Loenen-Abcoude 26/05/96
Hilversum 26/05/96
IJmuiden 18/05/97
Beverwijk 31/05/98
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Jaloers? Pinksteren is het feest van de jaloersheid, of niet soms? Als je zo Handelingen 2 eens achter elkaar leest en tot je door laat dringen, is dat dan niet de gedachte die vanzelf opkomt?: phioeuw, daar gebeurde nog eens wat! Dat is nog eens betoon van Geest en kracht! En dan is de zucht niet ver: gebeurde zoiets maar eens bij ons... Wij zijn hier natuurlijk erg gezellig allen tezamen bijeen op de Pinksterdag, we zingen een lied, we bidden een gebed, we luisteren naar een preek (hopelijk niet al te lang en te saai), doen wat in een collecte - en gaan weer op huis aan: koffie, thee, limonade, krantje, blaadje, biertje, borreltje. Overmorgen weer naar ons werk, of aan ons werk. - Ja, drieduizend zielen staat er, nietwaar, en dagelijks meer. Dat is andere koek. En dat met één zon simpele preek van Petrus, zon praatje op de stoep voor het huis.
Jaloers? Of niet? Want dat kan ook. Dat u helemaal niet jaloers bent. Dat u het wel best vindt. En dat u straks ook heel tevreden naar huis gaat: koffie, thee, limonade, krantje, en zo. Dat zou heel erg zijn, maar het kan. Het gebeurt. Het gebeurt zelfs dat iemand in staat is om rustig, van achter zijn bakkie of zn glas, te beweren dat die dominee het toch maar mooi gezegd heeft vanmorgen/middag, dat er toch eigenlijk es wat meer van christenen uit zou moeten gaan als de Geest werkelijk gekomen is en in ons midden woont en werkt, en vervolgens zn benen strekt: kom, schenk nog eens in, vrouw... Dat is heel erg. Dat is zoiets als jezelf een oordeel drinken aan een bak koffie of een glas wijn. Dat is laten zien dat je van heel het christelijk geloof net zo weinig begrepen heeft als de eerste de beste blinde heiden uit de straat, die ook op tweede pinksterdag meubels gaat kijken omdat Jezus tenslotte een timmerman was.
Jaloers? Of vindt u, dat dat eigenlijk niet mag? En dan bedoel ik niet dat jaloers zijn sowieso geen deugd is, die we onze kinderen bijbrengen. Nee, er is nog een speciale gereformeerde reden, waarom je zou kunnen zeggen: maar dat mag je helemaal niet zeggen: gebeurde zoiets maar eens bij ons... Pinksteren is immers een heilsfeit, en heilsfeiten gebeuren maar één keer. De Heilige Geest wordt maar één keer uitgestort zoals hier, op die éne pinksterdag. We hoeven er helemaal niet op te rekenen dat vanmorgen/middag opnieuw het geluid van een geweldige windvlaag ons kerkgebouw zal vullen, en vuurtongen en mensentongen losmaken zo, dat de hele buurt er op af zal komen. En als je dat eigenlijk toch wilt, nou, dan ben je niet gehoorzaam aan de bijbel, die ons juist leert dat al dit soort grote daden van God maar één keer gebeuren, en juist als zodanig ons iets te zeggen hebben.
Mocht u zoiets hebben gedacht, wees gerust: u hebt gelijk. Wees ook niet bang: ik zal ook niet proberen u uw gelijk af te nemen. Alleen één ding: uw gelijk is maar de halve waarheid. Er is nu eenmaal jaloersheid en jaloersheid. Er is een onvruchtbare en een vruchtbare jaloersheid. Onvruchtbare jaloers ben je, als je iemand anders benijdt om dat wat hij of zij heeft: dat, precies dat, zou jij ook willen hebben. Dat kennen we al van jongsaf aan: dát speelgoed, díe aandacht, dát verstand, dát kunnen voetballen, of zo, die zouden wij ook willen hebben. En het gaat niet over als we groter worden: dát huis, díe vrouw, díe baan, díe auto, dát ambt, - díe godservaring, zouden wij ook willen hebben. En we benijden die ander er om, maar veel goeds komt er niet uit voort. Als we de kans krijgen komt er zelfs kwaad uit voort: diefstal of iemand een hak zetten en in de weg lopen; en als we de kans niet krijgen, levert dit soort jaloersheid alleen maar frustratie op: kijk toch eens, wat wij allemaal niet hebben... - of weggestopte frustratie onder het mombakkes van: o, maar dat wil ik al niet meer hebben.
