Handelingen 2:1-14

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Gezang 26a,1
Gezang 26a,4/2
lezen Deuteronomium 16:1-17
Handelingen 2:1-14
Psalm 87
Gezang 27,2.6/28,4
Psalm 104,1.10

Voorburg 30/06/93
Rijswijk 30/06/93
classis Utrecht peremptoir examen
Weesp 22/05/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
met dank aan Oepke Noordmans (1871-1956)
vgl. G.W. Neven, In de speelruimte van de Geest, 32vv.

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Als Pasen en Pinksteren op één dag vallen is er iets bijzonders aan de hand, maar niets lijkt vanzelfsprekender dan dat Pinksteren en Pinksteren op één dag vallen. Toch kwam het als een verrassing, eensklaps, plotseling. Wij denken bij Pinksteren automatisch aan de komst van de Geest, maar dat deden de discipelen in vers 1 nog niet. Hij overkomt hen plotseling in vers 2. Toch was in vers 1 de Pinksterdag al aangebroken. Het Pinksteren van vers 2 valt op het Pinksteren van vers 1. Het Pinksteren van het nieuwe testament valt op het Pinksteren van het oude testament. En dat heeft iets te zeggen. Het heeft iets te zeggen over onze God. Want Hij is het die bepaalde wanneer zijn Heilige Geest zou worden uitgegoten. De discipelen wisten dat Hij na Hemelvaart niet lang op zich zou laten wachten, maar dat het Pinksteren zou zijn... Nee, de Geest komt eensklaps, plotseling, en wel: uit de hemel, en Hij geeft na Pasen nu ook Pinksteren een nieuwe betekenis. Als de feesten van Gods volk een nieuwe betekenis krijgen, betekent dat altijd in de eerste plaats dat God iets nieuws gedaan heeft. Dat moet gevierd worden. Daar wil ik in deze preek dan ook met name bij stil staan. En als we letten op wat God doet, hoeven we niet bang te zijn zelf buiten de aandacht te blijven. Dat komt vanzelf, want Hij is onze God.

Dat komt zeker op Pinksteren vanzelf, want op Pinksteren vieren we het ontspringen van de bron van ons leven met God. Maar die bron is in God ontsprongen. Het gaat dus in deze preek om de nieuwe dingen die God doet op Pinksteren. Nu is een preek maar kort en wat God doet overweldigend en allen- en allesomvattend. Daarom zullen we ons moeten beperken. De kern van de preek, waarvan ik hoop dat u hem zult onthouden, is de volgende: In de Heilige Geest geeft God zichzelf aan ons, en zoekt ons op in ons eigen leven, met de blijde boodschap van Pasen.

De drie onderdelen van deze zin zullen we achtereenvolgens nagaan.


Pinksteren is een gekke naam voor een feest. Het woord is een verbastering van het Griekse woord voor vijftigste: pentèkostè. Je kunt het nog zien aan de franse en engelse woorden voor Pinksteren: Pentecôte en Pentecost. Pinksteren is het feest van de vijftigste, namelijk de vijftigste dag. Dat is in de tijd tussen het oude en het nieuwe testament, toen steeds meer Israëlieten Grieks gingen spreken, de naam geworden voor het oudtestamentische Wekenfeest. Dat was het tweede van de drie grote feesten van het oude testament: Pasen, Wekenfeest en Loofhutten. We hebben over deze feesten gelezen in Dt16. Alle drie deze grote feesten hadden in Israël met de oogst te maken; niet alleen met de oogst, dat is vooral bij Pasen heel duidelijk, maar toch: ook met de oogst. U moet het thuis maar eens nakijken in Leviticus 23, de andere tekst die in uw bijbeltje-met-tekstverwijzingen bij Hd2,1 is aangegeven.

