gedaan aan duizenden van hen die God liefhebben, zijn huis daarom een bedehuis laten zijn en zich laten leren door Jezus in de tempel.
Laten we er op letten: je kunt huilen als verliezer, als in de hoek gezette, als lam geslagen figuur, huilen als iemand die niets méér kan dan huilen. Je kunt ook huilen om wat erg is, juist omdat je ziet hoe erg het is, en aan het werk gaan om er aan te doen wat je kunt. Je kunt huilen over de stad en weg gaan omdat je niets kunt. Jezus trekt de stad in, en op de weg waar zijn tranen vallen stort Hij óók zijn bloed. En vóór die tijd leert Hij er, openlijk, iedere dag weer in de tempel.
En spits dan de vraag maar toe, toe op jezelf: we zien om ons heen steeds indringender de gevolgen van een leven zonder God in allerlei verbanden waarin mensen met elkaar samenleven. Ja, heb ik gehuild? Niet machteloos, maar als uitdrukking van de hartstocht waarin ik leef? Niet om het verval van een zogenaamd christelijk Nederland wat nooit bestaan heeft, maar om wat er gebeurt en om hoe erg het is? En heb ik gebeden? En heb ik geleerd, de weg gewezen? Of heb ik gezwegen? En geoordeeld? En ben ik mijn eigen gang gegaan, vol van mijn eigen behoeften? Nee, wij zijn Jezus niet. Wij zijn de Messias niet, geen Christus. Niemand die dát vraagt, en zeker God niet, die heel goed weet dat wij zondaars zijn. Maar wij zijn christenen toch, die deel hebben aan zijn zalving? Dat is genoeg hier. Jezus huilde. Hebben wij gehuild?
Niet machteloos huilde Jezus. En ook niet uit de hoogte. Zoals ik net al zei: Jezus trekt de stad in, en op de weg waar zijn tranen vallen, stort Hij óók zijn bloed. Als het om barmhartigheid gaat, om medelijden, vind je bij God, bij de Here Jezus nooit die afschuwelijke vorm van medelijden die je bij mensen nogal eens tegen kunt komen: dat uit de hoogte het hoofd schudden over die arme stakkers daar beneden. Dat medelijden dat uit de hoogte iets van wat je toch over hebt voor die honden daar beneden werpt. Dat medelijden dat een ander vernedert en laat voelen hoe slecht, hoe zwak, wat een stakker hij is. Dat medelijden dat vanuit een superieure positie van wij die het weten en het hebben iets geeft aan zij die het niet weten en het niet hebben.
Wie juist in Nederland open en eerlijk rondkijkt staat voor het harde oordeel van God over die houding. Het is een gevaarlijke vorm van struisvogelpolitiek om doen alsof de agressieve goddeloosheid en antikerkelijkheid in onze samenleving los staat van de hautaine kerkelijkheid en opgeslotenheid in het eigen gelijk van diverse generaties christenen. Dat Nederland voorop loopt in vrijzinnigheden en experimenten heeft alles te maken met de radicaliteit van het afscheid van een hoogmoedige en onderdrukkende kerkelijkheid. Tot in detail: dat er zo nodig een homo-huwelijk moest komen valt niet los te zien van de schrijnende hardheid tegenover homos in kerkelijk Nederland. Het is één voorbeeld daarvan dat mensen gaan roepen: het moet als er zo lang is geroepen: het mag niet.
We zijn als Nederlandse christenen diep medeplichtig aan de huidige stand van zaken in onze samenleving. En we mogen ons wel duizend maal bedenken vóór we ons een houding aan zouden meten van: ach toch, wat een verval, wat een goddeloosheid, wat een toestanden, alsof wij daar niets mee te maken zouden hebben. En dat is niet eens alles. We zijn als Nederlandse christenen even goed medeplichtig aan de huidige stand van zaken op wereldniveau. Wij hebben echt niet het voortouw genomen bij het opkomen voor de derde-wereldproblematiek of de gevaren voor het milieu. We zijn achter vele anderen aan gehobbeld toen het al te laat was. We staan samen met alle andere Nederlanders in de bagger, en hebben geen enkele reden voor een grote mond. Hebben wij gehuild, niet uit de hoogte, maar om hoe erg het is, en om al onze betrokkenheid er in?
