Loenen-Abcoude 27/06/99
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
U zult wel denken: dat is nou es echt een prachtige tekst voor bij de bevestiging van een ouderling, maar niet heus. Had-ie niks kunnen vinden wat meer bemoedigend is? Een beetje meer hart onder de riem? Het klinkt niet echt aanlokkelijk om aan het werk gezet te worden met de boodschap dat je iets door mag vertellen wat niet naar de mens is, wat niet in onze lijn ligt, wat niet naar onze smaak is, en wat wij niet verzonnen hebben. Ik zou niet graag verkoper zijn van zon product. Het doet denken aan een soort aanstelling als vertegenwoordiger in spijkerbedden (die ook niet echt naar de mens zijn).
Toch is het vanmorgen deze tekst. En Joop moet maar denken dat ik zelf het eerste slachtoffer ervan ben. Want het is het evangelie dat ook ik u vanmorgen te verkondigen heb, in het spoor van Paulus, dat evangelie dat niet naar de mens is, en dat Paulus dus ook niet van mensen heeft geleerd. En trouwens, u zou zich wel vergissen, als u dacht dat ik deze woorden alleen maar heb gekozen om een nieuwe ouderling wat mee te geven (en de andere ambtsdragers en passant ook). Het is niet mijn bedoeling om iemand hier in de kerk buiten schot te laten. Het is precies het evangelie dat u gelooft, en dat u even goed verder te vertellen hebt, dat niet naar de mens is.
En laten we dat maar snel persoonlijk maken: de mens, dat zijn wij, onder anderen, en als Gods evangelie dus niet naar de mens is, dan betekent dat heel eenvoudig, dat Gods evangelie niet bij ons past, dat het er bij ons, zoals we van onszelf zijn, eenvoudig niet in gaat. En als het er toch bij ons in gegaan is, dan is er iets heel bijzonders aan de hand. Ik denk, dat dan tenslotte ook wij moeten zeggen dat we dat niet van mensen, maar van God zelf hebben geleerd. Op onze manier, niet zoals Paulus, maar toch.
Bij dat bijzondere moeten we vanmorgen maar eens even beginnen, want Paulus is zelf het sterkste voorbeeld: het evangelie ging er bij hem absoluut niet in, totdat Jezus Christus zelf hem verscheen en God zelf hem het gaf en leerde. Als we van daaruit eens wat nadenken over deze woorden van Paulus, dan ontdekken we, dat het evangelie dat wij geloven en dat wij te verkondigen hebben het evangelie van God is en moet blijven, want het is niet uit mensen, maar uit God; het is niet door mensen, maar door God; het is niet tot mensen, maar tot God.
Een mens went aan alles, nietwaar? Zelfs aan het evangelie zijn wij zomaar gewend. Het past eigenlijk wel bij ons. Ja, het is precies wat wij nodig hebben. En we willen het dus ook horen, s zondags, vooral dat stuk dat over genade en vergeving gaat. Maar ook verder wordt in de loop der jaren de boodschap over God, de Schepper van alles, en over Jezus Christus, onze Redder, en over de Heilige Geest, die in ons woont, zomaar tot een tweede huid voor ons. Het evangelie gaat er in als koek, zou je zo zeggen, of, naar die bekende variant, het gaat er in als Gods Woord in een ouderling.
Toch zei ik net, dat dit niet-naar-de-mens-zijn van Paulus evangelie betekent, dat het niet bij ons past, dat het er bij ons niet ingaat. En als wij daar helemaal niets meer van merken, als wij bij onszelf eigenlijk geen weerstand voelen tegen de boodschap van Jezus Christus, dan ben ik bang, dat we met het echte evangelie contact verloren hebben. Gods Woord hoort er ook bij een ouderling niet als koek in te gaan. Als dat toch zo is, dan is dat òf Gods Woord niet, òf een heel slechte ouderling: iemand die geen kijk heeft op zichzelf kan moeilijk opzicht hebben over anderen.
