Lucas 23:44-49

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Gezang 15,1
Dordtse Leerregels II,1-7
Gezang 2,2.3
lezen Marcus 15:33-41
Gezang 17
tekst Lucas 23:44-49
Gezang 40,2
Gezang 8,4

Loenen-Abcoude 14/04/95
Weesp-Nigtevecht 14/04/95
Amersfoort-N. 29/03/98
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Over onprettige onderwerpen moet je niet te veel praten. Aan enge dingen moet je niet te veel denken. Zo is het toch? Zo werkt het in ieder geval heel vaak in ons leven wel, al is het maar onbewust. Waar je bang voor bent, dat stop je weg. Dat erge, dat griezelige, dat angstaanjagende, daar kijk je hoogstens zo nu en dan, zo veel mogelijk terloops even naar, maar - niet te veel, vooral niet te veel. Als dat ergens voor geldt, dan is het voor de dood. Wij denken het liefst niet te veel aan onze eigen dood. We vermijden zo veel mogelijk de kilte en de huivering die alleen het woord ’dood’ al oproept. De huivering van de afbraak, van het einde aan alles wat je nog had gewild, de onmogelijkheid om dit nog mee te maken of dat nog te doen, de scheiding van je geliefden, de pijn misschien. De kilte van de laatste eenzaamheid, de confrontatie met je zelf, je eigen levensgeschiedenis. We staan er liefst zo min mogelijk bij stil. De dood, onze eigen dood onder ogen zien, dat durven we eigenlijk niet.

Maar daarmee gaat die dood niet weg. Als ergens, dan hier: ontkennen helpt niet, weglopen helpt ook niet. Als een donkere schaduw volgt de dood ons overal, op een pas afstand. En we weten het. En soms voelen we het. En wie dat gevoel eerlijk op zich laat inwerken, die kan ook weten, dat de manier waarop wij meestal over de dood praten, eigenlijk heel oppervlakkig is. Tot en met in ons spraakgebruik duwen we het besef van de nabijheid van de dood weg. De dood is voor ons meestal vooral het einde van ons leven, en daarom ook iets wat hoort bij dat einde van ons leven. Maar nu zitten wij midden in het leven, gelukkig wel, zeker als we jong zijn, of ons jong voelen. Met dat leven zijn we druk, daar concentreren we ons op, al is het alleen maar om te voorkomen dat we onder ogen zouden moeten zien dat we tegelijk midden in de dood leven. Hoe omvattend de dood werkelijk is, hoezeer hij ons in zijn greep heeft, nee, daar denken we liever niet te veel aan. Die huivering besparen we onszelf het liefst.


En dat valt te begrijpen. Want waarbij kun je je meer machteloos voelen dan bij de dood? De dood kunnen wij niet aan. Wie naar de dood kijkt, ziet zijn eigen nederlaag, zijn eigen mislukking, zijn eigen onmacht. En we haten het om met onze eigen nederlagen, mislukkingen en onmacht geconfronteerd te worden. Daarom is Goede Vrijdag voor ons een confronterende dag. We worden oog in oog geplaatst met de dood, de dood in zijn meest uitgewerkte vorm. En we zijn er zelf bij betrokken. Want hier sterft iemand voor ons. En laten we dat maar zo direct mogelijk nemen: hier sterft Christus onze dood. Wie kijkt in het donkere venster van Golgota, die ziet zijn eigen dood - als hij tenminste eerlijk wil zijn, en goed wil kijken, en op zich in laten werken wat hier gebeurt. Die Man die daar sterft voor ons, Hij sterft onze dood. Dat moeten we onder ogen zien. Juist op Golgota moeten we onze eigen dood onder ogen zien, onze eigen nederlaag, onze eigen mislukking, onze eigen onmacht.

En - juist op Golgota kan dat ook. Om precies dezelfde reden. Want Christus sterft er voor ons, Hij sterft onze dood. Daarom wil ik vanavond met u eens naar dat confronterende gebeuren op Golgota kijken, eerlijk zijn en niet weglopen. Waar het om gaat is: Christus sterft onze dood, om ons zijn leven te geven. Dat betekent:

1. herstel van onze gemeenschap met elkaar;

2. herstel van onze gemeenschap met God;

3. herstel van onze gemeenschap met ons zelf.


