Loenen-Abcoude 07/11/01
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
In een wereld die aan de vruchteloosheid onderworpen is, danken wij vanavond voor de vruchten van het land, van ons werk en van ons leven die we toch van God gekregen hebben. Meer dan andere jaren zijn we ons vandaag van die vruchteloosheid bewust, lijkt me. Terugkijkend op de tijd vanaf biddag zien we niet alleen puinhopen in Amerika, onzekerheid in Europa, verwoesting en kaalslag in Afghanistan, maar ook nog dode koeien in een grijper, afgezette gebieden, en op volle capaciteit draaiende destructiebedrijven.
Toch willen we vanavond danken. En toch willen we daarbij meer zeggen dan ooit de Prediker zei: lucht en leegte, alles is vruchteloosheid, en daarom is het maar het beste om blij te zijn met wat je nog krijgt. Dat is uiteindelijk alleen maar wat je ziet als je van afstand kijkt naar de hele gang van zaken op aarde. Als alle illusies zijn doorgeprikt, als de bomen niet meer tot in de hemel groeien, alle scenarios moeten worden bijgesteld, dan klopt de werkelijkheid van het leven weer bij ons aan: dienstbaar aan de vergankelijkheid, gedoemd om te vergaan. Wie dan alleen maar rondkijkt op aarde, kan niet verder komen dan een danken voor wat God ons nóg gegeven heeft.
Maar God wil ons wel verder laten kijken. Na alles wat wij hier op aarde zien, gezien hebben, en morgen zullen zien, volgt voor God geen punt, maar een gedachtestreepje. En na dat gedachtestreepje volgt zijn belofte: dan de bevrijding tot de vrijheid van de heerlijkheid van Gods kinderen, dan komt het openbaar worden van de zonen en dochters van God, dan komt de verheerlijking, zo zeker, dat God ons in vers 30 laat schrijven: die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.
Daarmee legt God in ons leven een bodem van hoop, van een hoop zoals onder de mensen alleen christenen die kennen. Niet de hoop van ik wens, ik zou zo graag willen dat, maar je weet maar nooit. Maar de hoop die al iets proeft, al iets in handen heeft, en nu volhoudt te verwachten dat de rest ook komt, de hoop die verbonden is met een reikhalzend verlangen.
Met die hoop staan we als christenen alleen onder de mensen. Geen moslim heeft met recht zon zekere hoop: hij moet afwachten of Allah hem genadig is. Geen orthodoxe jood deelt deze hoop met de christen: zijn Messias verschijnt pas op een verdwijnpunt in de toekomst. Geen moderne West-Europese heiden kent iets wat op deze hoop ook maar lijkt: je moet je redden in dit leven, en je kunt hoogsten hopen op geluk, op een goede oude dag en wensen dat je een zachte dood sterft.
Maar met die hoop staan we als christenen niet alleen op aarde. Paulus herinnert ons er in Gods naam aan dat heel de schepping met ons die hoop deelt. Wat God gemaakt heeft, en nog in stand houdt, wat Hij naar zijn doel leidt, dat wijst boven zichzelf uit. Dat zegt méér dan wij zo op aarde kunnen zien. Daar wil ik u vanavond graag even bij stil laten staan.
Die aardappels hier voor, ze spreken niet maar van vroeger, van toen alles mooi was. Ze herinneren ook aan het heden van die andere aardappels, die op het land verrot zijn in september: de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen. En ze herinneren aan Gods toekomst: gewoon door hier te liggen zeggen ze: God heeft ook ons gemaakt. Hij is trouw, Hij is nog steeds bezig om ons en heel de schepping te verlossen en te vermenigvuldigen in heerlijkheid.
Dat brood hier voor, het spreekt niet maar van voedsel om in leven te blijven, het verwijst ook naar al die broden die weggegooid worden, voor niets gebakken, èn het verwijst naar het eeuwige leven dat God bezig is te geven. Zo komt dat brood pas echt tot zn recht in het avondmaal van zondag, als een teken van leven, van hoop, van verwachting.
En ga zo maar door. De vruchten die terugwijzen naar de hof, die in het heden ook wijzen op verrotting en bederf, maar die tegelijk naar de toekomst reiken waarin een boomgaard van levensbomen permanent vrucht draagt in onvergankelijkheid. Maar ook de mogelijkheden die wij hebben in onze persoon, in ons zelf, levensmogelijkheden en gaven, waar we ook dit seizoen weer ons levensonderhoud mee verdiend hebben, ze spreken van mogelijkheden, van mislukkingen, maar ook van reikhalzend verlangen, van uitzicht op eindeloos meer.
Zo makkelijk kijken wij rond op aarde en denken dat het toch allemaal wel zo ongeveer is als het moet zijn. Zo makkelijk gedragen wij ons als herenboeren in het rijk van Gods voorzienigheid, die de boel wel bijhouden en ervan genieten, maar niet meer verwachten. Of, als het tegen gaat zitten, als er moeilijke, afschuwelijke dingen gebeuren, dan slaat onze stemming om, kijken we naar wat God ons nóg geeft, en zijn er ontevreden mee. Zonder te zien dat wat God ons nù geeft meteen spreekt van wat Hij ons gáát geven. Die aardappels, dat brood, die dieren, die vruchten, zij zien reikhalzend uit naar de dag van God en zijn Zoon. Ze gaan onder, dienstbaar aan de vergankelijkheid, gedoemd te vergaan, maar in dat alles hoopt de schepping met diezelfde hoop die wij als christenen mogen hebben: er komt een dag van bevrijding tot vermenigvuldigd leven.
Zo leeft de schepping om ons heen, niet statisch, niet alleen maar in stand gehouden, ook niet alleen maar in verval, bezig te vergaan, maar in hoop. Wat wij ook gekregen hebben van God, wat wij ook, ondanks alles tóch gekregen hebben van God, het heeft zich aan ons gegeven als een teken van hoop. Laten we zo dan ook bidden en God danken, niet maar voor wat we nog kregen, maar voor wat we gekregen hebben in de hoop van de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Ook als we het niet geproefd hebben zo, ons eten heeft ook gisteren en vandaag weer naar méér gesmaakt. Zo zal het ook morgen zijn en zolang als God nog geduld heeft met mensen: die boterham, en die aardappels die je met je groente tot een prakkie maakt, zij zien uit naar de heerlijkheid van God. Laten wij dat ook doen, zodat dat beest dat voor ons geslacht is of voor ons haar melk gegeven heeft, ons eens niet veroordeelt op de grote dag van God.
Want wat er ook gebeurt: God is Koning, onweerstaanbaar. Hij doet wat Hij gezegd heeft, Hij maakt af wat Hij begon, ook in ons leven, zo zeker dat Hij het praktisch al gedaan heeft: wie Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Dank zij God. Amen.