Laten we ons niet verkijken op de diepte van die paar woorden van Paulus, dat zijn evangelie niet naar de mens is. Dat zijn geen woorden over anderen, maar woorden over onszelf: wij zijn die mens. Dat gaat dus ook niet maar over iets wat wij bij anderen kunnen zien (anderen, die het evangelie afwijzen of niet kennen, ongelovigen), maar het gaat over wat wij in ons eigen hart en leven aantreffen, in een of andere vorm.
Dan gaat het er dus in de eerste plaats over, dat het evangelie niet uit ons is, maar uit God, wij hebben het niet verzonnen, maar Hij; wij zouden het ook niet verzonnen kunnen hebben, want het is en blijft ons vreemd, als een boodschap van buiten, die geen aansluiting vindt bij ons, maar weerstand oproept.
Nee, dat hoeft geen weerstand te zijn op dezelfde manier als bij Paulus. Die had zon afkeer van het evangelie dat hij zelfs de gemeente van God vervolgde, en niet zon beetje ook. Wet en traditie waren de grote waarden in zijn leven, en hij zag, dat door het evangelie van Jezus de wet gerelativeerd zou worden en de traditie van de Joden gebroken. Alles wat waarde voor hem had, zou vuilnis voor hem moeten worden, als Jezus gelijk had. En daar wilde hij niet aan. Dat ging er bij hem niet in.
Allerlei dingen zullen bij ons anders zijn dan bij Paulus. Maar toch hoort bij het evangelie altijd die weerstand. Alles wat waarde voor ons heeft, zal vuilnis voor ons moeten worden, als Jezus gelijk heeft. Dat neemt zijn eigen kleur aan in ons eigen leven, maar duikt toch altijd weer op. Heel de plaats die wij ons in het leven veroverd hebben, ons geld, ons bezit, onze prestaties, onze status, onze eigendunk, het wordt allemaal grondig gerelativeerd, als Jezus gelijk heeft. En dat wil er bij ons niet in. Werkelijke overgave van heel ons leven aan Jezus, dat kost ons diepe moeite.
Daarom zie je steeds weer, allereerst bij jezelf, hoe makkelijk wij dat evangelie onschadelijk maken. We passen het zomaar aan bij onszelf, tot in de meest centrale dingen toe. Ik noem maar het voorbeeld van de vergeving van onze zonden. Hoe makkelijk gebruiken wij Gods belofte van verzoening en vergeving in Christus niet, om lekker met ons eigen leventje door te kunnen gaan? We gaan tenslotte onze eigen gang, zijn druk met allerlei dingen die waarde voor ons hebben, en voor wat er daarbij fout gaat is Christus goed. En als Jezus ons roept: volg Mij, laat Mij je leven bepalen, laat Mij voor jou uitmaken dat je werk niet het belangrijkste is, dat je niet leeft voor je gezin, dat jouw leven niet draait om uitgaan en genieten, dan gaan vanzelf onze nekharen overeind. Nee, we zeggen niet zo snel dat Christus ons nog meer kan vertellen, maar we doen het wel, en verbergen onze weerstand achter allerlei min of meer intelligente vragen: ja maar, ik moet toch leven, ik moet toch zorgen voor mijn gezin, God wil toch zeker niet dat ik tegen mijn zin . . ., maar dat kost geld, enzovoort.
Maar het evangelie laat zich niet aanpassen. Het is en het blijft de boodschap van God, die niet uit mensen is, maar uit God; de boodschap die ons vreemd is, en als een vreemd element in ons leven komt. Een boodschap dus ook die strijd oplevert, strijd tussen onze zelfhandhaving, en ons onszelf hoog houden, en Gods oproep tot overgave en bereidwilligheid om Hèm te laten zorgen, om Hèm ons leven te laten leiden.
