Efeziërs 4:28

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 119,1-3
Gezang 1,1.10.13
lezen Filippenzen 2:1-11
Gezang 10,3
lezen Efeziërs 4:17-32
Psalm 112
tekst Efeze 4:28
Gezang 17,4.5
Psalm 119,64-66

Loenen-Abcoude 17/03/96
dienst in het kader van een themaweek van de basisschool De Wegwijzer, Hilversum
nodig attribuut: een fles kindercola
de preek is incompleet bewaard gebleven

<<<


Broeders en zusters, grote en kleine, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Dat is nog eens een makkelijke tekst, hè? Wie een dief was, moet niet meer stelen, maar zich liever inspannen om met zijn handen goed werk te doen, dan kan hij ook iets delen met de arme mensen. Zo duidelijk als wat: niet stelen, maar delen. De grote mensen weten dat natuurlijk al lang. En na een hele week praten, op school en thuis, over geld en bezit, rijke mensen en arme mensen, stelen en delen, weten de kinderen daar vast ook alles al van. Toch? Nou, dan kunnen we beter maar meteen gaan koffie-drinken, nietwaar. Drinken we gelijk die fles limonade even op.

Hoewel..., zullen we dat wel doen? Dan vertel ik natuurlijk niet waar ik die fles voor meegenomen heb. Dan zijn jullie de hele dienst voor niks nieuwsgierig geweest. En dan hebben jullie ook de hele dienst voor niks al zitten nadenken over dat raadseltje op het kaartje met de psalmen en zo. Of hadden jullie de oplossing al gevonden, soms? Stelen is aftrekken maar delen is vermenigvuldigen. Wat zou dat betekenen? Zie ik iemand die het al weet? Niet verklappen hoor. Moet je kijken, al die grote mensen durven hun vinger niet eens op te steken. Die weten het vast niet.

Stelen is aftrekken en delen is vermenigvuldigen. Laten we vanmorgen eens even samen over dat raadseltje nadenken. Wat zou dat betekenen?


Stelen is aftrekken, min. Dat is gek gezegd, maar dat hoort bij een raadsel, nietwaar? Wat zou er bedoeld worden? Zoiets als: als je honderd gulden hebt, en iemand steelt een briefje van vijfentwintig van je, dan heb je er nog maar vijfenzeventig: aftrekken maar? Dat lijkt me niet, want dan gaat het niet over stelen, maar over bestolen worden. Dan steel je zelf niet, maar dan steelt iemand anders van jou. Maar dan wordt het wel een erg gek raadsel. Want als je zelf honderd gulden hebt, en je steelt er vijfentwintig van een ander bij, dan heb je er toch honderdvijfentwintig? Dat is eerder optellen, dan aftrekken. Ja? Is dat echt zo?


Laten we eens naar wat voorbeelden kijken. Stelen is iets wegpakken wat van een ander is, omdat je dat voor jezelf wilt hebben, nietwaar? Als je een rol drop van je moeder steelt, dan pak je die, zonder te vragen, zelf uit de kast. Dan heb jij die rol drop. Ben jij nou rijker geworden met die rol drop? Eigenlijk is hier iets geks aan de hand. Als je iets pakt, lijkt het net alsof je iets erbij hebt. Jij hebt nu die rol drop. En toch, als je in de kerk in de rij bij je vader en moeder zit, dan durf je van die rol niet uit te delen. En je durft ook maar nauwelijks, stiekem, een dropje ervan in je mond te steken. Je hebt misschien die rol drop wel, maar er is iets mee. Het is niet gewoon een rol drop die je eerlijk gekregen of gekocht hebt.

En zo is het ook met andere voorbeelden. Stel, je bent een hele knappe boef, zo een waar we allemaal, groot en klein, stilletjes in ons hart wel bewondering voor hebben. En je hebt een goed plan uitgedacht, zo slim, dat geen politieagent er achter kan komen. Via een tunnel, een paar steegjes en drie vluchtauto’s beroof je een bank, en je ziet kans om met, zeg, dertig miljoen gulden te ontkomen. Nou, dertig miljoen gulden is een heleboel geld. Dan ben je wel rijk zeker? Ja? Is dat echt zo? In werkelijkheid valt dat vies tegen. Dan zit je met al je geld in je huis, ergens ver weg, in Zuid-Amerika of zo, want in Nederland kun je natuurlijk niet blijven. Je vader en moeder zouden vragen: hoe kom jij aan al dat geld? En je vrienden ook. En vroeg of laat zouden ze er toch achter komen. Het is met dat geld net als met die rol drop: er is iets mee. Het is niet gewoon geld, dat je eerlijk gekregen of verdiend hebt. Daarom verstoppen mensen meestal wat ze gestolen hebben.