1. Christus sterft onze dood. Daarbij moeten we niet te snel en zeker niet alleen denken aan zijn uiteindelijke sterven, als Christus roept: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest! Daar komen we straks vanzelf nog wel op. We moeten eerst maar eens beginnen bij het begin, bij het begin van de dood. Wat dat begin is, dat leren we al op de tweede of derde bladzijde van ons bijbeltje. Want God had in het paradijs tegen Adam en Eva gezegd: van die éne boom mag je niet eten; als je dat toch doet, dan ga je dood. Dat is één van die uitspraken van de bijbel die wij veel moeilijker en ingewikkelder gemaakt hebben dan ze zijn. Er staat niet: als jullie van die boom eten, dan zal Ik jullie met de dood straffen, of zo iets. En we hoeven dus ook niet te denken dat God na de zondeval met de hand over zijn hart gestreken heeft en de straf van de dood maar een tijdje heeft uitgesteld, zodat Adam en Eva nog tijd hadden om zich te bekeren. Al die ingewikkelde verhalen over de dood als straf op de zonde kunt u gerust vergeten. Er staat in Genesis gewoon: als je van die boom eet, dan ga je dood. En dat is ook precies wat er is gebeurd. Toen Adam en Eva van de verboden boom gegeten hadden, begonnen ze te sterven.

En dat kun je ook meteen zien: zij merkten dat zij naakt waren, ze verborgen zich voor elkaar achter vijgebladeren, en voor God tussen de bomen van het paradijs. Die schaamte, elkaar en God niet onder ogen durven komen, jezelf, je zelf zoals je bent niet meer bloot durven geven voor de ander, het breken van de gemeenschap waarin een mens alleen maar kan leven, in het diepst van je bestaan eenzaam zijn, dat is het begin van de dood. En zo kunnen we dat toch ook ervaren. Werkelijk als mens kun je alleen leven samen met andere mensen, anders verdort je bestaan tot een vegeteren als een eenzame cactus in de woestijn. Zoals een auto op benzine, of zo, loopt, zo loopt een mens op aandacht, op contact, op liefde van andere mensen en van God. Waar die gemeenschap breekt, in ruzie, verwaarlozing, verwijdering, conflict, daar voelen we ons, zoals we dat dan kunnen zeggen, een beetje sterven van binnen.


Nu, deze dood, dit breken van de gemeenschap met de mensen om Hem heen, die sterft Christus voor ons. Dat heeft Hij zijn leven lang gedaan, zoals het ons ons leven lang overkomen kan. Maar in het bijzonder wordt dat zichtbaar op Golgota. Je ziet dat meteen in al die omstanders, die gekomen waren voor het ’schouwspel’, om te kijken, te spotten, te lachen. Toch is dat nog niet het diepste hier. Die menigte, de schare, had toch altijd al afstand bewaard van Christus. Maar ook: ’Al zijn bekenden nu stonden van verre, zelfs de vrouwen, die Hem van Galilea af gevolgd waren’ (vers 49). Ze stonden van verre -, dat is niet maar alleen een beschrijving van de situatie: dat de discipelen en andere leerlingen niet dichtbij het kruis stonden (misschien omdat ze bang waren ook opgepakt te worden). Nee, dat is tegelijk een heel diepe inhoudelijke zaak. Toen de Here Jezus gevangen genomen werd hadden ze Hem allen in de steek gelaten en waren gevlucht. Ze hadden Hem ’opgegeven’. De houding van de discipelen wordt sindsdien gestempeld door wanhoop: nu is alles voorbij, alles wat wij gedacht en verwacht hadden. Wij hoopten nog wel dat Hij het was, die Israël verlossen zou, horen we de Emmaüsgangers nog verzuchten, maar nee. Ze hadden de hoop verloren. ’Al zijn bekenden nu stonden van verre’.

Hier is werkelijk iemand helemaal alleen, iedere gemeenschap met zijn geliefden, met de mensen om Hem heen, is Hem ontnomen. Zelfs de mensen voor wie Christus dit alles lijdt, ze laten Hem in de steek. Zo sterft Hij onze dood, alleen. En in dat gebeuren staan wij oog in oog met onze eigen dood, de dood zoals die in ons leven rondwaart. En we mogen er hier aan denken, we mogen het ons herinneren, als we Christus zien sterven, die dood in ons leven. We hadden een vriend, een vriendin, maar nu niet meer, nu is hij de vriend, is zij de vriendin van een ander. We hadden het goed met elkaar, als man en vrouw, maar nu leven we langs elkaar heen, samen eenzaam in één bed. We waren een hechte gemeenschap in de kerk, we deden alles met elkaar, maar nu, waar is het gebleven? We mogen denken aan al die keren dat we ons zo diep ongelukkig en eenzaam voelden.

