Loenen-Abcoude 28/12/97
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Een paar dagen geleden was het Kerstfeest. Nu is het weer zondag. En zoals iedere zondag hebben we net, bijna aan het begin van de dienst, de tien geboden gelezen, zoals God die op de berg Sinaï gaf. Hebt u daar nu, een paar dagen na Kerst, op een andere manier naar geluisterd dan anders?
Dat zou best kunnen, nietwaar? Donderdagmiddag hebben we het al gelezen, en expres heb ik dat vanmorgen herhaald: De wet is door Mozes gegeven, de goedheid en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. Dat heeft toch iets van: die goede oude wet van Mozes is nu oud en achterhaald geworden, de wet, oké, maar nu zijn daar de genade en de waarheid in Jezus Christus gekomen. Dat is andere koek.
Dat er een en ander flink veranderd is met de Here Jezus, dat vindt Paulus ook, in onze tekst. Hij heeft het over slaven, slaven onder een wet, slaven die je altijd alles moet zeggen, anders doen ze niks. Hij heeft het over kleine kinderen, die je ook altijd alles moet zeggen, anders komt er niet veel goeds van. Je zou zo zeggen: inderdaad, Johannes: de wet is door Mozes gegeven.
Maar nu is de Here Jezus gekomen, Hij is gezonden door zijn Vader op de juiste tijd. Hij is geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, want Hij moest ons die onder de wet stonden vrij kopen, om ons de status van kinderen te geven. Inderdaad, Johannes: de goedheid en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen, en, ook Johannes: wie in Hem geloven heeft hij de bevoegdheid gegeven kinderen van God te zijn.
Paulus en Johannes zijn het kennelijk samen nogal eens: met de komst van de Here Jezus gebeurt er van alles met die wet, of beter nog gezegd: er gebeurt van alles met ons, en daarom kunnen wij nu, na Kerst, anders tegen de wet aankijken dan daarvoor. Laten we daar vanmorgen eens even iets langer bij stilstaan. Je zou het kunnen samenvatten als: Gods Zoon werd slaaf om ons kinderen te maken, daarom zijn wij niet meer slaaf, maar vrij, en is de wet kinderspel, geen slavernij.
Gods Zoon werd slaaf. We hebben er van gezongen, met Kerst: Verzakende zijn macht en recht, verkiest Hij zich een stal, neemt de gedaante aan van een knecht, de Schepper van het Al. En Hij ruilt met ons op vreemde wijs. Hij wordt een knecht en ik een heer. Nu, daarover spreekt ook Paulus hier in Galaten. Het vormt één van de hoofdlijnen in zijn vlammend protest tegen de vervorming van het geloof bij de Galaten. Ze waren vrij geworden door het geloof in de Here Jezus, maar ze hadden hun slavenmentaliteit niet opgegeven. Ze waren trouwe dienaars van de wet, van allerlei joodse en andere geboden, gebleven. Nog steeds gedroegen ze zich als slaven, slaven die je alles moet zeggen, anders doen ze niks, en ze dachten daar nog goed aan te doen ook.
Paulus maakt zich daar grote zorgen om. Hij is bang, zegt hij een paar verzen na onze tekst, dat hij zich voor niets voor de Galaten ingespannen heeft. Hij heeft hen het evangelie gepreekt zo, als het is (wie het anders brengt, die is vervloekt, zegt hij). Hij heeft het hen op alle mogelijke manieren duidelijk proberen te maken dat zij allen zonen en dochters van God zijn door het geloof in Christus Jezus. Maar op de een of andere manier is het niet werkelijk doorgedrongen: Christus heeft in die Galaten nog steeds geen gestalte gekregen, blijkt verderop in vers 19.
Dat is een heel belangrijke formulering van Paulus: Christus heeft in de Galaten nog steeds geen gestalte gekregen. Ze treden nog niet op als christe-nen, als Christus-mensen. De Here Jezus heeft nog niet het stempel van zijn leven op het hunne gezet. Dát komt aan de dag in hun slavenmentaliteit. Juist dat heel centrale in het evangelie blijkt hun te ontbreken. En daarom haalt Paulus telkens weer dat éne centrale naar voren, die kern, die in onze tekstverzen klinkt als: Gods Zoon werd slaaf, om ons vrije kinderen te maken.
