Kolossenzen 1:13-23

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Gezang 8,1
Gezang 8,4
lezen Kolossenzen 1:1-2:3
Gezang 25,1
tekst Kolossenzen 1:13-23
Gezang 19,1.2
Gezang 29,3.4

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Gezang 8,1
lezen Kolossenzen 1:1-2:3
Gezang 25,1
tekst Kolossenzen 1:13-23
Gezang 19,1.2
Gezang 29,3.4

Loenen-Abcoude 26/07/98
Amsterdam-ZW 26/07/98
Zeist (de Wijngaard) 23/08/98
Amersfoort-N 30-08-98

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Een medaillon, weet u nog wat dat is? Zo’n foto’tje gevat in een klein doosje dat je aan een ketting met je mee kunt dragen. Vroeger zag je dat meer dan tegenwoordig. Maar ik denk dat we ons er allemaal nog wel iets bij voor kunnen stellen. Zo’n medaillon draag je als je van iemand houdt. Zijn foto, haar foto zit erin. En zo vaak je maar wilt kun je even kijken. Je pakt het medaillon even vast en je weet het weer: zij houdt van me, hij houdt van mij. Ik hoor bij hem, bij haar.

Toen ik dit gedeelte uit Paulus’ brief aan de christenen in Kolosse eens wat op me in liet werken, moest ik haast vanzelf aan zo’n medaillon denken. Paulus tekent vanaf vers 15 een soort foto van de Here Jezus, en hij verzekert de Kolossenzen: broeders, zusters, bij Hem, bij deze prachtige, indrukwekkende Heiland horen jullie. Het is net alsof Paulus hier aan onze broeders en zusters in Kolosse een medaillon van de Here Jezus uitdeelt. Om hen te bemoedigen, te troosten, om hun leven in het juiste perspectief te plaatsen.

En dat is zo mooi, daar moesten we vanmorgen maar eens even bij stil staan. Laten we zo ook eens naar onszelf kijken, als christenen, en naar elkaar, als broeders en zusters, als mensen die bij deze Here Jezus horen, die allemaal als het ware zo’n prachtig medaillon van Hem hebben gekregen. Zo vaak we maar willen, kunnen we even kijken: ja, Hij, Hij houdt van mij, ik hoor bij Hem. Kijken, even kijken naar de Here Jezus, dat plaatst ons leven in het juiste perspectief. Het bemoedigt ons en het troost ons. Ja, dat wil ik u vanmorgen graag meegeven: Kijk naar de Here Jezus. Dat geeft houvast, troost en bemoediging.


Ja, en laat ik daar eens mee beginnen: het plaatst ons leven in een onnoemelijk weids perspectief. Daar begin ik mee, omdat we vaak zo klein denken in ons leven met God, met de Here Jezus. Voor we het weten gaat ons leven zo zijn dagelijkse gangetje, en verbinden we de Here Jezus alleen nog maar met onze dagelijkse ups and downs, met onze dagelijkse zonden en onze dagelijkse portie vergeving. De Here Jezus, aan Hem denken we als we iets verkeerds gedaan hebben. Dan zetten we in ons gebed de container met de afval en de brokken van ons leventje aan de kant van de weg, en rekenen er op dat Hij de rommel op zal ruimen. En meer? Meer niet?

Paulus heeft het hier ook over de vergeving van onze zonden. Hij komt er op in vers 14, en in vers 21v. Maar wat opvalt is dat Paulus er over spreekt als iets heel groots en indrukwekkends, dat helemaal verbonden is met de indrukwekkende figuur van de Here Jezus. Het is hier allemaal net andersom als zo vaak bij ons. Zo maar trekken wij de Here Jezus neer binnen onze kaders, binnen ons kleine leventje. Wij kijken dan naar Hem vanuit ons perspectief, en dat is niet zo groot en weids. Vaak is het maar heel beperkt. Als de Heer ons er niet voor bewaard reikt ons leven met God zo maar niet veel verder dan het kleine cirkeltje om ons heen, is het niet wijder dan de mensen met wie wij omgaan, ons dorp, ons huis, onze sterke en zwakke punten, onze zondetjes en onze fouten. De Koning van de schepping, door wie alles gemaakt is, Hij mag dienst doen in ons leventje om ons te helpen van de troep af te komen.

