1 Petrus 1:3-9

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 90,1.2
Psalm 90,8
lezen Johannes 20:24-29
Psalm 130
tekst 1 Petrus 1:3-9
Gezang 22,1-4
Gezang 22,5-7

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 90,1.2
Psalm 90,8
lezen Johannes 20:24-29
Psalm 130
tekst 1 Petrus 1:3-9
Gezang 22,1-3
Gezang 22,4-7

Loenen-Abcoude 03/04/94
Weesp-Nigtevecht 10/04/94
Vleuten-De Meern 17/04/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik krijg bij zo’n bijbelgedeelte als we net van Petrus gelezen hebben last van mijn geweten, en het gevoel tamelijk hardhandig op mijn plaats gezet te worden. ’U verheugt zich met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde’, schrijft Petrus. Niet dus - of hoogstens zo nu en dan eens een beetje. De explosie van vreugde in onze tekst, waarbij de woorden over elkaar heentuimelen, en waarin de moeilijke dingen van het leven lijken te worden meegesleurd, steekt af tegen de tamheid en de zorg, de oppervlakkigheid vaak, in ons leven. ’Wedergeboren tot een levende hoop’, schrijft Petrus, hoop op een erfenis in de hemel. Jawel, maar wat betekent hoop op de hemel, als we hier te leven hebben? En de stem die weerklinkt om ons heen in onze cultuur klinkt ook in ons hart: Blijf de aarde trouw! en hecht geen geloof aan die gifmengers die van bovenaardse verwachtingen spreken! Een leven van trouw aan de aarde leiden we gemakkelijker dan een leven van hoop. De woorden van onze tekst, het kunnen woorden uit een andere wereld lijken.

En het kan ons makkelijk genoeg vallen ze op een afstand te houden. Want Petrus heeft toch gemakkelijk praten. Hem is de Here Jezus in heerlijkheid verschenen, meerdere malen, persoonlijk zelfs. Hij is inderdaad uit het diepste verdriet van de verloochening van zijn Heer overgezet in overspoelende vreugde. Hij heeft alles gezien met zijn eigen ogen, getast met zijn handen. Als wij zo’n levenservaring als Petrus hadden, ja, dan wilden wij ook wel spreken over een leven van hoop en over onuitsprekelijke vreugde. Maar wij hebben onze eigen levenservaring, onze eigen afkomst, ons eigen gezin, ons eigen werk, onze eigen kerk, onze eigen plannen en onze eigen toekomstverwachting. Wij moeten zorgen dat er brood op de plank komt. ’Wie niet werkt zal ook niet eten’, dat staat toch ook in de bijbel? Wij hebben ons ’cultuurmandaat’ en ons ’ambt’ en bovendien onze behoeften. Wij hebben genoeg aan ons hoofd, vaak meer dan genoeg. Dan is het tijd voor vakantie, voor een avondje buizen. Met Petrus heeft dat allemaal weinig te maken, toch?

Inderdaad, maar het is de vraag of dat des te erger voor Petrus is, of des te erger voor ons. De vraag stellen is haar beantwoorden, in de kerk tenminste. Maar al te snel blijft dan ook na het lezen van zulke woorden een soort schuldgevoel bij ons hangen, een gevoel van onder de maat van ons geloof te leven, en/of een soort jaloersheid op die broeders en zusters van ons van wie dit geschreven kon worden. En maakt u zich geen illusies: ik ben niet van plan u snel en gemakkelijk daarvan te verlossen in deze preek. Dat wegredeneren zou immers wel eens een gevaarlijke bezigheid kunnen blijken. Misschien is dat schuldgevoel wel terecht en zou ik u afbrengen van wat Paulus noemt ’een droefheid naar Gods wil die onberouwelijke inkeer met zich meebrengt’. Misschien is die jaloezie terecht en zou ik u afbrengen van een terecht verlangen naar echte vreugde en diepe hoop in uw leven. Wat ik wel wil proberen is in de korte tijd van een preek u iets te laten zien van de bron van waaruit deze tekst geschreven is, de bron van de hoop, de bron van de vreugde.

