Loenen-Abcoude 31/12/99
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Al wekenlang is het aan de gang, de grote beoordeling van het verleden. Wat is het allemaal waard geweest, die twintigste eeuw, dat tweede millennium? Wie was nu werkelijk de sportman, de wetenschapper, de schrijver, de politicus, de stakker of de uitblinker van de eeuw? Her en der is op een rijtje gezet wat er allemaal wel niet gebeurd is, en wat navenant de vooruitzichten zijn voor de komende eeuw. Verder dan anders kijken we terug en langer dan anders denken we na bij een jaarwisseling die gelijk een eeuwwisseling, ja een millenniumwisseling is.
Heel indrukwekkend ver gaat het allemaal nog steeds niet terug. Dat zal wel iets juist met onze twintigste eeuw te maken hebben. De ontwikkelingen die in de negentiende eeuw zich al versnelden zijn in de twintigste eeuw zo immens snel gegaan, dat we ons nauwelijks meer kunnen voorstellen hoe de wereld was in 1903, toen onze oude broeder Griffioen geboren werd. Voor ons meest gewone dingen als een ritssluiting bestond toen nog niet. Paarden en wagens bepaalden het straatbeeld. De wereld was nog stil, en s nachts donker. Wie dan nog eens honderd jaar terug probeert te kijken stuit op een wereld die werkelijk totaal vreemd is. We praten wat over een millennium, over duizend jaar, dezer dagen, maar het gaat ons als met geld: honderd gulden is voorstelbaar, een paar duizend gulden gaat voor de meesten van ons ook nog, maar een miljoen, een miljard, wat is dat meer dan een naam voor veel geld? De zaklamp van onze herinnering reikt nauwelijks een eeuw ver. Daar achter is het vroeger.
Toch: verder dan anders kijken we terug, en langer dan anders denken we na vanavond. Voor de meesten van ons zal dat ook wel gelden voor het eigen leven. We denken niet maar terug aan het afgelopen jaar, maar haast automatisch aan heel ons leven tot nu toe. Nu zijn we zo oud als we lang geleden uitrekenden dat we zouden zijn in het jaar 2000. En wat was dat leven van ons als twintigste eeuwers nu tenslotte waard? Wat heeft het opgeleverd? Wat heeft het betekend? Wat vinden we de moeite waard om mee te nemen, wat zouden we het liefst achterlaten tussen de draaideur van de nieuwe eeuw?
Gemeenschappelijk en persoonlijk, de magie van het getal stimuleert ons tot het grote beoordelen. Niemand onttrekt zich daar werkelijk aan. En midden in dat grote beoordelen van onszelf en van onze eeuw spreekt Paulus ons aan met de woorden van onze tekst. Zoals bij Paulus gebruikelijk: nuchtere woorden, die de dingen hun eigen plaats geven: velt geen oordeel vóór de tijd dat de Heer komt. Dat zijn woorden tegen de zelfbewustheid, tegen de moedeloosheid, tegen de onafhankelijkheid. Laten we dat eens iets uitwerken vanavond: Velt geen oordeel vóór de tijd dat de Heer komt, dat is gesproken tegen de zelfbewustheid, tegen de moedeloosheid, tegen de onafhankelijkheid.
Tegen de zelfbewustheid. Niet alleen de woorden zelf, maar ook het feit dat we hier vanavond luisteren naar een paar woorden, een paar gedachten van nog eens duizend jaar verder terug dan ons millennium, mag ons bescheiden mensen maken. Onze woorden klinken in de ruimte van een kerk die al twintig keer zo lang gebouwd wordt als deze eeuw lang was. Hoe knap wij elkaar samen ook vinden, wij zijn God niet, en worden ook geen goden.
Toch sluipt er zomaar een diepe zelfbewustheid binnen in ons terugkijken, in onze lijstjes van dit van-de-eeuw en dat van-de-eeuw. Wij hèbben een mening, een oordeel, al is het tot stand gekomen op basis van enquêtes en representatieve steekproeven. Met dezelfde zelfbewustheid waarmee we onze stickertjes millenniumproof op onze apparaten plakken geven we onze mening, wat die mening dan ook is.