Maar bij Paulus is het heel anders. Het gaat Paulus er om dat niet de Here Jezus neergehaald wordt naar ons niveau, en binnen ons leven getrokken wordt, nee, hij leert ons dat wij juist opgetrokken worden tot het niveau van de Here Jezus, dat wij binnen zijn leven getrokken worden. God heeft ons onttrokken aan de macht van de duisternis en ons overgebracht naar het koninkrijk van zijn geliefde Zoon, en daar, in Hem, bij Hem, hebben wij de verlossing en ook de vergeving van onze zonden. Kijk, dat is heel anders, nietwaar? En het is heerlijk om te bedenken, als je bidt om vergeving van je zonden.

Want natuurlijk, dat doen we iedere dag, onze eigen kleine mensen-zonden voorleggen aan de Here Jezus, en eerbiedig vragen om vergeving. Maar wat is het mooi om van Paulus te leren dat op de goede manier te doen. Niet dat wij de Here Jezus er bij roepen in ons leven, om te komen bij ons, om zich te bukken onder ons lekkende dak, maar dat wij naar de Here Jezus gaan, kleine mensen, maar o zo gewoontjes, maar toch, naar Hem, onze grote goede Heer, de eerstgeborene van de schepping. En in de troonzaal van zijn koninkrijk mogen we al die kleine mensen-zonden neerleggen voor Hem. En Hij zegt dan niet: wegwezen, bedelaars!, maar Hij geeft ons de verlossing van ons leven, de vergeving van onze zonden.

Wat is dat goed. Dat is bij het meest nederige van je bestaan: vragen om vergeving, erkennen van mislukking en tekort, bij het je schamen over jezelf, toch, tegelijk uitgetild worden boven je zelf, opgericht worden boven het alledaagse, adem mogen halen in de immense ruimte van Christus’ koninkrijk. U moet er maar eens op letten. Dat is zo vol praktische effecten. Als wij de Here Jezus er eigenlijk alleen maar bij roepen in ons eigen leven, dan blijven wij zo opgesloten in ons eigen bestaan van alledag. Dan wordt vergeving vragen zo maar iets deprimerends, iets van: het moet maar weer, want het is weer fout gegaan. Maar als wij nu eens heel bewust naar Jezus gaan in het koninkrijk van zijn liefde, en daar ons richten op Hem, zoals Hij is, zo groot en goed - al voelden we ons nog zo verlamd in onze onmacht om onszelf te verbeteren, zouden we niet toch huppelend terugkomen, omdat Hij ook tot ons zei: sta op en loop!?


Kijken naar de Here Jezus, zo, als Hij is. Dat maakt alles anders. En daar gaat het Paulus hier maar om. En om het ons makkelijker te maken geeft hij ons een medaillon, een foto van Jezus. In Hem, in Jezus, weten wij onze bevrijding verzekerd en onze zonden vergeven. In Hem - in Wie? - kijk maar: Hij is het beeld van de onzichtbare God, zo begint Paulus. Dat geeft houvast. Want God is groot, machtig, onvoorstelbaar, onzichtbaar. Niemand heeft ooit God gezien. Hij bewoont een ontoegankelijk licht. Het licht van Gods liefde kunnen wij, slechte mensen, niet verdragen. De diepe bron, de oorsprong van alle dingen, kunnen wij niet bevatten. God is te groot voor mensenmaat. We krijgen geen grip op Hem. Zoeken we God in zichzelf, dan vergaat het ons als Job: We moeten toegeven: we spreken over zaken waar we geen verstand van hebben, wonderbaarlijke dingen, die we niet begrijpen.

En hoe sterk kan dat besef niet in ons leven staan, als er van alles gebeurt dat wij niet volgen kunnen. Moeilijke, zware dingen, als bij Job, maar ook van die diep verrassende dingen, groot, overweldigend geluk en vrede. Als we de schepping aanzien groeit zomaar dat besef van diepe nietigheid, het overweldigd worden door een onnoemelijk te groot. Hoe krijgen we ooit houvast aan Iemand die zó imponerend is als God?