Zo, onvruchtbaar, zouden wij ook jaloers kunnen zijn op de apostelen, en die eerste christenen van Handelingen 2. Want inderdaad, zo, als op deze éne Pinksterdag, zo komt de Heilige Geest nooit meer in ons leven. Dat was voor één keer, het begin. En ons daarop blindstaren, vanuit het verlangen om dáár bij geweest te zijn, dat levert alleen maar frustratie op, of weggestopte frustratie, onder het mom van mooie theologische redeneringen. Niet voor niets verbiedt God in zijn tiende gebod ons dit soort onvruchtbare jaloersheid: u zult niet begeren, u zult uw zinnen niet zetten op het huis, de vrouw, de levensmogelijkheden van uw naaste. U zult uw zinnen ook niet zetten op de godservaring en de concrete belevenissen met God van uw naaste.
Maar dat is maar de helft van het verhaal. Er is ook een vruchtbare jaloersheid. En die verbiedt God ons niet, integendeel. Je eigen huis, je eigen vrouw, je eigen levensmogelijkheden, daar mag je je op richten, en het is bijbelse wijsheid, om je daarbij te laten stimuleren door het voorbeeld van anderen. Het huwelijksgeluk van je ouders, of van je vrienden, of van anderen om je heen, mag je stimuleren om van je eigen huwelijk iets te maken. Het geloofsvertrouwen en de trouw in de omgang met God van die ander, mag jouw stimuleren om je toevlucht opnieuw en in trouw bij God te zoeken. Wat je bij anderen ziet kan je heel terecht er op wijzen dat er ook in jouw eigen leven meer mogelijk moet zijn.
En dáár gaat het me nu even om. Want dat is meteen en onwillekeurig wat er gebeurt als we zo, zoals daarnet, Handelingen 2 achter elkaar doorlezen. Wat we bij deze anderen zien, wijst ons er terecht op, dat er ook in ons eigen leven meer mogelijk moet zijn. En als wij daar totaal niet gevoelig voor zijn, omdat we met ons eigen burgerlijke leventje zeer tevreden zijn, en ons prima op ons gemak voelen in ons huis-, tuin- en keukenchristendom, dat als puntje bij paaltje komt het niveau van Here zegen deze spijze amen niet te boven komt, dan is er iets buitengewoon gevaarlijks met ons aan de hand. En net zo iets gevaarlijks is er aan de hand, als ons werkelijk niet meer dan tevreden voelen bij al onze verworven vrijgemaaktheden en bij heel de manier waarop wij ons geloofs- en kerkelijk leven al zo lang hebben ingericht. Laat het geen ongeloof zijn, het is tenminste een verwerpelijke vorm van kleingeloof. Want als Pinksteren één boodschap voor ons heeft, is het die van: er is meer mogelijk, want Jezus leeft, en Jezus geeft.