Dat lijkt me trouwens ook de enige mogelijke manier. Want zowel hoop als vreugde laten zich niet gebieden. Ze kunnen alleen worden opgeroepen door dat waarop we hopen en door datgene waarover we blij zijn. Willen we deelkrijgen aan de lofprijzing, aan het leven van hoop en de vreugde die alle moeite overwint waar onze tekst van spreekt, dan zullen we deel moeten krijgen aan de bron waaruit dat alles voortkomt. Die bron wordt in vers 8 met zoveel woorden aangegeven: ’Hem, de opgestane Heer die wederkomen zal, hebt u lief, zonder Hem gezien te hebben, in Hem gelooft u, zonder Hem nog te kunnen zien - en u verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde’. Over wat dat betekent zal de preek verder gaan. In feite gaan we dan, aan de hand van Petrus, bezig met het overdenken van de laatste zaligspreking die wij hebben van onze Heiland op aarde. We hebben haar gelezen bij Johannes. Het is jammer dat de vertaling ons daar op het verkeerde been zet. De laatste woorden van de pericoop lijken nu net een terechtwijzing van Thomas, die ,ongelovige’ Thomas. Maar er staat niet: ’Zalig zij die niet gezien hebben en toch geloven’, maar: zalig, gelukkig zij, die ook al hebben zij niet, zoals Thomas, gezien, net als Thomas ook geloven. Gelukkig zijn zij, die ook zonder gezien te hebben, geloven in de opgestane Heer. Het is hetzelfde als hier bij Petrus: gelukkig, hoop, vreugde.

Deze zaligspreking is de boodschap van dit gedeelte van Petrus’ brief in het kort. Daarom gebruik ik haar gevarieerd als het thema van de preek: Gelukkig zijn zij, die geloven in de opgestane Heer, ook al hebben zij Hem niet gezien, zien zij Hem nu niet, en zien zij Hem nog niet.


Geloofd zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons naar zijn groot medelijden door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop - inderdaad spreekt Petrus hier uit zijn eigen diepste levenservaring. De uitgebluste wanhoop en het ongeloof van de discipelen had God doorbroken door de opwekking van hun Heer en het had de discipelen veranderd in enthousiaste getuigen. Maar het is hier meer dan een uitspraak die alleen voor apostelen zou gelden. Via hun getuigenis deelde zich hun enthousiasme en hun nieuwe leven van hoop mee aan hun hoorders. Zij werden aangestoken door dat wat ook de hoop van de apostelen in gang gezet had: de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Zo geldt het ook voor deze broeders en zusters van ons in Klein-Azië: door de opstanding van Christus zijn zij een nieuw leven van hoop begonnen, of zij Hem, de levende Heer, nu hadden gezien of niet. Zo wil dat ook voor ons gelden: voor een leven van hoop worden we verwezen naar de opgestane Christus: ’Hem hebt u lief, zonder Hem gezien te hebben’.

Maar de onontwijkbare vraag is: hoe kan de opstanding van de Here Jezus, ja, hoe kan slechts het verhaal van de opstanding (zonder Hem gezien te hebben), mensen een nieuw leven geven (wedergeboren worden), een leven van hoop? En de vraag verschuift dan: wat is er gebeurd? Wat hebben de apostelen gezien en wat hebben ze dus verteld over de opstanding? - Toen de Here Jezus op paaszondag was opgestaan en aan zijn discipelen verschenen was, was toen alles weer zoals vroeger? Ging de Here Jezus verder alsof er niets gebeurd was, alsof Hij zich van kruis en graf niets aantrok? Is Jezus alleen maar wakker geworden uit de slaap van de dood, zoals het dochtertje van Jaïrus, of de jongeling van Naïn? Nee, hier is iets anders aan de hand geweest en er wordt dus ook iets anders over verteld. Als de Here Jezus verschijnt dan ontmoeten de discipelen Hemzelf, maar anders dan Hij was. Hij heeft nu een verheerlijkt lichaam, echt, maar onvergankelijk en met mogelijkheden waar wij slechts over fantaseren kunnen. Hier is iemand ontkomen aan het bederf van de zelfzucht, dat de wereld heeft aangetast. In de opgestane Heer ontmoeten de discipelen om zo te zeggen een mens uit de toekomst.