En we hoeven er hier niet voor weg te vluchten, zoals anders zo vaak. Hier hoeven we onze bange eenzaamheid niet weg te duwen of te verstoppen achter allerlei drukdoenerij en aandachttrekkerij. Hier mogen we onze eigen dood onder ogen zien. Want Christus sterft hem voor ons. Midden in onze angst en eenzaamheid heeft Hij ons opgezocht en slaat Hij zijn armen om ons heen om ons te troosten. Iedere keer als we ons nu zo diep ongelukkig en eenzaam voelen, mogen we het ons herinneren: Hij stierf onze dood voor ons, Hij wil bij ons zijn en bij ons blijven in een gemeenschap die nooit meer verbroken kan worden. Hij wil het ons teruggeven, de gemeenschap met elkaar, eens volmaakt op een nieuwe wereld, maar ook nu al in de gemeenschap van de heiligen. Want zo zijn we hier toch samen, als allemaal mensen die in hun laatste eenzaamheid door Christus zijn gevonden. Hij wil het verbindende element zijn tussen ons allen, en ons weer iets laten proeven van wat samenleven is. Laten we aan Hem dan ook onze kracht ontlenen om elkaar te zoeken en te vinden, als broeders en zusters, in Hem.


2. Christus sterft onze dood. En Hij ondergaat maar niet het begin van ons sterven, dat breken van de gemeenschap met de mensen om ons heen, nee, Hij ondergaat de dood ook in zijn diepte, in wat wij dan wel noemen de geestelijke dood, het breken van de gemeenschap met God. Zo staat de dood ook in ons leven, in het diepe besef dat wij, zoals wij op onszelf zijn, ruzie hebben met God, dat het kapot is tussen God en ons. En dat is een angstaanjagende gedachte, want zonder God kunnen wij niet leven. Hij is de bron van alle licht en leven, als het kapot is tussen God en ons, dan gaan we zelf kapot. Zonder gemeenschap met God is er een diepe angst in ons leven, een angst die we wel weg kunnen stoppen achter allerlei bezigheden, die we wel weg kunnen redeneren, waar we wel voor wegvluchten kunnen in de roes van het leven, maar die daarmee niet weggaat. Ze duikt weer op bijvoorbeeld in een diep gevoel van tekort schieten en tekort komen, niet maar in alles wat wij doen, dat gaat meestal nog wel goed, we kunnen nog heel wat, nee, een tekort schieten, een tekort komen in wie zij zijn, als mens. De belangrijkste verhouding waarin we staan, die heel ons leven omvat, die is weg of kapot. Dan kun je van alles en nog wat goed gedaan hebben, en toch dat gevoel houden van: ik mis het belangrijkste in mijn leven, dat wat mij een doel geeft, betekenis en zin.

Zo staat de dood in ons leven als een gevolg van de zonde. Zonde dat is dat wij zelf voor onszelf wat kapotte regentonnen maken om een ielig beetje vervuild water op te vangen, in plaats van te drinken uit de grote, frisse bron van het leven, die God is. Die zonde, dat wij ons op onszelf geplaatst hebben, die betaalt zijn loon uit in de dood: dat komt er van. Zonde is met de rug naar God gaan staan, is de tak afzagen waar je op zit, de navelstreng doorknippen waardoor je het leven ontvangt. En daar komt de dood van, in al zijn vormen, maar zeker in deze diepste: nu is het stuk tussen God en ons, en komt de angst, de onzekerheid, het tekort, de mislukking, de zinloosheid, de duisternis in plaats van het licht.

En deze dood sterft Christus voor ons. Daarom kunnen we hem hier, op Golgota, onder ogen zien. Hij gaat de duisternis in, voor ons. Nu gaat God met de rug naar Hem toe staan, voor ons. Nu is daar die roep: Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? En dat alles is er bij Christus niet omdat Hij zich op zichzelf geplaatst had, losgemaakt van God in zonde, maar het is er voor ons, voor onze zonden. Daarom maakt God Hem los van zichzelf. Hij laat Christus onze angst, ons tekort, onze eenzaamheid voor God voelen, voor ons. De God die zijn zon doet opgaan over goeden en bozen, die verduistert het licht voor zijn Zoon. Hij breekt de gemeenschap met Hem op, voor ons.