Jaloers? Vruchtbaar jaloers? Dán zijn wij, op onze eigen manier, toe aan die vraag van vers 37: wat moeten wij doen, mannen broeders? Op onze eigen manier, want wij zijn geen joden of jodengenoten uit het Jeruzalem van toen. Wij staan niet verbluft omdat wij met onze eigen ogen het vuur hebben gezien en met onze eigen oren hebben gehoord wat de Geest hen gaf uit te spreken. Wij hebben ook de voorgeschiedenis van deze eerste luisteraars niet. Zo als Petrus het hier tegen de samengelopen menigte zegt: deze Jezus, hebben jullie aan het kruis genageld en gedood, zo zegt hij het ons niet. In de mond van de eerste sprekers heeft die vraag: wat moeten wij doen, mannen broeders?, die zware lading van: hoe moeten wij hier aan ontkomen, dat wij déze Jezus gekruisigd hebben? Zo, op die manier, kunnen wij die vraag niet stellen. Maar op onze eigen manier wel. Wie op een goede, een vruchtbare manier jaloers geworden is op wat hij hier, op deze eerste nieuwtestamentische Pinksterdag, ziet gebeuren, die krijgt ook die vraag: wat moeten wij doen, broeders, om ook in ons leven, persoonlijk en kerkelijk, meer mogelijk te laten zijn dan nu?
En het merkwaardige is, dat ook als wij die vraag anders, op onze eigen manier stellen, dat het antwoord van Petrus ook voor ons van kracht blijft. Want wat antwoordt Petrus deze mensen? Heel kort gezegd: bij Jezus moet je zijn, want jullie hebben hem dan wel aan het kruis genageld en gedood, maar Jezus leeft, en Jezus geeft, vergeving van zonden, en ook, gratis en voor niets, de Heilige Geest. Aan die Jezus, die jullie eerst niet wilden geloven, ook al was Hij door God zelf aangewezen, door krachten, wonderen en tekenen die God door Hem verricht heeft, aan die Jezus moet je je overgeven, uitleveren, helemaal in handen geven, dan komt alles weer goed en komt de rest vanzelf.
En dat is precies het antwoord waar wij het mee moeten doen, als wij door het zien van wat hier, in Handelingen 2, gebeurt, op een goede manier getrokken worden, en ons beginnen af te vragen: in ons eigen leven zou toch ook meer mogelijk moeten zijn? Het hoeft morgen toch niet weer hetzelfde te zijn als vandaag? Er zou toch ook van ons iets uit kunnen gaan, ja, moeten gaan? Ik hoef toch niet bang te blijven voor zomaar een gesprek met een collega over mijn vertrouwen op God? En waarom heb ik er nog steeds zon moeite mee om iets van mij zelf op te geven, te delen? Waar is mijn enthousiasme, of waar is het gebleven? Ja, en waarom breng ik het nog steeds niet op, om bij die broeder of zuster langs te gaan, en gewoon wat aandacht te geven, zeurpiet of niet - en als ik het wel opbreng, waarom kost het me dan toch zon moeite, of zon moeite het vol te houden? En omgekeerd: waarom lijden onze kerken zo eindeloos onder vroom gezeur over dit regeltje en die afspraak en die gewoonte, en komen we zo weinig aan werkelijke hoofdzaken toe? Moet dat nu allemaal zo blijven? Is daar werkelijk niet meer mogelijk? En zo zouden er nog zoveel vragen meer te stellen zijn, die alleen maar stem geven aan die ene, vruchtbare jaloersheid, die bij Pinksteren hoort.
Maar al die vragen vinden maar één werkelijk antwoord, en dat is datzelfde antwoord dat Petrus hier geeft: aan Jezus moet je je overgeven, uitleveren, helemaal in handen geven, dan komt alles weer goed en komt de rest vanzelf. Want de Geest is de Geest van Jezus, en van niemand anders. Je krijgt Hem bij Jezus, en bij niemand anders, maar bij Hem dan ook: gratis, zomaar. Van wie anders zouden wij enthousiast kunnen worden dan van Jezus, onze geliefde Heiland, die zich voor ons heeft gegeven in de dood? Hij heeft ons zoveel aandacht en liefde gegeven, dat wij ervan over hebben voor anderen, ook als die anderen lastig zijn, en zeurpieten en negatievelingen. Tenslotte zijn wij ook zulke beste types niet, en toch heeft Hij... Als we ons op Hem nu eens concentreren, letten op wat Hij voor ons gedaan heeft en doet, want Jezus leeft!, en het dáár met elkaar over hebben, dan hebben we ook gelijk de hoofdzaak te pakken, die ons allerlei vroom gezeur afleert. Als we Hem in de ogen zien, die ogen vol zorg en liefde voor ons, slechte mensen, zouden ons dan niet de ogen open gaan voor de mensen om ons heen, binnen en buiten de gemeente, die onze zorg en liefde nodig hebben, ook al zijn ze niet gereformeerd, en ook niet fatsoenlijk, maar hoeren en tollenaars, en slappelingen, en discogangers, zuipschuiten en wegpiraten?
