Loenen-Abcoude 01/05/94
Maarssen-Breukelen 26/06/94
Weesp-Nigtevecht 03/07/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Aan het avondmaal gaan, zoals wij zo meteen samen zullen doen, is niet zomaar iets. Dat beseffen de meesten van ons van jongsaf aan. Als je nog een kind bent of in ieder geval nog niet volwassen genoeg om belijdenis van je geloof af te leggen, dan doe je nog niet mee, dan kijk je alleen maar toe. Je moet weten wat je doet als je aan tafel gaat en eet van het brood en drinkt van de wijn. Dat heeft een hele goede zin. Want met dat je wel aan tafel gaat zèg je nogal wat. Je zegt van jezelf dat je een zondaar bent - en je moet weten wat je dan bedoelt. Je zegt van de Here Jezus dat Hij ook voor jouw zonden gestorven is - en je moet weten wat je dan bedoelt. Met het vieren van het avondmaal verklaren wij en belijden wij - en dat veronderstelt verantwoordelijke mensen die zich ook op hun verantwoordelijkheid laten aanspreken. Maar met het aangaan aan de tafel verklaren en belijden wij niet alleen, wij beloven ook - en aan die belofte willen we gehouden worden, en zullen wij ook gehouden worden. Bij die belofte wil ik vanmorgen even met u stil staan. Dan kunnen we zo meteen des te bewuster naar de tafel van Christus komen en daarmee spreken van Christus en van onszelf.
Een tijdje geleden heb ik u er al eens op gewezen dat het brood en de wijn van het avondmaal een aparte betekenis hebben. Met dat we eten van het brood belijden we dat we deel hebben aan het offer van het lichaam van Christus. Wij geloven immers in Hem en daarmee horen we zo bij Hem, zijn we zo aan Hem verbonden, dat wat met Hem gebeurd is ook voor ons geldt. De overgave van zijn leven in de dood was voor ons: met Hem zijn ook wij gestorven, en dat is onze redding. Met dat we drinken uit de beker belijden we dat we deel hebben aan het bloed van Christus, en dat is het bloed van het nieuwe verbond, waarin God ons genade, verzoening en een nieuw leven geeft, zomaar, gratis, om Christus alleen. Wijn is een vrolijke drank, die hoort bij een feest. Met dat we die drinken belijden we dat we deel hebben aan alle goede gaven die Christus geeft aan allen die in Hem geloven. Eten en drinken bij het avondmaal betekent dan ook geloven en danken, deel hebben aan Christus en blij zijn, genieten van al het goede dat Christus ons geeft.
Nu wordt het brood aan tafel niet alleen gebroken, als beeld van het offer van Christus, maar het wordt ook verdeeld en we eten het samen. Dat geeft aan ons eten nog een extra betekenis. Het zegt ons niet alleen dat wij ledematen zijn van het lichaam van Christus, maar ook dat wij dat samen zijn. Met dat wij allemaal eten van hetzelfde brood verklaren en belijden wij allemaal bij Christus te horen, samen één lichaam te zijn. En daarmee beloven wij ook wat. Wij beloven daarmee, in de woorden van het formulier, dat wij, omdat Christus, onze geliefde Heiland ons eerst zo uitnemend heeft liefgehad, ook elkaar liefde zullen bewijzen, en dat niet alleen met woorden, maar ook door onze daden. Dat beloven wij, en daar willen wij aan gehouden worden. Daar mogen wij dus elkaar ook op aanspreken.
En, jongens en meisjes, daar mogen jullie ook aan meedoen. Al de grote mensen die hier straks aan tafel zitten beloven daarmee plechtig dat zij elkaar en ook jullie zullen liefhebben, dat ze goede dingen zullen doen voor elkaar, maar ook voor jullie, dat ze op een goede manier over elkaar en over jullie zullen spreken. Dus als er straks, of morgen, of overmorgen thuis ruzie is, of als er anderen worden uitgelachen of belachelijk gemaakt, of als er slechte dingen over hen worden verteld, dan mogen jullie ook zeggen: pa, of ma, of oom of tante of oma of opa of wie dan ook: jullie hebben zondag beloofd dat niet te doen, weet u nog wel. Alle grote mensen die hier aan tafel gaan beloven daarmee dat ze jullie het goede voorbeeld zullen geven. Want jullie mogen natuurlijk ook geen ruzie maken of anderen uitlachen of pijn doen of plagen. Dat weet je natuurlijk wel. Maar jullie weten ook wel hoe moeilijk dat is, om geen ruzie te maken en niemand te pesten. Toch leert de Here Jezus ons dat we moeten houden van de mensen om ons heen. En dat kan. En alle grote mensen beloven straks dat ze jullie het goede voorbeeld zullen geven en hun best zullen doen het jullie te leren. Help ze daar nog maar eens aan herinneren.
Dat doet de Here Jezus ook. Hij houdt ons aan onze belofte. Wie aan tafel gaat en dan vervolgens toch niet het goede voor de broeders en zusters zoekt die samen met hem of haar het lichaam van Christus zijn, die veroordeelt zichzelf en die zal door de Here Jezus veroordeeld worden als hij of zij daar niet op terugkomt. Wie het lichaam van Christus, dat bestaat uit al die broeders en zusters, niet onderscheidt, wie niet doet wat ledematen van hetzelfde lichaam voor elkaar behoren te doen: helpen, zorgen, steunen, waarschuwen, noem maar op, die eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, zegt Paulus.
En denkt u dan gerust aan die gelijkenis van de Here Jezus over die slaaf die door zijn heer tienduizend talenten, laten we zeggen tien miljoen gulden, kwijtgescholden werd en die toen vervolgens een medeslaaf geen honderd schellingen wilde kwijtschelden - trouwens nog een respectabel bedrag: honderd maal een dagloon, laten we zeggen: tienduizend gulden. Toen riep zijn heer hem bij zich en zei: Jij slechte slaaf, heel die schuld heb ik je kwijtgescholden, toen je mij daarom smeekte. Moest juist jij geen medelijden hebben met je medeslaaf, zoals ik met jou medelijden heb gehad? Precies. En dat geldt niet alleen voor vergeving, maar ook voor het geven van hulp en zorg, ja voor heel ons functioneren als gemeenschap.
Wie aan tafel gaat, die verklaart en belijdt niet alleen, die belooft ook. En die belofte kunnen we houden, met vallen en opstaan, maar het kan. Want Christus, onze geliefde Heiland, heeft ons eerst liefgehad, daarom moeten we niet alleen, maar kunnen we ook elkaar liefde bewijzen, en dat niet alleen met woorden, maar ook door onze daden. En laten we dan ook goed beseffen: dat beloven wij. Amen.