Lucas 20:38

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 116,1.3
Psalm 89,1
lezen Lucas 20:27-40
Psalm 16,4.5
tekst Lucas 20:38
Liedboek Gezang 103
Liedboek Gezang 387

Loenen-Abcoude 13/06/99

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Ja, en dan is daar de dood in ons midden. We hebben hem aan zien komen, al een tijd lang. Toch komt hij altijd plotseling. En ik denk dat maar weinigen van ons waren voorbereid op een dubbele mededeling vanmorgen. Tweemaal wordt er begraven deze week vanuit dit kerkgebouw. Dat roept allerlei herinneringen boven. Herinneringen aan hen die ons nu voorgegaan zijn. Natuurlijk. Denk je het beeld van de oude opstelling nog weer even in, de banken, het middenpad, en je ziet ze weer zitten, op hun eigen plekkie. En er was vereniging, en er waren contacten, soms al heel oud, en er waren gesprekken en er was nog zoveel meer, dat nu herinnering is. En ik denk zo: ook allerlei andere herinneringen, aan nog weer anderen, komen zomaar boven. Ergens brengt de dood altijd de smaak van de eenzaamheid in onze mond: zij zijn gegaan, wij blijven achter.

Als wij dan met onze gedachten en herinneringen, en onze eenzaamheid en verdriet, komen schuilen bij onze Heer, geeft Hij ons onder andere de diamant van onze tekst in handen. Het is zo’n woord dat harder is dan de dood. Glashelder, en van een fonkelende diepte. Onze God is niet een God van doden, maar van levenden, want voor Hem leven zij allen. We moesten vanmorgen maar eens even naar deze diamant kijken en het licht van de zon er over laten spelen. Als u die woorden dan meeneemt naar huis, om er verder vandaag en verder deze week, ook bij begrafenissen, over door te denken, is mij dat genoeg.


Onze God is niet een God van doden, maar van levenden, want voor Hem leven zij allen. Laten we op één ding goed letten: deze woorden gaan in de eerste, de allereerste plaats over God, niet over Abraham, Isaak en Jakob. Dat is eindeloos belangrijk, hier in dit gesprek tussen Jezus en die Sadduceeën, maar ook in ons hoogst eigen leven. Eerst maar eens kijken naar het verband, naar dit gesprek hier, dat we gelezen hebben, dan komen we zelf ook wel aan de beurt.

Deze woorden gaan in de allereerste plaats over God, zei ik. Waarom is dat hier zo belangrijk? Nou, op dit punt valt de beslissing tussen Jezus en de Sadduceeën. Dat was een groep uit de Joodse leiders, die ontkende dat er een opstanding is en een nieuw leven van de komende eeuw. Zij zeiden: dood is dood. Kijk maar om je heen. En kijk ook maar in de wetten van Mozes: je komt helemaal nergens uit als je bijvoorbeeld de wetten over het zwagerhuwelijk doordenkt en uitgaat van een opstanding. Ze nemen een sterk voorbeeld, maar het gaat op voor ieder zwagerhuwelijk. Ook als er maar één broer sterft en diens broer neemt zijn schoonzuster erbij als vrouw, komt de vraag: van wie van hen zal zij in de opstanding de vrouw zijn?

Maar al die woorden van die Sadduceeën, tot de laatste toe, gaan niet over God, maar over mensen. Ze kijken hoe het hier toegaat, en gaan er van uit dat, àls er een opstanding is en een nieuwe wereld komt, dat die er dan net zo uitziet als deze. Opstanding uit de dood en een nieuw leven, het is in hun ogen een zaak van mensen en voor mensen. En dan zien zij een heleboel problemen. Hoe moet dit gaan, en dat? En bij die problemen blijven ze staan. Al met al is het precies zo als Matteüs en Marcus vertellen dat Jezus reageerde hier: ze kennen de Schriften niet en ook niet de kracht van God.