Pasen markeerde het begin van de oogst. Op de tweede dag van Pasen werd de allereerste schoof van de eerste graanoogst, de gersteoogst, aan de HERE aangeboden. Het begin van het nieuwe leven met de HERE in dat oogstjaar werd vervolgens aangeduid door van die oogst zeven dagen lang ongezuurde, niet-gegiste, broden te eten. Tegelijk duidden die ongezuurde broden op het grote nieuwe begin van het leven met God in de uittocht uit Egypte. In het teken van die uittocht stond heel het Paasfeest al van het begin af aan. Gaf zo Pasen het begin van de oogst aan, het Wekenfeest, het oudtestamentische Pinksteren was het eigenlijke feest van de eerstelingen van de oogst. Dat feest werd zeven weken na het begin van de oogst, na Pasen dus, gevierd, na zeven maal zeven is negenenveertig dagen, op de vijftigste dag. Door die vaste termijn werd het Wekenfeest vast aan Pasen verbonden. Het was als het ware een vervolgfeest. Was het begin van de oogst van de HERE gekregen, dan ook de rest. Was het begin van het nieuwe leven met God van Hem ontvangen, dan ook het vervolg. De kenmerkende plechtigheid van het Wekenfeest was het aanbieden van twee broden van het nieuwe meel als eerstelingen voor de HERE, eerste gaven, die als deel het geheel afbeeldden.

De centrale gedachte van dit Wekenfeest was dan ook: Gods volk geeft God van zijn eigen gaven terug, als teken van het besef dat het eerst alles van God gekregen heeft. Om die centrale gedachte gaat het mij nu eerst even. Want op het oudtestamentische Pinksterfeest is de gever de Israëliet. Hij geeft - uit dankbaarheid voor de zegen van de HERE, prima - maar hij geeft. Hij mag ook op dit feest daarom niet met lege handen voor de HERE verschijnen (Dt16,16). Hij viert het Wekenfeest ter ere van de HERE, naar de mate van de gaven die hij vrijwillig geeft. De Israëliet geeft van zichzelf, en hij geeft daarin als het ware zichzelf terug aan de God van wie hij eerst alles heeft gekregen.


Goed, juist op dit oudtestamentische Pinksterfeest valt het nieuwtestamentische. Op deze dag vol betekenis giet God zijn Geest uit en geeft alles een nieuwe betekenis. Want als we vanuit het oudtestamentische Pinksteren van Hd2,1 kijken naar het nieuwtestamentische Pinksteren van het vervolg van Handelingen 2, dan valt op: God keert de rollen om! Niet mensen geven aan God - ze krijgen de kans niet eens. De discipelen zijn wachtende mensen, ze staan met lege handen voor God. Nee, God geeft aan mensen, overvloedig en overweldigend, alles omvattend, allen aangrijpend. Niet alleen hun lege handen worden gevuld, ze worden helemaal gevuld, ja alles wordt helemaal vol van Gods Geest. Het huis waar zij allen bij elkaar zijn is vol van Geest, Hij verdeelt zich over allen die daar zijn en vult hen helemaal, ja Hij stroomt over naar de menigte die van buiten komt toelopen en raakt hen allemaal. Niet mensen geven aan God, ook niet uit dankbaarheid, nee, God geeft aan mensen: zijn eigen Geest.


En daarin geeft God zichzelf aan ons. In zijn Heilige Geest geeft God zichzelf aan ons - op een nieuwe manier, en toch te herkennen. Wind, vuurtong en taal. Er is nog iets van Mozes, de brandende braamstruik, de verschijning op de berg Sinaï. Er is nog iets van Elia op de berg Horeb. Maar we zijn hier al in een kerk, we hebben al een dak boven ons hoofd. Geen bliksemvuur, geen stormwind, maar een geluid als van een geweldige wind, en tongen als van vuur. De herkenningstekens van God zelf, wind, vuur en taal - we zullen er straks nog van zingen uit Psalm 104 - ze zijn er, maar ze zijn er op een nieuwe manier: genadig, niet verterend maar vervullend en vertroostend, niet vernietigend maar sprekend, geen wetsafkondiging maar genadeverkondiging - maar daarom niet minder overweldigend en verbluffend: hier is God Zelf, God de Heilige Geest, die Heer is en levend maakt, samen met Vader en Zoon echt en eeuwig God, Hij is het Zelf, nog een keer God, Dezelfde - Anders.


God keert het Pinksterfeest om. Het was een feest van geven, het is een feest van ontvangen. Dat is het eerste van het Pinksterfeest voor ons: niet wij geven onszelf aan God - ook niet uit dankbaarheid, dat komt later wel - maar God geeft zichzelf aan ons in zijn Heilige Geest. Hij is ook ons gegeven, zo overweldigend dat wij daarin meegenomen worden, overvol van Hem, en als andere mensen teruggegeven worden aan onszelf en aan elkaar.