En het is alsof Paulus tegen ons zegt: pak dan maar dit medaillon van de Here Jezus. Kijk maar naar Hem. Ook een mens zoals wij, de mens, en tegelijk de levende foto van God zelf. Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien. Werkelijk. Helemaal. God heeft volledig in Hem willen wonen. Er is niet nog een andere God verborgen achter de Here Jezus. Er bestaat geen huiveringwekkende macht, geen grillige willekeur achter Hem. Zijn handen zijn Gods handen, zijn stem is Gods stem. De God die niet gedefinieerd kan worden heeft zichzelf totaal uitgedrukt in Jezus Christus. Zo is Hij, en niet anders.

Laten we het maar bedenken als we het gevoel hebben totaal geen grip op ons leven te hebben, en ook het gevoel krijgen dat God ons tussen de vingers door glipt. Als het je naar de keel grijpt, pak dan maar de medaillon van de Here Jezus, en kijk naar Hem: dán zie je God ten voeten uit. Richt je op Hem, kijk naar Hem, dan zul je ook in verbluffende en verbijsterende dingen ervaren dat Hij je boven je leven uittilt. Ook hier geldt dat, dat van daarnet: laten we van Paulus leren dat we de Here Jezus niet in onze kaders neer moeten trekken. Hij is er geweest, in onze duisternis. Het kruis spreekt er van tot in eeuwigheid. Maar nu is Hij in zijn koninkrijk. En Hij wil dat waar Hij is, dat ook wij daar zijn. Hij komt niet nog een keer bij ons, om te delen in ons lijden, om naast ons te huilen om het kwaad. Laten wij naar Hem gaan en met ons leven schuilen bij Hem. Dan ziet ons leven, en ook ons lijden er plotseling heel anders uit. Het komt in een weids perspectief te staan, groots omdat Hij groots is. Hij geeft ons in zichzelf houvast aan God. Nee, niet maar aan de goede kant van God, niet maar aan de lieflijke kant van God, dat we altijd nog bang zouden moeten zijn voor die andere kant, nee, houvast aan God zelf, ten voeten uit.


Kijk naar de Here Jezus, naar wie Hij is, dat geeft ook troost. Bij Hem kun je tot rust komen. Want er is niets dat Hem ontglipt of uit de hand loopt. Schepping en herschepping, het zichtbare en het onzichtbare, alles, maar dan ook alles, is betrokken op de Here Jezus. Hij is het begin, de oorsprong, de bron van alles wat wij zien. De schepping, de natuur, al het imponerende het immense ervan, het draagt zijn merkteken. Door Hem is alles gemaakt. Hij was volledig betrokken in de schepping.

Wat dat betekent zie je misschien het snelst als je je indenkt dat dit niet zo zou zijn. Als de Here Jezus gekomen zou zijn om een wereld te verlossen die Hij zelf niet had gemaakt. Dan zou de schepping iets zelfstandigs zijn tegenover Hem, iets waarvan het nog maar de vraag zou zijn of Hij het aan zou kunnen. Zou Hij dan niet voor verrassingen kunnen komen te staan? Zou Hij zich dan niet aan de wereld hebben kunnen vertillen? Het is maar de vraag of je hanteren kunt wat je niet gemaakt hebt. Maar nu is dat alles juist niet zo. De Here Jezus zelf was volledig betrokken in de schepping van alles, zelfs van de grote machten in de schepping waar wij mensen totaal geen grip op hebben. Paulus spreekt dan over het onzichtbare, tronen, heerschappijen, overheden, machten. Het zijn de woorden waarmee mensen toen duiden op dat ongrijpbare, onbeïnvloedbare, dat machtige, van ontwikkelingen en effecten, van geesten die mensen en volken bezielen en sturen, de onvoorstelbare kracht van ontwikkelingen die mensenmacht te boven gaan. Maar Jezus’ macht gaan ze niet te boven. Hij is ook van die machten de oorsprong, de maker. Hij weet wat er komt als Hij mens wordt en zijn verzoeningswerk aanpakt. Alles is door Hem en voor Hem geschapen.