Maar Paulus wijst ons er heel eenvoudig op, dat wij uiteindelijk niet weten waar we het over hebben. Zo onnoemelijk veel is in de duisternis verborgen, en wat mensen nu werkelijk gedacht en bedoeld hebben, het is niet openbaar.
Ja, ik weet het, Paulus schrijft dat niet in een meditatie bij de overgang naar de tweede eeuw, maar in een heel concrete situatie in de gemeente in Korinte. Na Paulus waren daar andere evangeliepredikers gekomen, onder wie Apollos. Die hadden een andere aanpak dan Paulus, en de gemeente was uiteengevallen in partijen. De mensen hadden zich een oordeel aangematigd over de een en de ander. Deze was goed en gene was maar niks. Maar Paulus zet zichzelf en de anderen eerst eens goed naast elkaar als allemaal dienaren van één Heer, en die Heer is de enige die gerechtigd is om te beoordelen wat in zijn opdracht gebeurd is. En daar voegt hij dan nog aan toe, dat niemand ook werkelijk uit kàn maken op dit moment wat alles werkelijk waard is geweest.
Dat zegt hij in onze tekst, maar ook al eerder, als het gaat om het bouwen met allerlei materialen op het ene fundament Jezus Christus. Hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken, dat kunnen wij nu niet uitmaken. Al bouwt iemand met hout of hooi of stro op het fundament Jezus Christus, dan nog weten wij niet van te voren dat zulke troep wel verbranden zal. In het geheel van deze brief lijkt het er op dat het in dat bouwen met goud en zilver en kostbare stenen gaat om een optreden en een prediking met meeslepende woorden en betoon van geest en kracht, terwijl het in dat bouwen met hout en hooi en stro gaat om een optreden in zwakheid en in eenvoudige woorden. Een gelikt uitgevoerde dienst en een gestroomlijnd christenzijn staat tegenover een armoedig doorgegeven woord en een kreupel christenzijn. Maar wat het waard is, waar het bestand tegen is, dat blijkt pas later, dat weten wij nu niet. Daar matigt ook Paulus zich geen oordeel over aan. Ook zichzelf beoordeelt hij niet. Zijn Heer alleen oordeelt en wij kúnnen het niet.
Ook al is onze situatie anders toch geloof ik dat de woorden van onze tekst ook ons vanavond aanspreken, en een aanval doen op onze zelfbewustheid. Wij met onze mening, over wat voorbijging, over de geschiedenis van de kerk, over ons persoonlijk leven, over de zin van wat ons overkomen is, wat weten wij er nu helemaal van? Weten wij werkelijk zelfs wat dé gebeurtenis van de eeuw in ons eigen leven was? Naast die paar dingen waar we grip op hebben liggen talloze in het donker verborgen. Wat we nu zouden noemen als dé blijdschap of als hét verdriet dat ons leven stempelt, is dat het ook werkelijk?
Weten wij veel. Wij zijn geen God, wij hebben geen overzicht. Wij krijgen het leven en maken het niet. We hebben er onze handen aan vol, ja in talloze opzichten loopt het ons over de handen en tussen de vingers door. Wat we weten is dat wat we krijgen door Gods handen is gegaan en dat het Hem om ons gaat, om ons zelf. Dat leert ons omkijken en vooruitkijken in bescheidenheid. Wij maken de balans van de eeuw niet op, zelfs niet voor ons eigen leven. We mogen genoeg hebben aan onze eigen herinneringen en onze eigen verwachtingen, er blij mee zijn of verdrietig over zijn, of wat dan ook. En verder kunnen we de hele boel aan onze Heer over laten.
Velt geen oordeel vóór de tijd. Dat was ook een woord tegen de moedeloosheid, zei ik. Want misschien meer dan ooit is de zelfbewustheid van onze wereld gemengd met wanhoop en moedeloosheid. De twintigste eeuw zijn we binnengegaan achter allerlei visioenen van een betere wereld aan, al was het maar het visioen van een betere wereld in de kerk, die nu, op basis van de gereformeerde beginselen, een nieuwe bloeitijd tegemoet zou gaan. En het is een eeuw geworden van twee wereldoorlogen, van onbeschrijfelijke vernietiging, van een verongelukken van alle grote idealen, ja, van twee kerkscheuringen ook, waar onze kerken bij betrokken waren. We zijn er diep moedeloos van geworden. De grote woorden van recht, van heiligheid, van vrede, van liefde, we bekijken ze van afstand en verwachten bij voorbaat dat er wel niks van terecht zal komen. We gaan niet meer voor een groot ideaal, want dat halen we toch niet. We gaan hoogstens nog voor een klein ideaal, om tenminste iets te bereiken in ons leven.