Ja, maar misschien vindt u dit helemaal geen antwoord, en vindt u ook dat we ondertussen wel een heel eind van Handelingen 2 weggeraakt zijn. Misschien dacht u bij die jaloersheid wel in de eerste plaats aan die wonderen en tekenen van de apostelen, en van Joël trouwens. Als díe nu eens bij ons gebeurden, zou dát ook niet heel wat anders maken? Ja, maar wacht nou eens. Waar ging het eigenlijk om in die wonderen en tekenen? Niet voor niets bestaat de kern van Handelingen 2 uit een heel gewoon betoog van Petrus, een betoog over Jezus nog wel, waarin bijbelplaatsen worden aangehaald en toegepast, en niet voor niets worden aan het slot de meeste woorden gewijd aan hele gewone dingen: luisteren naar de apostelen, samen eten, avondmaal vieren, echte gemeenschap hebben, waarin de een iets voor de ander over heeft. Daar zijn al die bijzonderheden alleen maar dienstbaar aan, en bijzaak bij.
Als het ons in feite gaat om de special effects van de Heilige Geest, dan lopen we het risico uit het oog te verliezen, waar het Christus, en waar het dus ook zijn Geest om gaat: om het bijeenbrengen van mensen in een werkelijk functionerende gemeenschap. Daar zijn in ieder geval een heleboel gewone dingen, en soms ook eens wat bijzondere dingen voor nodig. En als ze nodig zijn, dan komen die bijzondere dingen ook wel. Ze komen mee met de Heilige Geest. Hij is Christus gave, die we zomaar krijgen, en die ons de zekerheid geeft: er is altijd meer mogelijk. Maar wat dat meer is, dat bepaalt Hij. Eén ding weten we: waar het Hem om gaat. Dat is altijd: om Jezus en om de nieuwe gemeenschap met God en met elkaar die uit Jezus werk groeit.
Laten we daar onszelf maar eens op aankijken, als we zo, haast vanzelf, dat gevoel van jaloersheid boven voelen komen, als we van dit grote Pinksteren horen. Is dát het ook waar óns verlangen naar meer uit voortkomt? Jezus en de nieuwe gemeenschap met God en met elkaar? Dan is het een vruchtbare jaloersheid, die stimuleren kan tot werkelijke geestelijke groei: kom op, kijk toch eens wat God ons geeft in Jezus onze Heer! En dat brengt ons in beweging: wat kan ik, of wat kan ik leren, om beter te leven, te functioneren voor God en met elkaar? Misschien hebt u de gave van genezing wel, of die van het inzicht in de ziel van de ander. Maar daar zou ik niet meteen naar zoeken. De gave van het vredestichter zijn is in de gemeente wel zo belangrijk, bijvoorbeeld.
Jaloers? Bij het lezen van Handelingen 2 toch zwaar het gevoel dat er ook in ons leven meer mogelijk moet zijn? Zorg dat u het blijft. In de kerk is ook dat laatste woord dat met te begint uit den boze: tevredenheid. Want u hebt de gave van de Heilige Geest ontvangen. Ga er maar van uit: er is meer mogelijk. Maar zorg ook dat het u hier om blijft gaan: om Jezus en om de nieuwe gemeenschap met God en met elkaar. Want daarvoor hebt u de gave van de Heilige Geest ontvangen. Amen.