Maar er is meer. God keert nog meer om. Hij is de God die nieuwe dingen doet. Want in zijn Geest geeft Hij zichzelf aan ons in ons eigen leven. Laten we nog eens kijken naar het oude testament. De drie grote feesten, Pasen, Wekenfeest/Pinksteren en Loofhutten, hadden nog iets gemeenschappelijks, behalve dat het oogstfeesten waren. We hebben het gelezen in Dt16,16: Driemaal per jaar zal ieder die onder u van het mannelijk geslacht is voor het aangezicht van de HERE uw God verschijnen op de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden, op het feest der weken en op het loofhuttenfeest. God had op een bepaalde plaats in Israël, tenslotte in Jeruzalem, zijn banier geplant. Daar woonde Hij, daar was de plaats waar Hij zich liet vinden. Op de drie grote feesten moesten nu de Israëlieten hun opwachting maken bij de HERE. Hij was de Heer van het land, de Eigenaar van alles, van wie zij hun land en hun oogsten en alles slechts in bruikleen hadden. Ze moesten komen, voor zijn aangezicht.

Dat was, als het goed was, geen zware gang: God is een goede Heer, die zijn knechten niet overvraagt. Ze mochten vrijwillig geven, ieder naar zijn vermogen, naar dat de HERE hun God hen gezegend had, en ze hoefden niet alles in te leveren, nee, ze mochten er feest van vieren. Maar ze moesten komen, uit hun eigen huis, uit hun eigen dagelijks leven, naar de HERE hun God. Ja, in die twee broden die op het Wekenfeest geofferd werden, gewone dagelijkse broden, moesten ze hun eigen dagelijkse leven meenemen voor God, mee, uit hun eigen leven naar de HERE. Terug in Handelingen 2 valt weer op: God keert de rollen om! Niet mensen komen tot God - ze krijgen de kans niet eens. De discipelen waren en bleven allen samen bijeen in een huis - waarschijnlijk de ondertussen al bekende bovenzaal. In het oude testament komen mensen tot God. In Handelingen blijven mensen waar zij zijn. Maar God komt tot de mensen. Hij zoekt hen op. God komt zelf dichter bij hen dan zij ooit zelf tot God gekomen zouden zijn.


In de Heilige Geest komt God tot ons in de diepste kern van ons bestaan. Hij zoekt ons, daar waar we zijn. En als Hij daar tot ons komt is Hij zo vol van rijkdom, genade en kracht dat ’komen tot’ eigenlijk nog veel te zwak is uitgedrukt: Hij komt over ons, en Hij neemt ons mee op zijn weg: Hij is op zoek, niet alleen naar ons, maar ook naar andere mensen. Want God geeft zichzelf maar niet op een bepaalde plaats en aan bepaalde mensen, om het daarbij te laten, en als andere mensen ook deel willen krijgen aan Hem, dan moeten ze maar komen. Nee, God komt naar hen. Bij het beeld van de uitstorting van de Heilige Geest moeten we niet denken aan het storten van een hoop zand of stenen, die wel stevig is, maar blijft liggen waar zij ligt, nee, eerder aan het uitgieten van een onvoorstelbare hoeveelheid water, dat zelf zijn weg zoekt als het is uitgegoten. God de Geest zoekt mensen. Hij zoekt hen op in hun eigen bestaan. Kijk maar in Handelingen 2: als God de Heilige Geest over de discipelen komt gaan zij in andere talen spreken - niet in exstatische, voor niemand verstaanbare tongentaal, die alleen maar kan verbijsteren, nee, in de eigen talen van allerlei mensen in Jeruzalem, gezochte mensen, mensen die juist daarom verbluft zijn omdat ze de discipelen zo goed konden verstaan - die Galileeërs...


Als je iemand wilt bereiken moet je zijn taal spreken. En God zoekt mensen, Hij wil mensen bereiken, Hij wil ons, Hij wil u bereiken. God zoekt u, zoals u bent, dat is het enige antwoord op de verblufte vraag van vers 12: Wat wil dit toch zeggen? Wel, God zoekt u, uzelf, in uw eigen leven. Hij spreekt de taal van je moeder, de taal waarin je groot bent geworden en geworden wie je bent. Je hoeft geen Hebreeuws meer te leren om bij God te komen. God komt bij ons, in onze eigen taal, waarin we het meest eigene van ons bestaan uitdrukken. En als God op zoek gaat naar mensen, dan komt de hele bewoonde wereld in het vizier. Dat is hier in Handelingen 2 nog niet direct aan de orde (hier blijven het nog Joden en Jodengenoten), maar indirect wel: het is geen Hebreeuws meer wat er klinkt, maar alle talen van de wereld of het voor ieder in die dagen verstaanbare Grieks. En wat dat betekent, dat zien we in de rest van Handelingen wel: tot aan de einden der aarde. Het is hier alles één grote belofte: wie wij ook zijn, waar wij ook wonen, God komt tot ons en Hij spreekt onze eigen taal, Hij komt in ons eigen bestaan.