Denk maar aan dat verhaal van die man die bij Jericho mooie kleren, zilver en goud gestolen had: hoe heette hij ook al weer? Achan. Hij had die spullen in Jericho gevonden, en gedacht: die wil ik wel voor mezelf hebben. Als we dan straks in Kanaän ergens wonen, dan ben ik mooi rijk. Dan heb ik geen honderd gulden op de bank, maar wel duizend gulden. Optellen dus? Ja? Maar wás Achan ook rijk? Nee hè? Hij had alles verstopt onder de grond in zijn tent. Maar als er iemand bij hem op bezoek kwam, dan zat hij wat ongemakkelijk op zijn stoel te schuiven. Zou zijn bezoek ook zien dat er nog een bobbel onder het vloerkleed zat? Vroeger zat hij rustig in zijn eigen tent. Hij had niets te verbergen. Maar nu? En hij zat al te denken: straks, in Kanaän, moet ik maar wat verder van mijn familie en vrienden af gaan wonen. Dan worden er minder lastige vragen gesteld. Achan had gestolen. Kleren, zilver, goud. Was hij er rijker van geworden? Kon hij dat zomaar optellen, bij alles wat hij al had? Nee hè? Hij moest juist gaan aftrekken: in zijn eigen tent kon hij niet rustig meer zitten, zijn eigen familie, zijn eigen vrienden, kon hij niet meer rustig onder ogen komen. Allemaal verlies. Aftrekken. Min.

Er is iets vreemds aan de hand met stelen. En dat weten we denk ik allemaal wel. Al van de eerste keer af, dat je een paar snoepjes of een koekje van je moeder steelt, en je hart in je keel klopt, weet je dat er iets vreemds aan de hand is met gestolen spullen. Je wordt er niet rijker van, je wordt er juist armer van. Waarom doe je het dan toch?


Laten we nog maar weer eens naar een voorbeeld kijken. Stel, je jat vijf gulden uit de portemonnee van je moeder, om snoep van te kopen voor op school en in de bus. Dan kun jij ook eens uitdelen aan je vrienden en vriendinnen. Dan zullen ze jou tenminste aardig vinden. Dan zullen ze tenminste eens tegen jou opkijken: jij hebt tenminste iets lekkers, en je deelt het ook nog uit, nou. Zie je, als je er over nadenkt, waarom doe je dat, dat stelen? Eigenlijk omdat je je groter wilt voordoen dan je bent, omdat je mee wilt kunnen doen met die anderen, die meer zakgeld hebben dan jij. Groter. Je bent niet tevreden met wat je zelf, eerlijk, hebt.

Maar werkt dat nu ook zo? Word je ook echt groter en sterker en populairder, als je geld of spulletjes steelt om de grote meneer of mevrouw te kunnen uithangen? Nou, soms lijkt dat best zo. Soms lijkt het net alsof dit werkt. Dat maakt het juist zo gevaarlijk. Want als je maar even nadenkt, dan weet je het weer: dit is niet echt. Er is iets aan de hand met die dingen die ik gestolen heb. Je word niet groter en sterker en echt populairder met geld of snoep of kleren of speelgoed of noem maar op, waar je niet eerlijk aangekomen bent. Eigenlijk word je steeds meer een miezerdje. En dat weet je ook, maar al te goed. Daarom ben je ook zo bang dat het uitkomt. Want als het uitkomt, dan zullen al die mensen die eerst zeiden: dat is nog eens een toffe meid, of een toffe kerel, je laten vallen als een baksteen. Ze zullen zeggen: ja, zo kan ik het ook. Dat is niks waard.

Stelen, pakken, het lijkt alsof je er rijk van wordt, maar eigenlijk word je er alleen maar armer van. Je pakt iets om het helemaal voor jezelf te hebben, maar het wordt nooit echt helemaal van jezelf. En uiteindelijk verlies je er al dat andere, en al die andere mensen om je heen mee. Dan sta je helemaal alleen, met alleen maar die paar dingetjes die je gejat hebt. Denk maar aan Achan. Daar stond hij dan, met zijn gestolen spullen, helemaal alleen. Al de mensen van zijn volk gingen op een afstand staan en gooiden stenen naar hem tot hij dood was. Stelen is geen optellen. Je hebt er niets aan. Stelen is aftrekken, min, verlies. Stelen hoort bij wat Paulus in Efeziërs 4,22 noemt: die oude levenswandel, die te gronde gaat aan zijn bedrieglijke begeerten. Je verkijkt je erop.


