Johannes 3:8

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 65,1-3
Gezang 6,2
doop en belijdenis fam. Boot
Gezang 35
lezen Johannes 2:23-3:21
Psalm 98
tekst Johannes 3:8
Gezang 15,1
Psalm 22,12-14

Loenen-Abcoude 23/01/94
Weesp-Nigtevecht 30/01/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Er is een geheim in ons geloof, een laatste raadsel, een wonder. Hoe kom je erbij? Hoe kom je erbij jezelf uit te leveren aan Jezus Christus, en je leven in te richten naar alles wat Hij heeft gezegd? Waarom geven mensen het op zelf hun eigen leven in te richten en hun eigen wereldje op te bouwen? Daarover verbazen zich niet alleen de mensen om je heen. Hoe komt iemand erbij om het vrije blije leven, waarin je kunt doen wat je wilt, op te geven of af te wijzen? Waarom laten mensen zich knevelen door de regeltjes van een bekrompen kerk? Ja, maar ook als je, als gelovige, wel beter weet, en over de geboden van de bijbel niet als benauwende regeltjes wilt spreken, dan is daar, als het goed is, vroeg of laat ook die vraag: hoe kom ik er bij?, dat raadsel, dat geheim. Wie gelooft is een kind van de wind. We verbazen onszelf over onszelf.

Dat doen we in de kerk niet allemaal op dezelfde manier en even intens. Toch is die verbazing iets wat ons allemaal moet verbinden, iets wat we als gelovigen allen kennen moeten, is het niet bij de eerste, dan toch wel bij de tweede of derde gedachte over ons geloof. Er is een blij geheim in het geloofsleven van ons allen, iets wat niet uit te leggen is, of onder woorden te brengen, wat je alleen maar aan kunt duiden en een naam geven. De naam die, onder meer op grond van Johannes 3, in de kerk aan dat geheim gegeven is, is wedergeboorte. Dat is een naam, een aanduiding, maar die naam maakt het geheim niet minder. Het wonder blijft. Want een mens wordt maar één keer werkelijk geboren. Als we spreken over ’wedergeboorte’, nog een keer geboren worden, dan hebben we het over iets dat eigenlijk niet kan en toch gebeurt, dan hebben we het meteen over: ’wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God’, en dan is daar opnieuw het geheim, het wonder.

Het lijkt me goed om ook in de preek bij dat geheim van ons geloof eens stil te staan. Want het is niet goed dat een mens went aan alles. Als we ons niet meer bewust zijn van het wonder van ons geloof, dan is tegelijk de kleur er uit en de charme er af. Als geloven in Christus op een platte manier vanzelfsprekend voor ons is geworden, dan is het de hoogste tijd om ons weer te leren verwonderen. Want er is werkelijk een wonderlijk geheim in. Daar zal het dus nu verder over gaan. En we zullen dan eerst zien dat dat geheim ’van boven’ is, daarna dat het ’voor beneden’ is. Het gaat dus vanmorgen om het geheim van het geloof. Dat geheim is ’van boven’ en ’voor beneden’.


Het is dat geheim van het geloof waar Nicodemus tegen aan loopt in dat merkwaardige gesprek tussen hem en de Here Jezus dat we gelezen hebben. Dat gesprek van de Here Jezus en Nicodemus heeft iets heel vreemds: het is een gesprek en toch ook weer niet. Het lijkt er wel wat op alsof de Here Jezus en Nicodemus het allebei tegen een ander hebben dan degene die ze aanspreken. En in zekere zin is dat ook zo. Want Nicodemus komt binnen met de uitspraak: Rabbi, wij weten dat U van God gekomen bent als leraar, want niemand kan die tekenen doen die U doet, tenzij God met hem is. Van God gekomen leraar, zegt hij tegen de Koning van het Koninkrijk van God, die uit de hemel is neergedaald tot redding van ieder die in Hem geloof. Nicodemus heeft iets gezien, tekenen, en hij heeft er over nagedacht en er de conclusie aan verbonden dat hij hier te maken had met een opvallende collega-rabbi die een boodschap van God te brengen had. Daarom gaat hij bij Hem op bezoek voor een nachtelijk gesprek, zoals de rabbijnen die wel meer voerden, om te doen wat hij in hoofdstuk 7,50 tegen zijn andere collega’s zegt: Veroordeelt onze wet dan een mens, tenzij men zich eerst van hem op de hoogte gesteld heeft en kennis genomen van wat hij doet? Maar Nicodemus heeft iets belangrijkers niet gezien: het koninkrijk, wie Jezus werkelijk is. Hij heeft het eigenlijk tegen een ander.