Maar juist vanuit die kracht van God denkt de Here Jezus hier. Alles wordt hier beslist vanuit God: is Hij de God van levenden, dan leven onze doden voor Hèm, dan zijn zij kinderen van God, en zullen zij als kinderen van God ook leven in een nieuwe schepping. Hoe dat allemaal gaat is dan Gods zaak, die wij niet vanuit onze ideeën hoeven in te vullen. De hele opstanding en heel dat nieuwe leven wordt dan een zaak van vertrouwen, van toevertrouwen aan God, die een God is, niet van doden, maar van levenden. En reken dan maar dat de doden opgewekt worden. Zo heeft God zich vanouds gegeven aan zijn volk, als een God van levenden, en zo heeft Hij zich definitief gegeven aan ons, in de opstanding van Jezus zelf, onze Heer, die leeft.


Ziet u, als ik het even heel kort zeg: als je over dood gaan en opstanding praat vanuit mensen-perspectief en mensen-vraagstellingen, dan stokt alles in problemen en vragen; eindeloos staan we dan voor de vraag: maar hoe gaat dat dan? Hoe kan dat dan? En dan gaan mensen op zoek, niet naar de diamant van het evangelie, maar naar een glazen bol, waardoor wij aan gene zijde kunnen kijken, kijken naar hoe het daar is, hoe hij, hoe zij het maakt. En dan komen er fantastische verhalen, die nergens op gebaseerd zijn, menselijke projecties en wensen die vaders van gedachten worden.

Maar als je deze diamanten woorden van Jezus ontvangt en aanvaardt en met je meeneemt, dan kun je leren je geliefden en jezelf toe te vertrouwen aan God: Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem leven zij allen. Dat Abraham leeft voor God, en Isaak en Jakob, en Greet Mentink en Map Zwanenburg ook, dat is geen zaak van hen, dat is de zaak van God, van zijn leven en zijn liefde. Daarin staan we voor het diepe geheim van zijn goddelijke leven, waarin Hij de God van Abraham, Isaak en Jakob is, de God van Greet en Map is, en onze God is, zoals wij hier bij elkaar zijn èn zoals wij elkaar eens zullen ontmoeten. Hier draait werkelijk alles om Hèm en niet om ons.


Maar bij God hoeven wij dan nooit bang te zijn dat wij dan niet tot ons recht zullen komen, dat wij met ons leven en onze ervaringen weggedrukt worden, als Hij maar aan zijn trekken komt. Hij is niet een God van doden, maar van levenden, want voor Hem leven zij allen. Ja, Hij is een God van levende mensen, en voor Hem leven zij allen als de mensen die zij zijn. We hebben allemaal onze eigen identiteit, onze eigen afkomst en geschiedenis, en die wordt niet weggegooid door God. Let maar op de namen hier. God is niet maar de God van hem (of het) die eens Abraham geweest is, of Isaak, of Jakob, of vul uw naam maar in, nee, Hij is de God van Abraham, met naam en toenaam, van Isaak, zijn zoon, en van Jakob, zijn kleinzoon. Die namen zeggen hier alles: het gaat juist om déze mensen, mensen die gekend zijn en geliefd en die nog altijd, ook in de eeuwigheid, herkend worden en geliefd worden.

Ik haal dat hier expres even naar voren, omdat ik met de jaren meer weerzin voel bij de verhalen die zeggen dat wij elkaar na de dood niet meer herkennen zullen en ons onze geschiedenis niet meer herinneren zullen. Dat soort ideeën worden nog al eens verbonden juist aan dit tekstgedeelte. Ze zullen zijn als de engelen in de hemel, ja ja. Maar engelen hebben ook een naam, hoor. Zij huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen op de nieuwe aarde. Nee, dat gebeurt daar niet nog eens. Dat was de vraag van die Sadduceeën: aan wie zal zij dan in de opstanding als vrouw gegeven worden. Inderdaad aan geen van allen. Maar tot in eeuwigheid zal zij de vrouw zijn die met zeven broers getrouwd geweest is.

