Loenen-Abcoude 18/06/00
Driebergen 14/10/01
Amsterdam-C 04/11/01
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Over elkaar heen buitelende gedachten, zinnen die op alle mogelijke manieren aan elkaar geknoopt worden, de beweging schiet van de hoogste hemelen naar het diepe hart, van het vroegste verleden vóór de grondlegging van de wereld tot de verste toekomst van de komende eeuw, van het graf van Jozef van Arimatea, naar de hemel van vandaag, van de grote machten die de aarde beheersen naar de kerk, en weer terug. Er is, als je Efeziërs 1 zo doorleest eerst haast geen houvast aan te krijgen. Pas als je er even tijd voor neemt, de zinnen uit elkaar legt, in korte stukjes opschrijft en overdenkt, ga je er iets van volgen.
Dan merk je gelijk ook meer: het gaat om rijkdom, om overweldigend grote kracht, om alles en in allen, om volheid en vervulling, om leven in goddelijke dimensies. Dat alles komt mee als Paulus gaat bidden, en levert een danken op dat niet meer ophoudt. Heel die explosieve breedvoerigheid, dat beweeglijke van-het-een-komt-het-ander heeft niet alleen met Paulus en zijn eigenheid te maken, maar ook met de ontmoeting met de levende God en met diens werken op aarde.
Juist vanmorgen, op de zondag na Pinksteren die vanouds in de kerk de zondag van de heilige Drieëenheid is, wil ik daar even bij stil staan. Het zou best eens een goed medicijn kunnen zijn tegen de kruideniersmentaliteit van zuinigheid en terughoudendheid die zo bij gereformeerden hoort. Tenslotte valt de vraag te stellen: kunnen wij ons hier iets bij voorstellen, dat iemand berichten hoort over het geloof en de liefde in een gemeente, en dan zo gaat bidden? Zo vol van verwondering en bewondering voor God? Zo onder de indruk van Gods rijkdom en goddelijke levensvolheid? En dat hij aan het eind op die gemeente terugkomt als vervuld met Hem die alles in allen vervult?
Wanneer wij in onze gemeente rondkijken, of in andere kerken op bezoek zijn, hebben we snel iets sceptisch over ons: het lijkt wel leuk, maar ergens is er vast wel wat op aan te merken. Dit missen we, en dat moet nodig anders. We kijken hoe wij, hoe mensen het georganiseerd hebben, en leveren commentaar, haast bij voorbaat. Dat we wel eens positief iets van onze gemeente, of van andere gemeentes, zouden kunnen verwachten omdat we leven met déze onmetelijk rijke God, hebben we dát besef nog? Dat zaken ontdekken waar inderdaad iets op aan te merken valt wel eens in de eerste plaats een reden zou kunnen zijn om tot de levende God te bidden zoals Paulus hier doet, komt dat nog bij ons boven?
Ik vraag maar, omdat je dit soort dingen hier in Efeziërs bij Paulus ziet. Hij hoort van geloof in de Here Jezus, van liefde voor alle heiligen, ja, maar hij laat ook merken dat hij gehoord heeft van twijfel, van onzekerheid in het christelijk leven, van allerlei ondeugden. Het kan wellicht geen kwaad als we ons nog weer eens realiseren dat we in het Nieuwe Testament echt geen ideale gemeentes tegenkomen. Ook voor de gemeente in Efeze geldt dat. Toch komt Paulus via zijn gedenken van deze gemeente in zijn gebed uit bij een diep onder de indruk zijn van God. Kennelijk ziet Páulus zon gemeente niet maar als een verzameling mensen die iets organiseren, die samen iets doen, maar ziet hij zon gemeente direct in verband met God zelf, in al zijn activiteit.
En dat, en daar gaat het me nu verder even om, dat heeft alles te maken met hoe Paulus God ziet, met wie God voor hem is. Wat gebeurt er eigenlijk wanneer Paulus van die gemeente in Efeze opkijkt naar God, hen gedenkt in zijn gebeden? Wie ontmoet hij dan? Je zou kunnen zeggen: hij ontmoet een God in overweldigende samenwerking, een God vol samenleven en beweging, die op weg is en mensen op die weg meeneemt. Precies de God bij wie de kerk vanouds op deze zondag wil stilstaan, de Drieënige God, die samen leeft en werkt tot in eeuwigheid.