De Here Jezus leert ons zo huilen. Hij huilt zelf nog sterker, niet maar om waar Hij zelf medeplichtig aan is, maar om wat Hij zelf op zich gaat nemen. Hij is de lijdende Knecht van God, die om onze zonden gebroken gaat worden, die huilt, maar die de reden voor dat huilen op zich neemt. Hij is de man van smarten, die niet huilt uit de hoogte, maar uit de diepte, en die kapot gaat aan al dat waar mensen aan kapot gaan: zelfgekozen kwaad, Hij neemt het op zich. Zijn medelijden vernedert niet, zijn barmhartigheid trapt niet verder in de modder, maar verhoogt.
Laten we er aan denken, als we straks bidden, en telkens als we bidden, en Gods hart zoeken. Wij zijn niet superieur. Wij weten niet precies hoe het hoort, beter dan zij daar. Wij leven in een bedehuis, om telkens weer te vragen: Heer, help! Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp! En we leven van Jezus onderwijs, ook zijn onderwijs hier. Jezus huilde. Stel je zelf dan maar de vraag: en ik? Ik op mijn plaats, met mijn geschiedenis, mijn daden: kan ik huilen? Er is reden voor, meer dan genoeg, om te huilen, en om dan, in dezelfde hartstocht, te bidden en te werken. Niet machteloos, niet uit de hoogte. Christenen leven uit de diepte. Omdat ze hebben opgemerkt dat God naar hen omzag. Amen.
Onderstaande kanselafkondiging is afkomstig van de Classis Midden-Holland van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Die classis kreeg van de Generale Synode van Leusden 1999 de opdracht tot het uitschrijven van een bededag naar artikel 69 van de kerkorde, om grote moeiten de Here voor te leggen wanneer alle kerken de druk van die moeiten ervaren. Het thema van de bededag van 8 april 2001 wordt in de kanselboodschap onder woorden gebracht.
Gemeente van de Here Jezus Christus,
We zien om ons heen steeds indringender de gevolgen van een leven zonder God in allerlei verbanden waarin mensen met elkaar samenleven. In recente wetgeving wordt de godloosheid eerder gestimuleerd dan dat het een halt wordt toegeroepen. Eigenzinnige idealen worden tot norm verheven en tot rechten gemaakt (euthanasie, huwelijk tussen mensen van hetzelfde geslacht, materialisme). Onze samenleving vertoont de tekenen van de laatste dagen, zoals die in Gods Woord worden aangeduid: met meer liefde voor genot dan voor God (2 Tim. 3:4; Mat. 24:14). Dit doet ook denken aan de tijd van wetteloosheid, zoals die voorzegd is in 2 Tessalonicenzen 2. Er is alle reden de Here te bidden om inkeer van ons volk tot de God die leeft. Hij moge Zich ontfermen!
Tegelijk is het noodzaak om onszelf te verootmoedigen. In hoeverre erváren wij nog de druk (art.69 KO) van de toenemende secularisatie? Het gebrek aan die ervaring kan een teken aan de wand zijn. Naar anderen kijken is betrekkelijk eenvoudig. Maar ook onder christenen is er een groeiende laksheid te constateren in het omgaan met Gods geboden. Het is de vraag in hoeverre wij ons als christenen weten te onderscheiden.
Verspreiden wij licht van de kandelaar? Heeft onze aanwezigheid in de maatschappij de uitwerking van een zoutend zout? Is er bij ons geen sprake van een verregaande aanpassing, in onze hang naar het materiële (Sef. 1:12v; Jak. 5:2-5)? Zijn onze giften niet achtergebleven bij onze loonstijging? En hoe zijn wij als christenen betrokken op evangelisatie, de groeiende kloof tussen arm en rijk, en de milieuproblematiek? Hoe groot zijn onze offers in tijd en in geld?
Christenen horen zich in navolging van Christus in te zetten voor zieken, behoeftigen, armen, ontheemden, hongerigen en gevangenen; niet alleen onder geloofsgenoten, maar onder alle mensen (Mat. 25:35-40; Gal. 6:10).
Wij zullen niet mogen nalaten onze schuld en schaamte voor de Here te benoemen. Er is verootmoediging nodig om terug te keren tot de fundamentele oproep uit Micha 6:8: „Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de HERE van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God”. Zodat zijn Naam om ons niet gelasterd, maar geprezen wordt.
Rampen treffen ons land en onze wereld. Dit roept tot inkeer en bezinning (vgl. Luc. 13:1-5). Laten we deze tekenen proberen te verstaan in het licht van de Schriften. Er is alle reden om de Here in het bijzonder dit alles voor te leggen, in besef van eigen kleine kracht. Nooit eerder leek de mensheid zo machtig, nooit eerder bleek hoe machteloos wij staan. Laten we de Here bidden en smeken om bekering voor ons volk, maar niet in de laatste plaats voor onszelf.