Dat is de allerdiepste kern van Pinksteren: God geeft niet alleen zichzelf, Hij zoekt ons op met die gave. En dat is nieuw, ongelooflijk nieuw. God keert hier niet alleen het Wekenfeest om tot Pinksteren, Hij zet heel het oude testament op zijn kant. Daar had Hij wel alle volken hun eigen plaats gegeven en onderhouden, maar, "opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al tastende mochten vinden", zoals Paulus op de Areopagus zegt. Alleen Israël had Hij tot zich geroepen, maar, verzameld rond de plaats waar Hij wilde wonen. Hier komt God zelf, nog een keer God, God de Heilige Geest, en Hij gaat tot de einden der aarde en roept: Hier ben Ik! Hier is uw heil! Laat u met God verzoenen! Ongelooflijk nieuw! Nieuwer dan wat Christus ook op aarde had gedaan. Want Hij is rondgegaan in Israël, een uitzondering daarbuiten. Hij riep de mensen op om Hem te volgen, te komen bij Hem. En heel het oude testament werd duidelijk in zijn leven: zo werkt dat niet, wij zijn er nog slechter aan toe. Als mensen geroepen worden, dan komen ze niet. Hij die tegen zovelen gezegd had: volg Mij!, Hij is eenzaam gestorven aan een kruis.

Maar, ik zou haast zeggen: meer dan Christus is hier! Pinksteren laat ons zien dat wij niet tot de Schepper gaan, dat wij ook niet tot de Verlosser komen, nee, Vader en Zoon komen in de Geest tot ons. Broeders en zusters, ..., we hoeven niet te verhuizen, te emigreren naar een heilig land, we hoeven ons niet op te werken, we hoeven ons niet uit te rekken, daar waar wij zijn, daar is God ook: Vader en Zoon in de Geest. Want nabij ons is het Woord, in onze eigen taal, in onze mond, in ons hart - Dat is Pinksteren.


In de Heilige Geest zoekt God ons op daar waar wij zijn, en Hij doet dat met de blijde boodschap van Pasen. God de Geest komt met een boodschap, want Hij is een spreker. Handelingen 2 is vol van taal en spreken, van prediking en oproepen: dit zij u bekend en neemt mijn woorden ter ore! Daarom is het niet vreemd - en ook niet, toch, teleurstellend - dat al die overweldigende en imponerende gebeurtenissen van vers 2 tot 4 tenslotte uitlopen op de preek van vers 14, een preek, misschien wat geweldiger, wat bewogener, en wat geheimzinniger dan wij meestal horen, toch gewoon een preek. Wat er nog het meest aan opvalt is dat het een paaspreek lijkt: niet de Geest staat erin centraal, maar Jezus Christus als de gekruisigde en de opgewekte: Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. En heel het imponerende gebeuren van Pinksteren - dit wat u en ziet en hoort - het lijkt er voornamelijk op gericht dat dit paasfeit van Gods verhoging van Christus nu aan heel het huis Israël duidelijk wordt (vs 36).


En zo is het ook. Want wat God ook omkeert aan Pinksteren, het verband met Pasen blijft. Pinksteren blijft het feest van de vijftigste dag. Het is het evangelie van kruis en opstanding dat de wereld in moet. Daarmee zoekt God mensen op, in hun eigen huis. Daarmee heeft Hij ook ons gevonden - en het is de bron van ons leven dat het ons telkens weer gezegd wordt: genade, vergeving, het is weer goed tussen God en u in Christus’ kruis en opstanding. Dat wij dit levend evangelie horen, dat doet de Geest. De Heilige Geest is een spreker. Het is door de verkondiging van het evangelie van kruis en opstanding dat Hij ons het geloof geeft èn laat behouden. Het volbrachte werk van Christus is de bron van alles wat de Geest voor ons doet. Hij neemt alles uit Christus en verkondigt het ons. Gelukkig maar, want het evangelie is zo groot en imponerend: de Zoon van God, nog een keer God, is een mens geworden en geeft zichzelf voor ons - onbevattelijk. Maar heel die imponerende volheid van genade en vergeving in de Zoon neemt de Geest in zich op, en Hij, goddelijke Geest, nog een keer God, Hij breekt het voor ons in stukjes, preek voor preek, gesprek voor gesprek, gebed voor gebed - en Hij voert ons als een kind.