In die strijd staat geen ambtsdrager buiten of tegenover de gemeente. Net zo min als dit allemaal buiten Paulus, de apostel om ging. Dit is het evangelie van ons allemaal en dus ook de strijd van ons allemaal. En als dus ouderlingen en diakenen bij ons op bezoek komen, naar ons leven met God vragen, en ons ook op de pijnpunten in ons leven wijzen, ons ook wijzen op die strijd, onze smoesjes aan het licht brengen, kritiek op ons hebben, dan spreken ze niet van afstand, alsof dit evangelie er bij hen wèl als koek ingegaan is, maar spreken ze vanuit diezelfde strijd. Als het er bij ons niet in gaat, het is er bij hen ook niet ingegaan, tot God het er bij hen in bracht. Als het ons vreemd blijft, het is hun nog steeds even vreemd. Ze zijn geen verkopers van Gods evangelie, ze zijn broeders, die ons voorgaan, die naast ons gaan met hetzelfde evangelie, de boodschap dat God het moet doen in ons aller leven. Ze zijn broeders, die ons voorgaan dus ook in die strijd, om dit vreemde evangelie ons werkelijk eigen te maken. Want het evangelie is niet uit mensen, het is uit God.
En het is ook door God, en niet door mensen. Werkelijk niet. Het mag ons best eens opvallen dat vóór Damascus Paulus onbereikbaar is geweest voor de prediking van mensen. Hij heeft Stefanus gehoord, hij moet ook andere apostelen gehoord hebben, mensen vol van de Heilige Geest. En toch heeft het zijn hart nooit geraakt. De weerstand zat zo diep, dat de Here Jezus zelf er aan te pas moest komen.
Dat heeft juist Paulus diep getroffen. Hij leefde van traditie, van wat hij van mensen geleerd had. Toen kwam Jezus en brak daar dwars doorheen. Toen wist Paulus, dat het christelijk geloof nooit zo een traditie kon zijn als het jodendom. Het is geen boodschap die mensen elkaar geven, maar een evangelie van God. Dus ging hij ook niet snel naar Jeruzalem om nu de christelijke traditie te leren, het christelijke systeem, maar trok hij zich terug, om God zelf te zoeken.
Daar zit ook voor ons een heel belangrijk leermoment in. Paulus zal nooit zeggen dat wij van mensen, van elkaar, helemaal niets leren. Integendeel, hij geeft ook door wat hij zelf overgeleverd heeft gekregen. Hij is ook wel degelijk bij Petrus en Jakobus geweest. Maar wat wij van elkaar leren, dat geeft de doorslag niet, dat beslist niet. Dat was Paulus ervaring: wat hij ook van mensen gehoord had, het had hem niet bekeerd. En die ervaring brengt hij later elders onder woorden: het geloof is een gave van God. Wij geven elkaar het geloof niet. Dat kan helemaal niet, want dat geloof is niet naar de mens.
God wil mensen gebruiken, dat zullen we zo meteen weer duidelijk horen in het formulier. Maar die uitdrukking moeten we goed aankijken. Want die betekent niet, dat het evangelie nu toch weer een traditie wordt, waarin mensen aan mensen het geloof geven. Nee, mensen geven aan elkaar het evangelie door, en dat gebruikt God. Hij is het die dat laat doordringen, ons laat raken. En er blijft dan ook altijd weer, tot de laatste dag toe, dat geheim in de kerk, dat God telkens weer mensen roept, trekt. Uiteindelijk heeft ieder christen, wat hij of zij ook van zijn ouders, vrienden, ambtsdragers of broeders en zusters geleerd heeft, het lévende evangelie in zijn hart van Jezus Christus zelf ontvangen.
Het evangelie is niet naar de mens. Het blijft ons vreemd, ook als het in ons woont. Het blijft een vreemd element, ook in onze woorden, een extra bij alles wat we zeggen. Het is ergens zo als met onze onderlinge verhoudingen, denk ik. Je kunt eindeloos vertellen over een ander, van wie jij houdt, maar je kunt nooit een ander leren nu ook van die ene te houden. Dat kan alleen, als die ene ook zelf zich geeft aan die ander, als er een eigen relatie ontstaat ook tussen die twee.
