Loenen-Abcoude 04/09/00
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Aan het begin van een nieuw seizoen kijken we haast automatisch rond in de gemeente, kijken elkaar eens aan, en vragen ons af: wat zal het gaan worden, wat zullen we met elkaar gaan doen, wat gaan we er samen van maken dit jaar? In een kleine gemeente als we hier vormen, waar we elkaar allemaal vrij goed kennen, en ideeën hebben over elkaar kan dat heel verschillend uitpakken. Je kunt met allerlei nieuwe zin en ideeën en plannen zijn terug gekomen van vakantie. Maar je kunt ook iets over je hebben van: het zal wel weer net zo zijn als altijd, als vorig jaar en het jaar daarvoor. Je kunt je zorgen maken, je kunt juist optimistisch zijn, en je kunt het eigenlijk allemaal wel goed vinden. We zijn misschien met weinig, verschillen en diversiteit zijn er genoeg.
Hoe dat ook allemaal is, het lijkt me goed om vanmiddag eens van Paulus te leren kijken naar elkaar. Zoals we hier samen zijn, of je nu lid bent of te gast, wie bij de Here Jezus hoort mag naar zichzelf en anderen kijken als naar een begaafd mens. Aan een ieder van ons is genade gegeven. En met die genade bedoelt Paulus hier heel veel. In de verzen vóór vers 7 noemt hij een hele waslijst op: bij de roeping van Christus komt nederigheid mee en zachtmoedigheid, geduld, ijver, die ontspringen aan de éne Geest die ons samenbindt, en er komt hoop in mee, die ontspringt aan de éne Heer, en geloof, open ontvankelijkheid voor een God die oneindig veel meer kan doen dan wij bidden of beseffen.
Naar elkaar kijken als naar begaafde mensen, dat zet je op het goede spoor om het goed met elkaar te hebben, en het maakt je open naar andere mensen om je heen. En ik denk dat het goed is om onszelf en elkaar daar eens over na te laten denken, zeker zo aan het begin van een nieuw traject van samen werken en samen leven.
Dat lijkt me vooral goed omdat er hier in deze uitspraak van Paulus een heel merkwaardig element opgesloten zit. Hij zegt niet alleen dat wij allen genade gekregen hebben, hij zegt erbij dat we die hebben gekregen naar de mate waarin Christus haar schenkt. Als je daar even over nadenkt blijkt in die laatste woorden meer te betekenen dan je eerst zou denken. Ze brengen je nog een stap verder.
Wat bedoel ik? Nou, als je eens begint met heel bewust te letten op wat mensen kunnen, hun mogelijkheden, hun gaven, hun eigen creativiteit, dan gebeurt er al heel wat. Vaak letten we alleen maar op elkaars onmogelijkheden. We weten heel goed wat anderen niet kunnen: met die kun je niet goed praten, die ander is toch altijd chagrijnig, en nog weer een ander die kan niet luisteren. Zelfs als dat allemaal waar zou zijn (meestal is het niet eens waar) - zelfs als dat allemaal waar zou zijn, levert dat erg weinig goeds en prettigs op. Het zorgt er voor dat je mensen uit de buurt blijft, hun eigen gang laat gaan. Als je alleen al dit van Paulus leert dat je echt gaat letten op wat mensen kunnen, waar ze goed in zijn, dan wordt het al veel beter, veel leuker. Dat is, zeg maar, de eerste stap.
Maar dan is er nog een tweede stap nodig: want op een gegeven moment denk je dat je wel weet wie waar goed in is. Als je iets hebt, iets te doen hebt of te bespreken, dan weet je wel wie je daarvoor moet hebben. Voor je het weet komt dan in een gemeente heel veel bij een paar mensen terecht. Aan een ieder van ons is genade gegeven, gunst, gaven. En wij weten wel, wij bepalen wel wie welke gaven en welke mate van gaven heeft. We kènnen elkaar.
Maar Paulus zegt hier dat wij gaven hebben naar de maat waarin Christus die geeft. En kennen wij die maat? Ik denk het niet. Als Christus het is dit ons allemaal op onze eigen manier begaafde mensen maakt, dan liggen de dingen niet zo snel vast. Juist wie de Here Jezus kent die leert dan dat er meer mogelijk is. Omdat het de Here Jezus is die ons genade geeft is het de moeite waard om echt open rond te kijken en elkaar aan te kijken en ons af te vragen: wat zou die ander nog meer van Hem gekregen hebben? Of: wat zou zij, wat zou hij intussen bijgeleerd hebben, extra gekregen hebben? Zou er niet iets veranderd kunnen zijn? Dat is de tweede stap, een stap verder.
Er zit hier in deze woorden dus niet alleen iets van: let nou eens goed op, verkijk je niet op wat mensen niet kunnen, Christus maakt ons begaafde mensen, mensen met mogelijkheden. Er zit ook iets in van: zeg niet te snel dat je elkaar wel kent, dat je wel weet hoe het gaan zal. Wie zegt dat? Hebben wij soms inzage in het hemelse huishoudboekje van de Here Jezus, waarin Hij zijn gaven aantekent?
Trouwens, ik heb het nu steeds over hoe we naar anderen kijken. Dat is omdat ik zo de preek begonnen ben, met hoe kijken we naar elkaar aan het begin van een nieuw seizoen. Maar: vergeet vooral niet om dit ook op jezelf toe te passen. Je bent ook zelf een begaafd mens, op je eigen manier. En ook voor wat jezelf betreft ben jij het niet die bepaalt wat jou gaven zijn en zullen zijn. Christus geeft ook aan jou. Sowieso heb je vaak meer gaven dan je zelf weet. Je hebt het je misschien niet eens gerealiseerd. En er zou ook bij jou wel eens iets veranderd kunnen zijn, dat je geleerd hebt, dat je gevormd bent, dat je nieuwe dingen kunt of dingen die je eerst nooit durfde.