Daar draait alles om, daar komt heel de rest uit voort. Heel die rest, die je dan met Paulus onder woorden zou kunnen brengen als dat Christus in mensen gestalte krijgt. Maar het gaat om déze Christus, Gods Zoon die slaaf werd om ons vrije kinderen te maken. Slaaf, geboren uit een vrouw, zegt Paulus. En hij bedoelt: geboren net als wij, wij mensen, die allemaal uit een vrouw geboren zijn. Slaaf, geboren onder de wet, zegt Paulus. En hij bedoelt: geboren net als hij, zoals hij eerder zei, geboren Jood en geen zondaar uit de heidenen, erfgenaam, maar: een erfgenaam die nog onmondig is. En zon erfgenaam is niet beter af dan een slaaf, want hij staat onder voogdij, hij moet nog worden opgevoed. Hij moet zich alles nog laten gezeggen.
In die situatie is de Here Jezus gekomen, geboren, gezonden door zijn Vader, om ons, die onder de wet stonden vrij te kopen en ons de status van kinderen te geven. We staan voor die grote, vreemde ruil van Hem met ons. En die ruil, die maakt alles anders. Ik heb gezegd: die maakt ons niet meer slaaf, maar vrij. Waarom dan? Hoe zit dat?
Paulus heeft het in het voorgaande heel uitvoerig besproken: het volk Israël had geleefd onder de wet van God. Die wet was goed en is goed. Het zijn Gods goede geboden. Toch was het geen ideale situatie. De Israëlieten konden kennelijk nog niet zonder die geboden. Ze waren nog onmondig. Alles moest nog tegen ze gezegd worden. Dat deed de wet. De wet zei steeds maar: doe dit en doe dat, dan zul je leven. Volg die en die regels op, dan mag je tot God naderen. En Paulus zegt nu: nou, zolang hij onmondig is, is een erfgenaam niet beter af dan een slaaf. Hij moet steeds maar luisteren naar een ander, die tegen hem zegt: dit doen, of dat doen.
En dat bleek maar al te nodig ook. Zelfs met die wet, die hun de weg wees, kwam er van het volk Israël niet veel terecht. Ze waren zo eigenwijs, zulke moeilijk opvoedbare kinderen, dat ze het einde van hun opvoeding moesten doorbrengen in het tuchthuis van de ballingschap. Wilde er nog iets van hen terecht komen, dan zou er Iemand Anders moeten komen, die voor hen gehoorzaam zou zijn, en die hen op een andere manier gehoorzaamheid zou leren. Er zou iets anders moeten komen dan de wet, die door Mozes was gegeven. Die wet hield hen alleen maar onder de duim, maar bracht hen niet verder.
Ziet u, zo geschetst is de wet misschien best wel goed, maar niet iets om blij mee te zijn. De wet is eerder iets om bang van te worden. Als je ergens van vrijgekocht moet worden, dan is dat niet leuk. Nee, Paulus laat zich niet verleiden om te zeggen dat de wet slecht is. Dat zou niet waar zijn. De wet is op zichzelf goed. Maar wij zijn uit onszelf slecht. Daarom is het de enige hoop van Israël dat na de wet die Mozes heeft gegeven, Jezus komt om ons de goedheid en de waarheid te brengen, of, zoals Paulus hier zegt: ons vrij te kopen van de wet. Dan hoef je niet meer slaaf te zijn, maar mag je vrij zijn.
Vrijgekocht van de wet. Dat moeten we eens heel goed aankijken, vanmorgen. Want ik heb niet de indruk dat we er als gereformeerden vaak bij stil staan wat dat betekent. En als we het al doen, dan zijn we geneigd om er wat anders van te maken dan er staat. Want het zit ergens heel diep in ons verworteld te denken dat Paulus het hier misschien over allerlei details van de oudtestamentische wetgeving heeft, maar niet over de tien geboden. De offerwetten, en de regelgeving voor het leven in Kanaän, ja, dáár zijn we door Christus van vrijgekocht, maar niet van de tien geboden, toch?