De reactie van de Here Jezus heeft dan ook de dubbele boodschap van: - Ik ben een ander dan jij denkt, en vooral: jij moet eerst een ander worden voor je dat zien kunt. Jij kunt Mij niet begrijpen vanuit je gewone manier van tegen de dingen aankijken. Je hebt wel tekenen gezien, maar daarmee heb je het Koninkrijk nog niet gezien, waar het tekens van waren, en heb je mij nog niet gezien als Koning van dat Koninkrijk. Jij moet eerst veranderen, Nicodemus, vóór wij kunnen praten, vóór Ik jou, als leraar een boodschap van God zou kunnen brengen. Dat zegt de Here Jezus hier met één van die merkwaardige uitspraken die er op gericht zijn een bepaald schok-effect teweeg te brengen. Nicodemus moet uit zijn gewone manier van denken gerukt worden: tenzij iemand van boven af, dat is van God uit geboren wordt, kan hij het Koninkrijk niet zien. Dat is zakelijk precies hetzelfde als wat Christus in hoofdstuk 6,44 zegt: Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft hem trekt. Maar in de manier waarop de Here Jezus het hier zegt komt heel sterk uit dat Nicodemus eerst veranderen moet, radikaal veranderen, opnieuw geboren worden, vóór hij Christus werkelijk kan zien als wie Hij is.


Nicodemus is door Christus’ reactie van zijn stuk gebracht. Zijn vraag: hoe kan een mens geboren worden als hij al op jaren is? geeft voornamelijk aan hoe verbluft hij is. Vers 4 komt neer op: maar dat is absurd, dat kan helemaal niet. Christus verwijt hem dit onbegrip niet. Verwijt is pas in vers 10 te horen. Eerst legt de Here Jezus Nicodemus zijn uitspraak nog eens, iets anders geformuleerd, voor en werkt hem uit op een manier die voor Nicodemus, als schriftgeleerde, wel duidelijk zou moeten zijn: Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk Gods niet binnengaan. Nicodemus, jij kunt niet in mij geloven als je niet uit water en Geest geboren wordt. Jij moet veranderen Nicodemus, voor je Mij kunt zien als wie Ik ben, en die verandering is bepaald door water en Geest.

Met dat ’water’ wordt de doop van Johannes de Doper aangeduid. Dat was een doop van bekering. Het ondergaan in het water duidde op het breken met de zonden en met alle eigenwilligheid, egoïsme en zelfzucht, dat is breken met wat in vers 6 ’het vlees’ genoemd wordt. Het is nog steeds een onderdeel van de christelijke doop: zoals we net in het formulier gehoord hebben betekent ook die, dat wij met de wereld breken, onze oude natuur doden en godvrezend leven. Geboren worden uit water betekent dus ’breken met het vlees’, breken met onze gewone manier van aankijken tegen de dingen, breken met onszelf zoals we van geboorte zijn: zondaars. En het punt is juist: dat kunnen wij vanuit onszelf niet. Uit onszelf blijven we wie we zijn: tenslotte egoïstisch gericht op onszelf. Wat uit het vlees geboren is is vlees, zegt Christus. Vlees wordt nooit Geest. Hoe komen we erbij om te geloven in Jezus Christus? Niet uit onszelf. Dat is het precies wat het zo wonderlijk maakt: niet uit onszelf, maar het gebeurt toch!