Zijn als de engelen in de hemel, dat wordt hier uitgelegd met de woorden ’kinderen van God zijn’. Het punt waar het hier om gaat is echt alleen maar het helemaal aan God toegewijd zijn, zoals de engelen. Maar dat ben je juist als de mens die jij, hoogst persoonlijk bent, geweest bent, geworden bent. Nee, ik begrijp werkelijk niet hoe mensen bij zulke kletspraat van niet-herkennen komen kunnen. Hoe iemand op het idee komen kan dat dezelfde God die eens de boeken opent om heel onze levensgeschiedenis de revue te laten passeren, vervolgens alles wissen zou, om ons in een soort boeddhistisch nirwana van liederen zingen voor God binnen te laten. Hoe dezelfde God die hier ouders kinderen geeft en mensen laat groeien en opgroeien uit en met elkaar, dezelfde God die hier, als met zijn eigen hand, man en vrouw aan elkaar verbindt, dat allemaal wegdoen zou. Al het goede wat er in was, blijft tot in eeuwigheid. Zoals alles wat God doet, voor eeuwig is.


Nogmaals: let op die namen. God is niet een God van doden, van wie het leven eens en voor altijd voorbij zou zijn, maar van levende mensen, want voor Hem leven zij allen, zij zelf, als veranderde mensen, maar niet als andere mensen. En als u dat niet genoeg vindt, let dan maar op Jezus Christus, onze Heer. Tot in eeuwigheid is Hij het Lam dat daar staat als geslacht. Na zijn opstanding kan Hij in zijn verheerlijkt lichaam zijn leerlingen de littekens van zijn lijden laten voelen. En Hij leert het hen zeggen: Hij is het zelf. Zijn pijn is voorbij. Zijn wonden zijn dicht. Maar de littekens van zijn eigen, hoogst persoonlijke geschiedenis, blijven voor altijd.

Zo hoort dat bij God, bij onze God. Hij is niet iemand die speelt met mensen, en ons hier maar wat laat leven en een en ander laat meemaken om dat vervolgens weer even vrolijk weg te doen. Nee, het wordt allemaal ook niet overgedaan. Net zo min als Jezus ooit nog weer lijdt, worden wij weer geboren, groeien wij weer op, trouwen wij weer. Wat gebeurd is, is gebeurd, en dat is genoeg. God neemt ons eindeloos serieus, juist in ons leven en in onze eigen identiteit. Alles overdoen zou ook het heden niet serieus nemen. God geeft ons hier aan elkaar, geeft ons onze eigen geschiedenis en neemt ons zo serieus en zo verzoent Hij dan ook ons leven en vervult het in een nieuwe schepping. Hij is werkelijk die gene aan wie wij onszelf en onze geliefden kunnen toevertrouwen in leven èn in sterven. Voor Hem leven zij en hen zullen we dan ook eens ontmoeten.


En daarom is het goed, werkelijk goed als de herinneringen zich vermenigvuldigen als wij staan bij onze doden. Wie in het geloof gestorven is en het daarom in Jezus’ naam waardig gekeurd is, deel te krijgen aan die eeuw en aan de opstanding, die is opgenomen in de wolk van getuigen, waar wij zo meteen van zingen zullen. Juist als de mens die hij, die zij was. Abraham, ja, lees het maar na in Hebreeën 11, wat Abraham door het geloof gedaan heeft, en Isaak, en Jakob. Juist als de mensen die dát gedaan hebben leven zij bij God.

Laten wij daarom ook rustig denken aan Greet Mentink, aan Map Zwanenburg, aan onze man, onze vrouw, onze vader, onze moeder, ons kind, onze vriend of vriendin, of aan wie dan ook van onze geliefden die in Jezus gestorven is. Denk maar aan dat nuchtere geloof van Greet, aan de praktische liefde van Map. Juist zó leven zij voor God. Denk maar terug, herinner maar, ook bij al die anderen, en pak dan nog maar eens die diamant van Jezus’ woorden erbij. Houd hem tegen het licht. Voel maar eens, hoe hard hij is, harder dan de dood. Wij hebben niet een God van doden, een God als een antiek strijkijzer uit grootmoeders tijd, maar een God van levenden, een God voor wie onze grootmoeder leeft, en onze grootvader, en hun ouders, en voorouders, en Abraham, Isaak en Jakob. Voor Hem leven zij allen. En als wij zingen, zingen zij mee: Geprezen zij zijn naam! Hij doet ons veilig gaan! Komt, zingen wij tezaam, met alle heiligen. Amen.


<<<