Om dat evangelie, de blijde boodschap van Pasen, te laten klinken komt de Geest over mensen, gewone mensen, zoals u en ik, en Petrus, en Hij spreekt, meestal gewone woorden, soms bijzondere en spectaculaire, maar altijd woorden die hetzelfde evangelie vertolken, het evangelie van Goede Vrijdag en Pasen. Hetzelfde evangelie, spectaculair of niet - want als je ziet hoe centraal Pasen in Petrus’ Pinksterpreek staat, ligt het voor de hand om ook bij de inhoud van het wonderlijke in allerlei andere talen spreken van de discipelen te denken aan de grote daden van God in het lijden, sterven en de opstanding van zijn Zoon. De reactie van sommige hoorders op het door God gedreven spreken van de discipelen: Ze hebben teveel zoete wijn gehad! Ze zitten niet vol Geest, maar vol wijn! - die reactie moeten we niet betrekken op de vorm van het spreken, alsof het een soort dronkemanslallen zou zijn geweest. Nee, het was juist heel begrijpelijk, in hun eigen taal. Deze hoorders reageren op de inhoud van de verkondiging. Juist bij mensen met een gedeeltelijk Griekse achtergrond ligt dat voor de hand: opstanding, dat kan helemaal niet! Net zoals Paulus op de Areopagus nog wel eens terug mag komen als hij op de opstanding van Christus komt, net als Festus in hoofdstuk 26 juist door de opstandingsprediking van Paulus heen riep: Je spreekt wartaal Paulus, je vele studie brengt je in de war!, zo ook hier: opstanding? dwaasheid! je moet wel dronken zijn om zoiets te beweren!


Hetzelfde evangelie - want Pinksteren blijft het feest van de vijftigste dag. Tegelijk is hier duidelijk dat de Heilige Geest geen succesformule is, geen stille kracht, die alles weer op zijn pootjes terecht laat komen. Nee, Hij is een spreker, een spreker met een bepaalde boodschap, maar een boodschap die, zoals iedere andere, kan worden tegengesproken en verworpen als dronkemanstaal. God zoekt mensen, Hij wil mensen bereiken. Daarom spreekt Hij hun taal. God roept mensen, in hun eigen taal, maar Hij dwingt hen niet. Want mensen die je dwingt, die ontglippen je juist. In de Heilige Geest geeft God zichzelf aan ons als een boodschap, een roep tot ons hart, een evangelie met de ruimte van de schepping en de rust van de vergeving, tegelijk met de ernst van de beslissing. Want Vader en Zoon komen in de Geest tot ons: de drieënige God zoekt ons met het evangelie van Pasen.


De ernst van de beslissing - want God blijft dat niet doen, Hij blijft ons niet roepen. Pinksteren blijft ook in het nieuwe testament het tweede feest, en er komt nog een derde: een nieuw loofhuttenfeest op de nieuwe aarde. Het komt, zo zeker als het Pinksteren is geweest. Wanneer? - dat weet God alleen. Het koninkrijk van God is er nog niet en de beschikking erover heeft God ook niet aan de Geest gegeven. De Geest is voor de tussentijd: het heden, waarin we zijn stem horen. Want de Heilige Geest is een spreker - en Hij zoekt mensen. Hij heeft ons gevonden. Dat is de bron van ons leven. Maar de wereld is in zijn vizier. Ook de wereld om ons heen. De Geest is een spreker. En Hij is ook ons gegeven. God zelf over ons, overvloediger dan wij ooit kunnen bevatten. In ons eigen leven zijn we gevonden met de blijde boodschap van Pasen: verlossing, vrede, rust, een nieuw leven! Wie er ook maar een beginnetje van beseft, beseft ook: dat is teveel om voor onszelf te houden. Amen.


<<<