Die wonderlijke verandering, dat geheim van het geloof, wordt tot stand gebracht door de Heilige Geest, die ons de ogen voor Christus opent. God zelf brengt ons er toe, Hij trekt ons door zijn Geest. Precies dat was ook de boodschap van het oude testament: als God niet zijn Geest in ons hart geeft en ons innerlijk verandert, dan loopt het leven met Hem uit op ballingschap en dood. Het was de belofte voor het nieuwe verbond dat God die innerlijke verandering door zijn Geest zou geven. Jesaja, Jeremia en vooral Ezechiël spreken ervan. Dat zou Nicodemus moeten weten, als leraar van Israël. De doop van Johannes kende hij, het oude testament kende hij, daarom hoeft hij niet verbijsterd te staan over deze woorden van Christus. Dat er een geheim is in het geloof, dat had hij kunnen weten, dat is niet vreemd voor wie zijn oude testament kent. Daarmee blijft het geheim nog wel geheim. Vers 8 legt juist daar de vinger bij. Zoals je van de wind het vanwaar en waarheen niet weet, maar slechts zijn geluid hoort, zo zie je van de Geest slechts de wonderlijke effecten. Het geheim blijft ongerept. Maar het was een aangekondigd geheim. Daarom maakt Christus hem er een verwijt van, als Nicodemus nu nog reageert met: ’maar hoe kan dat toch?’.


Het geheim blijft een geheim. Dat is ook wat voor ieder van ons geldt die nadenkt over zijn of haar geloof in Christus. Wanneer we verbaasd staan over onszelf als gelovigen, stuiten we tenslotte op de Geest van God zelf. We weten niet vanwaar Hij komt en waar Hij heen gaat met ons, we begrijpen niet waarom wij wel en anderen niet, we staan oog in oog met een blij, goddelijk geheim, een geheim dat ’van boven’ is, van God zelf, die ons tot zich trekt door zijn Geest. We staan voor ons geloof als een gave van God, die ons verwonderd en stil maakt. Wij hebben ons geloof niet verdiend of gemaakt, maar gekregen, zomaar. We staan vanmorgen als gemeente samen rond twee mensen en hun kinderen met hun zomaar gekregen geloof, en we zijn met hen verbaasd en verwonderd. Wij weten niet vanwaar en waarheen, maar we zien de werkelijkheid van de Geest. Kinderen van de wind zijn we, geboren uit de Geest, wonderlijk, geheimzinnig, gelukkig.

Dit geheim is werkelijk een geheim dat ’van boven’ is. Het is een ander soort geheim dan wij uit onze belevingswereld kennen. Daar kennen wij ook van die zaken die we niet kunnen uitleggen, die tenslotte iets raadselachtigs houden. Soms hebben ze ook veel weg van het geheim van het geloof. Zo ligt er bijvoorbeeld tenslotte een geheim in liefde tussen mensen. Waarom hou je van je man, waarom hou je van je vrouw? Dat zijn van die vragen waar je van alles op kunt antwoorden, terwijl je wel weet dat het toch het echte antwoord niet is. Het echte antwoord ligt achter alle antwoorden die je kunt geven, het blijft een geheim; je bent gelukkig met elkaar, maar je weet niet precies waarom. Toch is deze liefde een geheim dat ’van beneden’ is, een min of meer gewoon ’aards’ geheim, dat je, als je dat zo nodig wilt, met behulp van wat psychologie ook een heel eind kunt ontraadselen. We houden daar niet van - als iemand je uit kan leggen waarom je van je vrouw houdt lijkt het immers net alsof je niet echt van haar houdt - maar het kan wel.

