Loenen-Abcoude 01/09/96
Utrecht-C 27/10/96
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer Jezus Christus,
Dat is nog eens een mooi begin van het seizoen, zon dienst als vanmorgen: alles waar we van leven in de kerk bij elkaar. En alles spreekt van het thema, dat, wat de kerkeraad betreft, het komende seizoen zal stempelen: samen gemeente zijn. Met die gedachte zullen de ouderlingen dit jaar bij ons op huisbezoek komen: we zijn samen gemeente, en wat is dan onze plaats daarin? Nu we zo met elkaar aan het werk gaan, wil ik u vanmorgen dit ene zinnetje van Paulus meegeven: laat die gezindheid, die mentaliteit, bij u zijn, die ook in Christus Jezus was.
Ik zal er maar heel kort iets over zeggen, want de rest van deze dienst spreekt er ook al van. Want die mentaliteit van Christus, dat is deze mentaliteit, nietwaar?: V, dat is gáán voor een ander, ook al kost dat jou iets, dat is je niet afzijdig houden, maar opzoeken en delen, en geven. Van die mentaliteit leven we als gemeenschap op een heel diepe manier. Want je kunt van iedere gemeenschap al zeggen, dat zij niet functioneren zal, uit elkaar vallen zal, als die mentaliteit er niet is. Maar van de kerk kun je dat nog veel sterker zeggen: we leven in de kerk van die mentaliteit: als Christus daar niet uit geleefd had, dan waren we hier sowieso niet bij elkaar. We zijn hier alleen maar, omdat de Here Jezus ons, als drenkelingen heeft opgedoken uit het water, en bij elkaar gezet. Als Hij, zoals mensen wel eens doen, aan de kant was blijven staan, om te zien hoe wij aan het verdrinken waren in de zonde, dan zaten wij hier zo niet.
Maar nu mogen we hier als gedoopte mensen zitten, als mensen die niet maar in het water gelegen hebben, maar er ook weer uit gehaald zijn. Ja, dopen is een diep symbool. Dopen betekent onderdompelen. Wij hebben dat praktisch gestileerd tot besprenkelen, zoals net, bij Paula, maar het gaat om onderdompelen. En daarin zie je je eigen levensgang. Want zondigen en zonde-val betekent maar niet ergens neervallen en blijven liggen, maar het betekent iets als in heel diep water vallen, waar je niet meer uit kunt komen. Even hou je je hoofd boven water, maar dan zink je weg. Zo is onze situatie op onszelf. Maar dan komt de Here Jezus, en Hij duikt ons na, en duikt ons op, en brengt ons weer aan land. En zo zijn we bij elkaar gebracht in de kerk, als allemaal drenkelingen, opgedoken door Christus. De doop bepaalt ons erbij: zonder Christus waren we allemaal verdronken. Met Christus mogen we leven. We leven van die mentaliteit: V.
En dat niet maar één keer, zoals we maar één keer gedoopt worden, maar continu. Want niemand van ons is droog achter de oren. Telkens weer vallen we in zonde: het diepe water in, waarin iedereen verdrinkt die erin blijft liggen. En wat een feest is het dan, dat daar iedere keer weer die arm van Christus om ons heen is: Hij trekt ons op, trekt ons tot zich en drukt ons aan zijn hart. We mogen het vieren zometeen, aan de avondmaalstafel. En ook daar spreekt alles van die mentaliteit van Christus: V. Kijk maar, zegt Hij, mijn leven heb ik voor jou overgehad, om jou uit dat diepe zondewater te redden. Ik ben niet op het droge blijven kijken, hoog en droog in mijn hemel, terwijl jullie verzopen in je kwaad, nee, Ik ben tot het uiterste gegáán voor jullie: proef maar: mijn leven voor jullie leven, hoofd voor hoofd.
Zo zet Christus ons bij elkaar in de kerk, als geredde drenkelingen, het zondewater nog in de haren: we léven, allemaal, van zijn goede mentaliteit: V. Dat wil ons leven, en ons samenleven dan ook volstrekt bepalen. Wie hier is, en zeker wie hier straks aan tafel gaat, die kan niet erger vloeken, vloeken in de kerk, dan door hier te zijn en te zitten met een ándere, een egoïstische mentaliteit. We denken vaak zo beperkt over vloeken, over Gods naam ijdel gebruiken, gebruiken zó, dat het nergens op slaat. Maar laten we toch bedenken, dat Gods diepste naam, de naam waarin zijn hart bloot ligt, de naam Jezus is, en dat daar heel déze mentaliteit in opgesloten ligt. En dan déze naam noemen, en aan de avondmaalstafel zeggen: bij déze Jezus wil ik horen - en vervolgens een heel andere mentaliteit hebben: dát is nog eens Gods naam ijdel gebruiken. Daar hoef je geen woord voor te zeggen, alleen maar in je eigen hoekje mokken is genoeg, maar het is de grofste vloek die je je voor kunt stellen.
Dáár is Christus niet voor gekomen, en daarvoor heeft Hij ons niet zo opgedoken uit onze ellende. Hij wil juist, dat wij diezelfde mentaliteit van Hem overnemen, leren. Dat willen we dan ook beloven aan elkaar, zo meteen, met het avondmaal. Want, zoals ik al zo vaak gezegd heb, avondmaal vieren is spreken, is belijden, is verklaren, nietwaar? We gaan het seizoen goed beginnen: We zeggen het tegen elkaar, voor Gods aangezicht: wij hebben elkaar lief, als broeders en zusters, zo als wij hier zitten, in Christus naam, we gáán voor elkaar, wij willen samen gemeente zijn, want we zijn samen blij om Christus. En laat het wat kosten, best, het gaat ook om díe mentaliteit: V.
En dan sluiten we ons niet af voor anderen, natuurlijk niet. Het is mooi dat we ook dat vanmorgen mogen meemaken. Dat spreekt sterker dan veel woorden. We vieren avondmaal met veel gasten. Ze zijn van harte welkom, niet ondanks onze gemeenschap hier, maar juist vanwege die gemeenschap: wij hebben het goed hier met elkaar, kom er bij, en wees blij met ons, want wij zijn samen blij om Christus. Amen.