En daarom mogen wij ons hier laten troosten. Met ons, die het kapot gemaakt hebben tussen God en ons, maakt God het weer goed in Christus, zijn Zoon. Hij sterft onze dood, om ons zijn leven te geven: voor iedereen die bij Christus wil horen mag gelden: het is weer goed tussen God en jou. God maakt nieuwe gemeenschap tussen Hem en ons. Kijk maar: het voorhangsel van de tempel scheurt middendoor. Daar is God, Hij wil bij ons zijn, Hij heeft ons lief, zoals we zijn. Heel ons leven, met alle tekort, mislukking, angst en donkerheid, we mogen het brengen bij God, en Christus’ leven ontvangen. Helemaal.


3.Christus sterft onze dood. Dat doet Hij tenslotte in zijn uiteindelijke sterven zelf. Dat is wat wij meestal bedoelen met de dood, de afbraak aan het einde van ons leven. Als er iets is waar we tegen op kunnen zien, dan dat. Want nog even afgezien van de pijn, afgezien van de onzekerheid over wat komen kan, betekent de dood ook een streep onder je leven. En dan begint het optellen. De dood stelt ons hard en onontkoombaar tegenover ons leven, onze eigen levensgeschiedenis. Wat is het nu eigenlijk geweest, en waard geweest? Alle opsmuk, alle poeha, alle je anders voordoen dan je bent, al die ballast waarachter wij ons kunnen verschuilen, het moet allemaal weg als we die nauwe poort van de dood door moeten. En daar staan we dan met ons gespleten leven. Wat moeten wij met onze twee zielen in onze borst? Wat moeten wij met al die verkeerde daden? Kun je er zomaar op vertrouwen dat het wel goed zal gaan? Zullen onze goede daden tegen ons kwaad opwegen? Wat zal er van ons, innerlijk verdeelde mensen, worden, als de grote optelsom wordt gemaakt? Wie garandeert ons dat al onze zonden, onze verkeerde daden, alles waar we spijt van hebben en waar we op terug zouden willen komen, - wie garandeert ons dat die daar niet staan om ons loon uit te betalen in de klinkende munt van de dood: een eindeloze val in uiterste duisternis?

Ja, wie? Christus, nietwaar? Hij heeft al dat kwaad van ons over willen nemen. Alles waar we zo graag van af willen, wat ons achtervolgt, alles wat tegen ons pleit, dat heeft Hij aan dat kruis gehangen. En Hij is ons vervolgens voorgegaan, die nauwe poort van de dood door. En nu moeten we goed letten op de manier waarop Hij dat doet. Christus roept luid, als Hij zijn leven aflegt. Kennelijk wil Hij dat de omstanders het goed horen. Dit is belangrijk. ’Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest’, roept Hij. En dat is niet zomaar een uitdrukking, het is citaat, citaat uit Psalm 31,6. En dat vers in die Psalm vervolgt: ’U verlost mij, Here, getrouwe God’. Het is een citaat van vertrouwen, van rust. Nu de zonden aan het kruis hangen, nu hoeft Christus niet meer bang te zijn voor de dood. Nu de zonden aan het kruis hangen, kunnen ze Hem niet meer hun loon uitbetalen. Nu Christus dit alles gedaan heeft, nu wacht Hem de genade van God.

Waarom moeten we dat weten, dat Christus in vertrouwen sterft? ’Vader, in uw handen beveel ik mijn geest’. Wat zit hier meer achter? Ik denk in ieder geval dit: dat met Christus’ kruis het sterven van karakter verandert. Om het met Paulus te zeggen, in Rom. 6,23, het was altijd: het loon dat de zonde geeft, is de dood, maar nu wordt het: de genade die God geeft, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Heer. Voor wie bij Christus hoort mag sterven de overgang worden naar echt leven. Je hoeft niet meer bang te zijn dat je toch nog eens met jezelf, met je eigen kwaad geconfronteerd zal worden, maar je wordt juist verlost van heel die dubbelzinnigheid, die innerlijke tegenstrijdigheid die nu in je leven zit. Er komt een eind aan dat lastige leven met twee zielen in onze borst. Ook onze gemeenschap met onszelf wordt hersteld. Als complete, een-voudige mensen mogen we leven bij Christus. Leven van Christus’ leven, omdat Hij onze dood is gestorven.


Dat mogen we zien op Golgota: leven, midden in de dood, Christus’ leven voor ons, midden in onze dood. Hij is ons op komen zoeken in onze eenzaamheid, in onze God-verlatenheid, Hij gaat met ons mee, zelfs de nauwe poort van de dood door. En als Hij bij ons is, wordt alles anders. Kijk maar, het wordt Pasen. Amen.


<<<