En weer vraag ik maar: kennen wij God zo? Ik ben bang dat wij vaak veel te snel tevreden zijn in ons geloof. We denken aan God, de Vader, op zijn troon in de hemel. Daar zit Hij en op de een of andere manier zorgt Hij voor ons. We denken aan Jezus Christus, onze Heer, die vroeger van alles voor ons gedaan heeft waardoor wij nu redelijk onbekommerd leven kunnen, en intussen ook ergens in de hemel is. We zeggen netjes Onze Vader en Om Jezus wil, en dan amen. We denken aan de Geest, die in ons wonen wil, maar zijn daar eigenlijk verder best onzeker over. En veel leven, veel beweging, veel activiteit zit er niet in ons geloof. De eigenlijke God is de Vader; de Here Jezus en de Heilige Geest hebben een plaats naast Hem ontvangen, maar het blijft een ikoon, een stilstaand beeld, en het boeit niet.
En kijk dan eens wat er bij Paulus gebeurt: hij gaat bidden tot God. Hij bidt dat de God van onze Heer Jezus Christus de Geest van wijsheid en openbaring zal geven. In een paar woorden staan de Vader in majesteit, Jezus Christus de Heer, en de Heilige Geest die ons laat weten wat ons door God in genade gegeven is, voor onze aandacht. Van de een komt hij op de ander, het werk van de een drukt zich uit in het werk van de ander, de een laat zich identificeren door de ander. Wie in zijn gebed aanklopt bij de Vader, ontmoet er Zoon en Geest. Wie aanklopt bij de Here Jezus ontmoet bij Hem Vader en Geest. Wie zich richt tot de Geest, leert bij Hem juist Vader en Zoon kennen. En altijd weer zijn ze samen bezig.
De Vader der heerlijkheid, God in majesteit en macht, is dus niet zomaar god. Hij is de God van onze Heer, Jezus Christus. En dat betekent hier niet alleen de God met wie de Here Jezus zelf omging tijdens zijn leven. Het wijst ook direct vooruit naar de God die Jezus uit de doden heeft opgewekt en nu laat regeren aan zijn rechterhand tot in eeuwigheid. En regeren betekent dan niet maar de boel stabiel houden, in stand houden, zorgen dat alles draaien blijft. Samen zijn de heerlijke Vader en de verheerlijkte Zoon op weg naar de hoop van christenen, naar de rijke erfenis die met overweldigende kracht voor ons is weggelegd. En door de Heilige Geest nemen zij ons daar heen mee.
En meer nog is hier. Want de God van onze Heer, Jezus Christus, wijst niet alleen vooruit in Efeziërs, het herinnert ook aan wat eerder gezegd is over dat de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus ons van voor alle tijden heeft gezegend en uitgekozen om zijn kinderen te zijn in Hem. Altijd al was er die samenwerking, dat volmaakt het eens zijn tussen Vader, Zoon en Geest. Over héél ons leven is nagedacht en gesproken en besloten door Hen. Er was niet een tijd dat alleen God de Vader in majesteit zich met ons bemoeide. En toen het misging door ons, toen kwam ook Jezus Christus zich erin mengen. En om dat tot ons door te laten dringen verschijnt nu de Geest van wijsheid en openbaring. Nee, de hoop die de roeping van deze God wekt is daarom zo sterk omdat dezelfde Heer, Jezus Christus, die zich voor ons gegeven heeft, altijd al zich voor ons inzette, en omdat dezelfde Geest, die ons nu laat beseffen hoe rijk we zijn, van eeuwigheid al meebesliste over hoe Hij met ons zou omgaan.
Dat alles is voor Paulus dus maar niet een statisch plaatje, een weten over god dat nu verder stil staat. Het is hier vol beweging. Er zindert actie in door. Het gaat om samen-werking tot op de dag van vandaag. Wie God is komt telkens weer uit in wat Hij doet. Dat maakt bidden ook zo spannend en zo veel belovend. Wanneer wij bidden om de Geest, werkelijk de Heilige Geest, die wijsheid en openbaring geeft waardoor wij deze levende God echt leren kennen, bidden wij om de komst van Eén uit déze Drie, die werkelijk samen werken. Wat kan er dan wel niet gebeuren?
Kijk dan nog eens een gemeente aan als de onze. Kijk dan nog eens rond in je eigen leven. Horen we bij déze levende, levendige God? En zien we dan nog allerlei dorheid en slapheid? Maar de Here God zelf zei tegen zijn profeet Ezechiël: profeteer over deze doodsbeenderen en zeg tot hen: hoor het woord van de Here. Zien we nog allerlei angst en twijfel over onze weg met God? Maar Jezus zelf zei tegen zijn leerlingen: Mij is gegeven alle macht. Missen we creativiteit en onderlinge zorg? Kijk, het Lam dat staat als geslacht, is onze Heer voor altijd. En eerbiedig staan we stil bij de tafelgesprekken van de Here Jezus met zijn leerlingen voor zijn sterven. Ik ga bij jullie weg om bij jullie te blijven, zegt Hij. En als de Geest komt, dan komen mijn Vader en Ik terug, om samen in jullie te wonen.