Nee? Nou, Paulus kent dat onderscheid niet. En de Here Jezus ook niet. De wet is de wet, en het is de héle wet, inclusief de tien woorden. Je zou kunnen zeggen: van het indrukwekkende gebergte van de oudtestamentische wetgeving zijn de tien geboden de top. Ze vallen dus meer op, en kunnen worden gebruikt om het geheel van de wet aan te duiden. Maar ik heb nog nooit een top van een berg los in de ruimte zien zweven. Zo vormen ook de tien geboden een onlosmakelijke eenheid van heel de oudtestamentische wetgeving. Als de Here Jezus zijn bekende samenvatting geeft in de twee grote geboden, zegt Hij: aan deze twee geboden hangt (niet maar: de tien woorden, nee) de hele wet en de profeten: het hele Oude Testament. Nee. de hele wet is de hele wet. En van de héle wet zijn wij door de Here Jezus vrijgekocht.
En wat betekent dat nu: vrijgekocht? Nou, denk maar aan een slaaf, die vrijgekocht wordt. Daar gaat het hier over. Wie vrij gekocht is staat vrij tegenover zijn oude meester. Wie vrij gekocht is, is vrij om te gaan en staan waar hij zelf wil. Hij hoeft niet meer te luisteren naar zijn meester: wat zal hij nu weer willen? Of naar zijn meesteres: wat zal ze me nu weer opdragen? Een vrijgekochte bepaalt zelf wat hij doet en laat. Hij is niet meer slaaf, maar vrij, vrij om te gaan en te staan waar hij zelf wil. Je kunt het ook zeggen in dat andere beeld van Paulus: vrijgekocht heeft hier hetzelfde effect als: volwassen geworden. Nu, als je nog klein bent, leef je onder allerlei regels (van: handen wassen na het plassen, tot: zus en zo laat thuis, dan afwassen, geen ruzie maken, nou ja, enzovoort). Maar als je volwassen geworden bent, het huis uit gegaan, sta je vrij tegenover die oude huisregels.
Dat zijn we niet gewend, om zo naar de wet te kijken en te luisteren. En ik voel ook verschillende tegenwerpingen in de lucht hangen. Bijvoorbeeld: we vinden dat eigenlijk verschrikkelijk eng. Als je in de Here Jezus gelooft, sta je vrij tegenover de wet. Ja, en dan moet je dus een heleboel zelf uitzoeken, je eigen weg vinden in het leven. En dat is zomaar heel eng. Regels zijn veilig. Dan weet je waar je je aan te houden hebt. Misschien kent u die verhalen wel, van vroeger, toen er nog slavernij bestond; dat er toen slaven, die vrijgelaten werden, uit zichzelf weer naar hun meester teruggingen, omdat ze die enorme grote wereld maar eng vonden, omdat ze de veiligheid van de regels en de opdrachten misten. Nu, dat lijkt wel een menselijke psychologische wet. Telkens weer zie je in de kerkgeschiedenis dat christenen terugschrikken voor die enorme radicale boodschap van Paulus: door Christus vrijgekocht van de wet, vrij zijn, je eigen weg zoeken, dat kan niet waar zijn. Er moeten toch regels en geboden zijn? Anders weten we niet meer waar we aan toe zijn. En dan komen er vanzelf weer regels, en geboden, soms zelfs in Gods naam. Christenen die weigeren volwassen te worden, die zich liever als kleine kinderen laten leiden. Ja, inderdaad, net als die Galaten.
Maar dat is de bedoeling niet. En Paulus bindt het ons op alle mogelijke manieren op het hart. Christus heeft ons vrijgekocht van de wet. En Hij wil dat we als vrije kinderen leven. Dat mogen wij eng vinden, Paulus vindt het op de een of andere manier heel erg belangrijk. Hij ziet het hart van het christelijke leven in gevaar als we ons nog steeds maar als slaven blijven opstellen, ja, meneer, zoals U wilt, meneer, tegen God zeggen en alleen doen wat tegen ons gezegd wordt. Op die manier kan Christus geen gestalte in ons krijgen.
En zo is dat ook, nietwaar? Dat merk je aan alles. Als wij ons leven laten dicteren door wetten en geboden, ook al zijn ze van God, ook al zijn ze nog zo goed, - u zult zien, je wordt er hoogstens een net mens van. Mensen zullen respect voor je hebben, misschien, of argwaan, omdat ze denken dat je toch de kat wel in het donker zult knijpen, maar niemand zal tegen je zeggen: jo, wat lijk jij op Christus, wat heb jij me gesteund. Er is hier een heel diep geheim, iets wat wij heel vreemd kunnen vinden. Wie zich bij alles wat-ie doet helemaal richt op Gods goede geboden, wie overal een gebod van God voor nodig heeft om iets te doen of te laten, die komt aan werkelijk christelijk leven helemaal niet toe. Die blijft een slaaf, en wordt nooit vrij.