En toch blijven al die grote woorden ons achtervolgen. Eigenlijk zouden we eerlijk en open moeten zijn, creatief uit op liefde en vrede. Eigenlijk. We leven met een slecht geweten en dat went maar niet echt. We durven nauwelijks over het randje van de 21e eeuw te kijken, want we rekenen al op meer ellende, en calculeren al van te voren in dat we ook in de nieuwe eeuw van al die idealen niets terecht gaan brengen. Ook als christenen niet, ook in de kerk niet, ook als kerken niet. We zijn al lang tevreden als we het geloof behouden en onze gemeente draaiend kunnen houden.
Het lijkt me dat ook tegenover deze moedeloosheid Paulus ons in deze woorden hier aanspreekt. Ook het oordeel van: dit lukt ons nooit is een oordeel vóór zijn tijd. En meer nog: wat ons beoordeelt is niet een ideaal, is niet het goede, het ware of het schone, maar wie ons beoordeelt is onze Heer. Dat zijn twee heel verschillende dingen. God geeft ons in de bijbel niet een bundeltje echt goede idealen om achteraan te lopen. Hij zet ons niet op het spoor om te gaan voor iets. In het evangelie komt Hij zelf naar ons toe en roept Hij ons Hem te volgen. Het gaat om Hem en niet om een ideaal.
Toch lijkt dat er wel heel diep bij ons in te zitten. Eigenlijk zouden wij in allerlei opzichten zonder zonde moeten zijn, of in ieder geval met een stuk minder zonden - vinden we zelf. En als dat niet zo was en niet zo is en niet zo worden zal, voelen we ons even goed moedeloos. Wat bereiken we nu helemaal in ons leven? Nu, inderdaad, wellicht heel weinig, wellicht nooit veel meer dan wat hout of hooi of stro. Daar worden we door onze Heer dan ook niet op beoordeeld. Wat er van overblijft, wat het waard is, dat wordt bepaald door het fundament waar we op bouwen. Als dat het fundament is van een ideaal, al was het het ideaal van de zuiverste rechtzinnigheid, er zal niets van overblijven. Als dat het fundament Jezus Christus is, dan zullen we eens verrast worden met elk onze eigen lof van God. Ook deze eeuwwisseling is de tijd nog niet om het oordeel van de mislukking en de moedeloosheid uit te spreken over ons eigen leven, over onze wereld, over onze kerk of over wat dan ook. Die tijd is er pas als die Ene komt die werkelijk bevoegd is tot oordelen en die weet waar Hij het over heeft: onze Heer.
En precies daarom is dit een woord tegen alle onafhankelijkheid van mensen. Mensen zijn veel te klein om onafhankelijk te zijn. We leven een gegeven leven. En de Heer die ons dat leven geeft is ook de Heer die ons beoordeelt. Zo kunnen we in bescheidenheid terugkijken op het afgelopen jaar, op de afgelopen jaren, zover als we maar kijken kunnen. Wij maken de balans niet op, maar geven die balans bewust uit handen. Gelukkig maar, bij niemand blijft er in alle eerlijkheid meer van ons heel dan bij Jezus Christus, onze Heer.
Zo kunnen we ook in bescheidenheid verder kijken over de grens van dit tweede millennium. Nee, we beginnen niet aan het derde millennium, zelfs niet aan de 21e eeuw, we beginnen steeds weer aan een nieuwe dag. Want we volgen geen ideaal, waar we nog zo en zoveel tijd voor nodig hebben, maar we volgen een Heer, die ons het leven dag bij dag geeft. En het einde aller dingen heeft al lang geslagen. Intussen geeft Hij ons het leven niet om er over te oordelen en allerlei balans op te maken, maar om te dienen en om met onze bescheiden middelen te bouwen op Hem. Tot de dag er is dat Hij komt. Dan zal elk van Christus afhankelijk mens zijn lof geworden van God. Amen.