Ook denken dat je jezelf wel kent maakt zomaar heel passief, en laat je leven ronddraaien in het cirkeltje waar je nu eenmaal in gegroeid bent, die bepaalde vrienden, collegas, kerkmensen, die activiteiten, en dat is het dan. En voor je het weet heb je dan in een gemeente, hoe groot of klein ook, van die groepjes die het best met elkaar kunnen vinden, maar niet veel contact met anderen hebben. En krijg je mensen die het gevoel hebben dat ze er buiten staan.
Paulus zet ons hier, denk ik op een heel ander spoor, veel opener, creatiever: kijk naar jezelf en naar elkaar als mensen die van de Here Jezus zelf eigen gaven krijgen, en die daarmee iets voor Hem en voor elkaar te betekenen hebben.
Het lijkt me goed om nog even iets extra daarbij te zeggen. Heel makkelijk denken wij over die gaven als iets waarin wij goed zijn, wat wij goed kunnen. En dat is op zich terecht. Als je goed kunt luisteren en verwoorden voor een ander is dat een gave. Als je goed bent in het gezellig maken, in sfeer maken, in het mensen zich op hun gemak laten voelen, is dat een gave. Maar ik zei net al dat de genade die Christus schenkt voor Paulus hier ook iets te maken heeft met nederigheid en zachtmoedigheid, geduld en verdraagzaamheid, bijvoorbeeld. Daar denken we lang niet altijd over als over gaven van de Here Jezus, die we hebben om voor elkaar te gebruiken.
Nederigheid, laten we zeggen: bescheidenheid, dat betekent zomaar voor ons iets als dat we wel weten dat we maar weinig gaven hebben en ons daarom maar wat bescheiden opstellen. Maar kijk eens even anders, realiseer je dat juist die bescheidenheid zelf wel eens een gave van de Here Jezus kon zijn. Dat leert je niet alleen God danken dat Hij je geeft tevreden te zijn met wie jij bent en wat jij hebt, het leert je ook die gave in te zetten voor anderen.
Misschien denk je wel eens: waarom doen die mensen zo druk, moet dat allemaal zo snel en zo luidruchtig? Bescheiden mensen laten dat makkelijk zo. Ze zeggen er niks van. Dat is jammer. Het kon best eens zijn dat de Here Jezus jou juist die gave gegeven heeft om jou eens te laten zeggen: doe nou es even kalm. En omgekeerd: het kon best eens zijn dat Christus zelf, die gaven geeft, ons, als we drukke, overijverige baasjes zijn, ons die broeder of zuster op het dak stuurt met een boodschap van Hem zelf: moet dan nu allemaal zo? Je dat realiseren scheelt al snel een geïrriteerde reactie.
Al met al leert Paulus ons hier niet maar naar elkaar te kijken als de mensen die we nu eenmaal zijn. Achter ieder mens hier staat de Here Jezus zelf, en Hij geeft zijn gaven, de een dit, de ander dat. Wil het goed lopen in een gemeente, dan moeten we ons dat goed realiseren. Aan Hem, aan Christus die gaven geeft, ontleent het lichaam zijn groei, zegt Paulus in vers 16, om zichzelf op te bouwen in de liefde. Ieder brengt zichzelf in, ieder ledemaat van het lichaam oefent op zijn eigen manier kracht uit, maar het gaat pas echt goed samen werken als we achter elkaar ook werkelijk de Here Jezus zien staan, die ons elkaar geeft, als begaafde mensen. Mensen met mogelijkheden, mensen met méér mogelijkheden dan je denkt, juist omdat Christus zich met ons bemoeit.
Ik voeg daar nu nog even één ding aan toe, een soort consequentie. Als Paulus ons leert om niet naar onszelf en elkaar te kijken als de mensen die we nu eenmaal zijn, maar op de Here Jezus te letten, die meer mogelijk maakt, dan leert hij ons daarmee in dezelfde beweging ook om niet naar anderen te kijken als de mensen die ze nu eenmaal zijn. Andere mensen, die helemaal geen lid van een kerk zijn, of met onze gemeente niets te maken willen hebben. Als het de Here Jezus is die ons genade geeft, in al de rijkdom van dat woord (veel meer dan wat vergeving, of in de hemel komen of zo), als dat betekent dat ons leven niet afgesloten is, dan betekent dat ook dat het leven van al die mensen dicht om ons heen niet afgesloten is. Geef mensen dus niet op, schrijf ze niet af. Wij bepalen niet of iemand ontoegankelijk voor het evangelie is. Wij hebben geen inzicht in het genade-boek van de Here Jezus. Hij geeft, Hij is de Heer, Hij verkiest. En verkiezing betekent juist dat, dat wij nooit iemand hoeven opgeven.
Als Paulus ons hier leert om open en creatief ons op te stellen naar elkaar, dan is daarmee de kous niet af. Je vindt in de bijbel geen kerk met gesloten grenzen, geen kerk als een besloten club. Die openheid loopt over in onze openheid naar buiten, naar andere mensen. En daar is maar één echte reden voor: het is Christus, de Here Jezus zelf die zijn genadegaven uitdeelt en ons daarbij een eigen taak geeft.
Goed, we beginnen een nieuw seizoen. Kijk es rond in de kerk, kijk eens naar buiten. Kijk elkaar eens aan: begaafde mensen. Zie de Here Jezus zelf achter die ander. En laten we dan eens kijken wat het wordt. Ik denk: meer dan we nu verwachten. Amen.