Want waar het de Here Jezus om gaat, is dat de wet voor ons kinderspel wordt, geen slavernij. Waar het de Here Jezus om gaat is dat wij uit onszelf, in vrijheid, doen wat de wet gebiedt, en trouwens nog veel meer doen ook, dan de wet gebiedt. Dat is wat Hij ons mogelijk wil maken door ons zijn Geest in ons hart te geven, zijn Geest die roept: Abba, dat betekent: Vader. Die Geest is een lévende kracht in mensen, die van binnen uit werkt, die mensen uit zichzelf het goede laat doen, fijnzinnig en creatief, steeds in gebed, in overleg met Vader in de hemel. Het is werkelijk de Geest van de Here Jezus, de Geest van de Zoon. Denk maar aan al die keren dat we de Here Jezus in de evangeliën in gebed vinden. Dát hoort bij de Heilige Geest: in permanent overleg met God de weg in je leven vinden, zelf, van binnen uit. Dát hoort bij de Heilige Geest: niet afhankelijk zijn van geboden, wetten en regels, die altijd van buiten komen en nooit helemaal tot ons doordringen, maar van binnen uit bewogen worden en bewogen zijn, juist omdat Gods Zoon slaaf werd om ons vrije kinderen te maken.
Dan wordt de wet kinderspel, zei ik. En ik zei het expres zo. Want kinderspel heeft voor ons iets van: een makkie, iets wat je vanzelf, zo maar doet. En dat wordt de wet juist bij Christus omdat we in de wet ook werkelijk het spel van de kinderen van God beschreven vinden. Kinderen spelen na wat ze hun ouders zien doen. Als je vader boer is, speel je zelf ook boer, als je vader chauffeur is, speel je zelf ook chauffeur. Als je Vader God is, wat speel je dan, als kind? Nou, liefde, licht, blijdschap, vreugde, geduld, vrede, goedheid, vriendelijkheid, zelfbeheersing, en zo. Kijk maar naar de Here Jezus. Die deed dat precies, en Hij deed het uit zichzelf.
En denk dan maar aan al die keren in de evangeliën dat we Hem in gesprek zien met mensen die tegen Hem zeggen: Heer, al die geboden, die tien, en de rest, die heb ik gedaan. Wat zegt Hij dan? Niet wat wij zouden zeggen. Wij zouden zeggen: dat kan nooit, je kunt alleen de tien geboden al nooit volbrengen. Maar de Here Jezus zegt: dat is heel mooi, maar: het was nog maar kinderspel. Het was alleen nog maar spul voor groep 1 en 2. Kom nu, volg Mij, dan gaan we verder met groep 3, Ik zal je leren lezen en schrijven wat lijden is en overgave.
Broeders en zusters, wij lezen iedere zondag niet die tien geboden om door de herhaling ons onze leefregels in te prenten, van buiten af. Om elkaar als slaven telkens weer te bepalen bij wat we allemaal wel niet moeten doen en laten. Welnee, wij staan vrij tegenover die wet, vrij om te doen en te laten wat we willen. We lezen die geboden om een heel andere reden, als een herinnering, als een spiegel, als een vraag: de vraag: is dát ook wat wij willen, God dienen, zoals Hij is, niet met een zelfgemaakt beeld van Hem, maar op zijn manier? is dát ook wat wij willen, de naaste liefhebben, in respect voor ouders en gezag, in respect voor het leven en het bezit van onze naaste, in respect voor zijn integriteit en goede naam, tevreden met wat wij hebben? Is dát ook wat wij willen? Dát is de grote vraag van christelijk leven. Want als het niet van binnen uit komt, niet door de Geest gedragen onze eigen wens geworden is, dan zijn we nog steeds slaven, geen gedragen we ons niet als christenen. Dan moet Christus nog steeds in ons gestalte krijgen.
Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. Gods Zoon werd slaaf om ons vrije kinderen te maken. Daarom zijn wij niet meer slaaf, maar vrij, en is de wet kinderspel, geen slavernij. Amen.