Het geheim van het geloof laat zich zo niet uit-leggen. Het komt ’van boven’. We hoeven dan ook niet onder de indruk te zijn van mensen die zeggen dat ze het geloof wel kunnen ’verklaren’. Je kunt nog wel eens horen dat mensen gelovig zouden zijn omdat ze daar belang bij hebben. Geloof geeft een gevoel van rust en van geborgenheid in de harde werkelijkheid. Geloof geeft uitzicht op een wereld hiernamaals voor mensen die het hiernumaals te zwaar vinden. Gelovigen zouden zich de god fantaseren die ze wensen, als overlevingstactiek of omdat ze denken daar beter van te worden. Nu zal ik niet ontkennen dat dit soort gedachten in het geloof van sommige christenen een rol spelen, maar dat het geloof op zo’n psychologische manier verklaard zou worden, dat is niet waar. Daarvoor past geloven in de ware God en zijn Zoon Jezus Christus veel te weinig bij mensen zoals ze uit zichzelf zijn. Het geheim van het geloof is juist dat mensen dat toch doen, tot hun eigen verbazing, dat ze doen wat ze niet wilden, doen wat ze niet kunnen. Daar zit veel meer achter dan de gewone geleidelijke verandering die wij allemaal kennen in ons leven en die de psychologie min of meer verklaren kan. Daar zit een geheim achter, wat de Dordtse Leerregels noemen een nieuwe schepping, iets totaal nieuws, iets dat van buiten in je leven komt, waarvan je niet weet hoe en vanwaar en waarheen, maar waarvan je de effecten ziet: toch doen wat niet bij je past.


Dat dat tenslotte een geheim is waar we niet achter kunnen kijken, dat hoeft ons niet onzeker te maken, alsof alleen vast en zeker is wat we verklaren, begrijpen en uitleggen kunnen en inpassen in onze gewone manier van denken. Het enige wat in die gewone manier van denken vast en zeker is is het ongeloof. Een heel gesprek lang probeert de Here Jezus Nicodemus dat duidelijk te maken: je moet veranderen, je moet los van je oude gedachten en visies, je moet een nieuw hart van de Geest krijgen. Nee, het niet willen geloven, dat is normaal, dat past immers bij ons mensen. Dat laat zich psychologisch ook perfect verklaren. Daar moet u maar aan denken als u zich onzeker voelt worden als mensen u proberen wijs te maken dat u natuurlijk gelooft omdat u gereformeerd bent opgevoed, of omdat u daar op de een of andere manier belang bij zou hebben. De Here Jezus zelf zegt, in het gedeelte dat we gelezen hebben, dat het veel eerder andersom is: de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hun werken waren slecht. Wie kwaad doet, haat het licht: hij komt niet naar het licht, want anders komen zijn slechte daden voor de dag (vers 19.20).


Daarmee zijn we bij het tweede: het geheim van het geloof is een geheim ’voor beneden’. Want het is opvallend dat Christus Nicodemus tenslotte zijn ongeloof verwijt en in de verzen 18 en volgende spreekt over het oordeel dat in de wereld gekomen is. Als het geheim van het geloof inderdaad ’van boven’ is, van God, dan kun je daar immers zelf niets aan doen. Dan moet het je maar komen staan te gebeuren. Van hieruit gezien krijgt vers 8 iets dreigends. De wind waait waarheen hij wil, komt hij bij jou langs dan heb je geluk, hoor je zijn geluid niet, dan heb je pech. Onvoorspelbaar en willekeurig als het weer wordt dan de gave van het geloof. Toch is dat niet de kleur die vers 8 in Johannes heeft. Hier in Johannes is de invalshoek juist positief. Vers 8 is net zo’n uitspraak als: ’wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God’. Nicodemus moet zich maar niet al te zeer verwonderen over Christus’ uitspraak: jullie moeten ’van bovenaf’, van God uit opnieuw geboren worden, want het is toch duidelijk dat mensen zich uit eigen kracht niet tot geloven opwerken. Wat uit vlees geboren is, is vlees. Maar Nicodemus moet ook niet wanhopen dat er dan niets meer aan te doen is, en blijven staan bij zijn: Kun je soms nog eens de schoot van je moeder binnengaan om geboren te worden? Zou de Geest van God juist dit, voor Nicodemus absurde, niet kunnen volbrengen?