Ja, en hoe komt dat nou, dat er iets vreemds aan de hand is met spullen die je gestolen hebt. Dat ze nooit werkelijk van jou worden? Dat je niet groter wordt van gestolen spullen, maar eigenlijk alleen maar kleiner, een miezerdje. Ik denk, dat dat komt omdat de dingen die je steelt niet alleen maar van een ander mens zijn, maar ook van God zijn. Alles wat we zien, wat er is, is van God, nietwaar? Hij heeft alles gemaakt, Hij is de eigenaar van alles. Ik heb hier al eens vaker gezegd - en ik heb vanmorgen deze fles meegenomen onder andere om dat eens te laten zien: zoals op iedere statiegeldfles in kleine lettertjes op de achterkant iets staat als: Fles blijft eigendom van fabrikant, zo staat op alles om ons heen als het ware in van die kleine lettertjes: eigendom van God. Overal: in de merkjes van je kleren, op het dashboard van de auto, op je schooltas, je speelgoed, overal: eigendom van God.

Als je dan iets steelt, iets wegpakt wat niet van jou is, dan is het net alsof die letters gaan gloeien: eigendom van God! Weet je wel dat je iets wegpakt van God, dat je, om het eens wat dubbelzinnig te zeggen, iets af-trekt van God? Daar word je niet groter van. Echt groter, echt goed, echt sterk word je alleen bij God. Hij laat je groeien en iemand worden waar mensen respect voor hebben. Als je dan iets pakt, wegpakt, helemaal voor jezelf, zonder God, dan word je niet groter, nee, je wordt in werkelijkheid steeds kleiner. Een miezerdje. Bij niemand kun je werkelijk voor de dag komen met wat je gepakt hebt, rechtop staan, laten zien. Dat kun je alleen met dingen waar je eerlijk aangekomen bent, die je eerlijk van God hebt gekregen (eigendom van God). Dan kun je ze laten zien, open, blij: Kijk maar, gekregen van God. Nee, stelen is aftrekken, min. Krijgen is optellen, plus.


Maar delen is vermenigvuldigen. Dat is het tweede van het raadsel. Net als bij dat eerste, dat stelen aftrekken is, lijkt het eerst heel gek. Maar daarvoor is het ook een raadsel, hè? Als je deelt, lijkt het eerst minder te worden. Als je een hele plak chocola hebt, met vierentwintig stukjes, en je deelt die met zijn vieren, dan heb jij nog maar zes stukjes. Nou, zes is minder dan vierentwintig, niet meer. En toch is er ook hier iets aan de hand.


Laten we maar weer eens naar een voorbeeld kijken. Het is Sinterklaasfeest geweest. En je hebt twee chocoladeletters en een marsepijnen voetbalschoen gehad. Nu kun je kiezen. Je stopt je eigen snoepgoed weg onder je bed in je eigen doosje, en ’s middags en ’s avonds neem je telkens een stukje. Als je zuinig bent, kun je er dan vast wel drie weken over doen, veel langer dan die anderen, die meteen de volgende dag hun chocoladeletter aan moeder geven om op te delen bij de thee. Ja. Maar heb je er zo eigenlijk wel plezier aan. Eigenlijk lijk je zo meer op een hond, die zijn bot meeneemt naar zijn hok, om er zelf en alleen op te kluiven. Het is veel gezelliger om te delen, dan proef je niet alleen hoe je chocola smaakt, maar heb je er bovendien ook nog pret mee, samen. Wie is er nu rijker?


Voorbeeld van rijke man die alles opgespaard had. Hij heeft er geen plezier aan gehad.


Waarom is dat zo? Weer denken aan wat op alles staat: eigendom van God. Dingen leveren meer op als je ze ook gebruikt zoals God het wil. Wat wil God. Kijk maar naar de Here Jezus: Hij kwam om te delen. En het leverde eindeloos veel op.


Bedenk dat maar, bij alles wat je hebt. Hoe hebben we Christus leren kennen?


Dan blijkt er een bijzondere wet te gaan werken, de wet van de Heilige Geest: delen blijkt vermenigvuldigen. Dat moet je nu echt proberen. Hoe meer we delen, des te meer blijken we te hebben.


<<<