En die macht, die positie heeft Hij nog steeds, ja nog sterker als de verheerlijkte Christus. Hij is intussen ook nog meer geworden dan de oorsprong van de schepping. Hij is ook de oorsprong van de nieuwe schepping, de eerste die uit de dood is opgestaan. En zó is Hij het hoofd van zijn lichaam, de gemeente. Nou, zó moeten we dan ook naar Hem kijken. Wat geeft dat een troost en een rust. Als je het gevoel hebt onder te liggen in het leven, verpletterd te worden door machten die je te boven gaan, als je rondkijkt in de wereld en op zoveel stuit waar mensen niets aan kunnen doen, als dat machteloze gevoel dat bij kranten en journaals lijkt te horen bovenkomt, als je het gevoel hebt in een lang, donker ravijn te leven, dat steeds nauwer wordt, dat dood lijkt te lopen, als - ja, dan geeft Paulus je hier zomaar zo’n medaillon van de Here Jezus, om vast te pakken, open te doen en te kijken: Hij, Hij, Hij houdt van mij, bij Hem mag ik horen. En kijk dan nog maar eens om je heen. Wat ga je doen als je in een land leeft als de Oekraïne, waar de machten van politiek en economie de mensen wurgen? Wat ga je doen in een land als Nederland, waar de machten van de luxe en de prestatiedwang je de christelijke adem benemen? Ja wat?

Nou alles begint met je richten op de Here Jezus, zo als Hij is, eens nederig, verbrijzeld, gekruisigd, maar nu groots, indrukwekkend, ver verheven boven alles, de verzoener van alles, alles op de aarde en in de hemel. Als je bang bent, als het je aangrijpt en de keel toeknijpt, kijk dan naar Hem. Bij Hem wordt dat liedje helemaal waar: Je hoeft niet bang te zijn, al gaat de storm te keer, leg maar gewoon je hand, in die van onze Heer. Ja, maar weer moet ik dat er bij zeggen: richt je dan ook werkelijk op Hem, trek Hem niet naar beneden in je eigen leven, maar laat je optrekken door Hem. Anders gaat het ons net als Petrus op het water: hoe meer oog voor de gevaarlijke golven, des te sneller zink je. Overgebracht in zijn koninkrijk zijn we. Laten we dat niet maar weten, maar ook leven.


Dan vinden we ook werkelijke bemoediging voor ons eigen leven. Als zó onze Heer is, wat zou dan nog onmogelijk zijn? Ja, nog veel meer, als wij bij Hém mogen horen, als Hij de onze is en wij zijn van Hem, dan mag je eindeloos positief naar jezelf kijken. En je mag er zeker van zijn: als Hij je Heer is, dan zul je zeker, hoe slecht het er nu ook uitziet in je leven, eens heilig, smetteloos en zonder schuld voor Hem staan. En nee, dat gaat niet om de vergeving van wat zonden op zichzelf. Natuurlijk niet. Als onze Heer de eerstgeborene van de hele schepping is, dan gaat ook heel de schepping meezingen, worden wij mee opgenomen in die grote verzoening van alles op de aarde en in de hemel. Ons eigen kleine leventje blijft bij Hem niet in zichzelf besloten, maar gaat open in kosmisch perspectief. Die kleine taak die jij net hebt, op je werk, in je gezin, die kleine kring waarin wij leven, ze maken deel uit van die éne grote kosmos die de Here Jezus heeft gemaakt, en verzoend, en nu heiligt voor altijd. Al voel je je een stofje in een groot heelal, levend op een stipje op de wereldbol, al dat kleine neemt de Here Jezus op in zijn grote werk. Kom op, doe wat goed is, houd vol, kijk nog maar eens in dat medaillon van Paulus: Hij, Hij is onze Heer, Hij houdt van ons, wij horen bij Hem. Eindeloos. Amen.


<<<