Het gaat er in vers 8 om dat goddelijke mogelijkheden tegenover menselijke onmogelijkheden gesteld worden, om zo Nicodemus - en ons - van onze eigen onmogelijkheden af te wenden en te richten op de mogelijkheden van God. Want die menselijke onmogelijkheden, waar we ons van afkeren moeten, zijn de onmogelijkheden van de zonde. Mensen kunnen niet tot God komen omdat ze niet willen, omdat ze vast zitten in hun kwaad, niet willen toegeven dat hun werken slecht zijn, niet willen losraken uit het eigen opgebouwde wereldje waar ze toch uiteindelijk zo ongelukkig zijn. We lopen door met de last van ons verleden, van alles wat we gedaan hebben, maar waar we zo graag van af zouden willen, maar we weigeren die last over te dragen aan de Ander die God ons daarvoor gegeven heeft. We willen zelf in het reine komen met ons leven, zelf beslissen, zelf bepalen, koste wat het kost. Daarom geldt Christus’ woord: alleen wie opnieuw, van boven, van buiten af, van God af, geboren wordt, wie dat leert opgeven, die zal het koninkrijk van God binnengaan, het rijk van vreugde en vrede. En laat dat bij mensen onmogelijk zijn, bij God is het mogelijk!

Want de vrijheid van de Geest om te gaan waarheen Hij wil is niet zijn willekeur, maar zijn door niets te weerhouden macht. En zijn onnaspeurbaarheid is niet zijn anonyme onberekenbaarheid, maar zijn beschikken over wegen en middelen die voor mensen wel onmogelijk en onnaspeurlijk zijn, maar mogelijk zijn bij God. Vers 8 is geen reden om nu maar de moed op te geven omdat het je toch maar moet komen staan te gebeuren of zo, maar juist een reden om nooit de moed op te geven omdat het altijd nog gebeuren kan. Er zijn gelovigen, ook in ons midden, die daarvan een levend bewijs zijn. Het kan, het gebeurt, werkelijk. Het is een geheim ’van boven’ maar, ’voor beneden’. Hier beneden, in ons midden, worden mensen ’van boven’ geboren en wordt hen het hart ontsloten voor het werk dat Christus op aarde gedaan heeft.


Nee, dit geheim is geen geheim om bij de pakken neer te gaan zitten tot het je overkomen mag. Juist niet in de tijd van het nieuwe verbond. We zagen net al dat het de belofte van God was voor de tijd van het nieuwe testament, dat Hij inderdaad innerlijke verandering door zijn Geest zou geven. Het is de beloofde Geest waarvan gesproken wordt in vers 8. En dat betekent voor Nicodemus - en ook voor ons - het is de te verwachten Geest, die onnaspeurlijke goddelijke mogelijkheden heeft, die komt. En meer nog: de beloofde Geest is ook de te vragen Geest. We mogen ons beroepen op Gods belofte en Hem vragen of Hij ons die Geest schenken wil. De komst van die Geest is dan ook geen karig te verwachten lot uit de loterij voor sommigen, maar een uitstorting voor velen met Pinksteren. Zo past het ook bij God. Hij is geen zuinige, zure God, ver weg in zijn hemel, die mondjesmaat geselecteerde mensen bij zich haalt, maar de God die de wereld zo lief heeft gehad dat Hij zijn enige Zoon heeft weggeschonken tot redding.

Dezelfde God zendt zijn Geest als een stormwind over de wereld en brengt overal mensen tot het geloof in Hem, of het nu mogelijk is bij mensen of niet, of ze het nu wilden of niet. Het geheim blijft geheim, maar het is een goddelijk geheim. Waar Gods Geest wonderbaar verschijnt, daar willen mensen wat ze niet wilden, daar doen mensen wat niet bij ze past, geheimzinnig, wonderlijk, maar werkelijk. Want het geheim van het geloof, het is ’van boven’, maar het is werkelijk ’beneden’. Het was immers ook ’voor beneden’ bedoeld. Want het is en blijft het geheim van het geloof in de Zoon van God, die naar de wereld, naar ’beneden’, gezonden is, niet om haar te veroordelen, maar om te redden. Amen.


<<<