Hoe vreemd het ook moge klinken, dat maakt het leven voor christenen, en zeker voor ambtsdragers, makkelijker. Wij hebben niet de onmogelijke taak gekregen elkaar het geloof te geven. Wij hebben de tenslotte eenvoudige taak gekregen elkaar het evangelie door te geven. Wij hebben als ouders niet de onmogelijke taak onze kinderen het geloof te geven. Dat kan helemaal niet. Het is niet naar de mens, en het gaat er ook bij onze kinderen niet in. We mogen ze het evangelie door vertellen en voorleven, voorleven ook in de strijd met onszelf. En net zo geldt dat voor alle ambtsdragers. Ook voor mij, gelukkig. Ook voor deze preek, gelukkig. Wij doen ons werk als dienaren van God, maar Hij blijft de Heer. Laten we bidden dat Hij ons werk gebruikt.
Nog één ding, heel kort: het evangelie is ook niet tot mensen, maar tot God. Want je zou je kunnen afvragen: hoe gaat dat dan? Wat betekent dit nu allemaal voor de verkondiging, voor de manier van doorgeven van het evangelie? En dan valt mij op, dat Paulus zegt, dat hij niet probeert mensen te behagen. We hoeven elkaar niet naar de mond te praten dus. Dat scheelt een heleboel. Niets is vermoeiender dan eindeloos je best te doen het de anderen naar de zin te maken, te zeggen wat zij willen horen. Daar gaat het in de kerk in ieder geval niet om. Het maakt christenen vrij om werkelijk eerlijke goede woorden te spreken, woorden die aandringen op de overgave van ons leven, koste wat het kost.
Natuurlijk betekent dat niet, dat wij geen rekening hoeven te houden met de ander, met wie wij spreken. Paulus is er in 1 Korinte uitvoerig over aan het woord: de joden een jood, de zwakken zwak, voor allen alles. Ja, maar dat doet hij juist om die allen op hun eigen manier dit ene evangelie te brengen. Hij leert ons de taal van de ander te spreken. Maar juist in die taal van de ander zal steeds weer duidelijk worden dat het evangelie er wat ons betreft niet in wil. Als dat niet duidelijk wordt, is het dat evangelie niet meer.
Het is goed om ons dat te realiseren, als we gemeentelid zijn èn als we ambtsdrager worden. Want we maken zo gemakkelijk een hoop herrie in de kerk. We zijn het over dit niet eens en over dat niet. Zo maar zijn we dan bezig om de boel bij elkaar te houden en iedereen maar wat naar de mond te praten. En dat helpt nog niet eens ook. Maar wat nog het ergste is: onder al dat gediscussieer gaat voor je het weet het werkelijke pijnpunt van het evangelie verloren. We verspillen onze energie met non-discussies over peanuts, in plaats van met elkaar door te praten over wat ons allemaal de meeste moeite kost: werkelijke overgave met de daad aan Jezus, onze Heer.
Laten we daarmee nu eens elkaars hart zoeken, en eindeloos ons best doen om daarin ook elkaars taal te spreken. Dan blijkt ook in onze onderlinge omgang dat het evangelie niet doodloopt in het slop van ons kleine gelijk, maar dat het ons samen meeneemt naar God. Als we het dan oneens moeten zijn, laat het zijn over het werkelijk serieuze punt of we dát willen: naar God gaan, en ons leven uit handen geven aan Hem. Maar nog beter: laten we het daar niet over oneens zijn, maar elkaar steunen om dat met de daad te doen. Dan zullen we ook metterdaad ontdekken dat uit God, door God en tot God werkelijk alle dingen zijn, ook in ons leven. Amen.