Begrijpen we dat? Moet dat dan? Moeten we hier begrijpen kunnen? Wanneer de ogen van ons verstand verlicht worden door de Heilige Geest zien we juist onbegrijpelijke dingen, onoverzienbare vergezichten aan hoop en rijkdom van beloften, overweldigende, onbevattelijke kracht. Maar dat alles krijgt een gezicht, telkens weer: het gezicht van de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, en het gezicht van Christus Jezus zelf, onze Heer, het Lam dat staat als geslacht tot in alle eeuwigheid. Samen werken ze aan ons, en aan heel de kerk en heel de schepping. En dat maakt alles nu juist zo overweldigend, zo veelkleurig en verrassend. Juist de ontmoeting met déze levende God maakt de kerk meer dan een ontnuchterende werkelijkheid. Hij stelt ons in de gemeente voor onverwachte mogelijkheden, de gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem die alles in allen vervult (volmaakt is hier te veel gezegd, of juist te weinig, net naar je het bekijkt).
Zo zijn we weer terug bij het begin, nietwaar. Wat je verwacht in je eigen leven, waar je je op instelt in de gemeente, dat heeft alles te maken met wat voor beeld je van God hebt, met wat voor God je uiteindelijk hebt. Een stilstaand beeld van God, waarin Vader, Zoon en Geest niet meer samen leven en werken, maar allemaal iets doen, laat uiteindelijk zomaar de werkelijkheid van ons leven en van ons gemeente-leven aan ons zelf over. En dan is er alle reden voor gezeur, voor pessimisme en kleinburgerlijkheid. Maar wat als we leven met de ware, de levende God?
Kun je dan nog naar jezelf kijken met die vermoeide blik van zo ben ik nu eenmaal? Kun je dan je buurman of buurvrouw in de kerk nog vastspijkeren op het verleden, zo van: ja, ik weet wel wat ik aan je heb, en dat is niet veel? Hebt u dan de Heilige Geest niet ontvangen? Of hebt u Hem helemaal uit uw leven weggeduwd? Maar dan hebt u Vader en Zoon in dezelfde beweging ook bij u vandaan geduwd.
Laten we eens leren kijken door Paulus ogen en leren bidden zoals hij hier doet. De God van onze Heer, Jezus Christus, is niet een stille, verre God, Hij is ons onvoorstelbaar nabij gekomen in zijn Zoon, en heel de onoverzienbare heerlijkheid van God is voor ons samengetrokken in de overweldigende kracht waarmee Hij Christus uit de doden heeft opgewekt en verheerlijkt, en alle macht gegeven. Déze God heeft mij gemaakt. Déze God heeft ook die ander, daar verderop in de kerk, waar u nog even liever niet naast wilt zitten, gemaakt. Hij is met ons allen bezig, roept ons, zoekt ons, wil ons vervullen met de Geest van Jezus Christus, onze Heer. Hoe kan er dan nog iets slechts blijven zoals het is? Hoe kunnen wij dan de moed niet vinden om met elkaar opnieuw te beginnen? Hoe kunnen we dan zeurpieten zijn voor Gods aangezicht?
Juist bij deze God kan dat niet. Nee, niet omdat wij zo goed zijn, of zo sociaal, of zo, nou ja, vult u maar iets in. Maar omdat we onszelf en elkaar niet kunnen zien los van de levende God die ons gemaakt heeft, geroepen heeft en bezield heeft met zijn Geest om ons zo mee te nemen op zijn weg naar zijn toekomst. God staat niet stil. Hij is de levende God, die zijn leven in onvoorstelbare levendigheid geeft aan zichzelf en uitdeelt aan zijn schepping. Wat er kan in ons leven, en wat er kan in ons leven als gemeente, wordt uiteindelijk niet bepaald door ons, maar door Hem. Kijk dan nog eens: wat u kunt, kunt doen, kunt voelen, kunt meemaken in uw leven, dat hangt af van de genade van onze Heer, van de liefde van God en van de gemeenschap van de Heilige Geest. Hoe harder het in ons roept: ik kan niet, ik kan niet, des te meer is dat waar. Amen.