Dat wordt verteld, onder vele getuigen (honderden hebben Hem gezien): Hij is opgestaan in onvergankelijkheid, in glorie, in macht, met een hemels lichaam. En Hij is de Middelaar, de Leidsman, de vooroploper van onze redding. Daar staat dus een tastbare belofte: zoals Hij, zo ook wij. Zoals we het beeld van de aardse mens dragen, zo zullen we ook het beeld van de hemelse dragen. Dat is zo zeker als Hij daar stond. Ook al hebben wij Hem niet gezien, we kunnen het rustig geloven op het getuigenis van zovelen. Er is dus alle reden tot hoop. Iemand is ons voorgegaan. Zo zeker als Hij daar is, in onvergankelijkheid en heerlijkheid, zo zeker zullen wij daar zijn als we in Hem geloven. Ja, maar is er ook reden voor een leven van hoop? - want zo kunnen we dat ’wedergeboren tot een levende hoop’ wel opvatten, als het begin van een nieuw leven van één en al hoop. Daar ligt immers vaak ons probleem met bijbelse boodschappen als deze van Petrus. Hoop in ons leven, dat is mooi, dat hebben we op zijn tijd ook nodig, als we het allemaal niet meer zien zitten bijvoorbeeld, of als we ziek zijn, of zwak of misselijk of oud en moe. Maar voor een leven van hoop, daarvoor hebben we het veel te druk met andere dingen, plannen, zorgen, werk en plezier.

Laten we dan nog eens kijken naar de opgestane Heer, en ons afvragen: waarom komt Hij eigenlijk zó terug uit de dood, en niet net als Hij gestorven is? Waarom komt Hij als een mens uit de toekomst op ons af, en niet als een mens uit het heden of uit het verleden? Wat zegt dat? Alles wijst er op dat dit ons met nadruk wil leren ons niet te verkijken op ons leven hier. Dat is niet waar het uiteindelijk om gaat. Want dat is het leven in het bederf van de zelfzucht, dat de wereld als geheel heeft aangetast. Het is het leven waarin de dood als koning heerst en heel het leven doordringt in ruzie, afbraak en vernietiging. Zonde en dood zijn maar geen bijkomstigheden in dit bestaan, maar zijn tot in het merg doorgedrongen. Herstel is alleen maar mogelijk door herschepping. Hoe moeilijk is het voor hen die geld hebben, voor hen die rijk zijn, het koninkrijk van God binnen te gaan, verzucht Christus zelf. En dat kunnen wij maar al te goed begrijpen. Want als je rijk bent, zoals wij, en van de geneugten van het leven genieten kunt, dan kun je jezelf gemakkelijk een rad voor ogen draaien. Het valt toch wel mee hier, al zit het wel eens tegen. En dan doen we net alsof ziek, zwak, misselijk, oud, moe en bezorgd zijn in ons leven een bijkomstigheid is, waar we wel weer overheen zullen komen, terwijl het, als we eerlijker zouden zijn, duidelijk is dat dát de grondlijn is, en het succes, de aardse vreugde en het plezier de bijkomstigheid.

Er is een diep realisme in de bijbel, wat Petrus even verderop, in vers 13, laat schrijven: ’Omgordt dus de lendenen van uw verstand, wees nuchter’ - nuchter verbinden wij gauw met: twee benen op de grond, kijk naar wat je hier te doen hebt, maar Petrus vervolgt anders: ’vestig uw hoop volkomen op de genade die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus’, dat is de gegeven heerlijkheid bij de wederkomst van de Heer. Het is dat realisme, die nuchterheid, die de achtergrond vormt van het leven van hoop dat ontspringt aan de opstanding van Christus. En wat had Christus ook al weer gezegd, in ditzelfde realisme en diezelfde nuchterheid? ’Verzamel geen schatten op aarde, waar mot of houtworm ze aantast, en waar dieven inbreken om ze te stelen. Maar verzamel schatten in de hemel, waar mot noch houtworm ze aantasten, en waar geen dieven inbreken om ze te stelen. Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn’. Inderdaad, en waar je schat is, daar zal ook je hoop zijn, en je vreugde. Want wie gelooft in Hem, wie Hem liefheeft, ook zonder Hem gezien te hebben, op het getuigenis van anderen, die heeft deel aan Hem, en daarmee de zekerheid van een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis in de hemelen.

Die schat is weggelegd, ze ligt al klaar om geopenbaard te worden, zegt Petrus. Maar zover is het nog niet. Wij zien de opgestane Heer nu niet meer, en wij zien Hem nog niet. En betekent dat niet toch dat wij ondertussen hier op aarde aan de wilde beesten overgeleverd zijn, en maar moeten zien hoe we het in de strijd om het bestaan rooien? En is het dan niet terecht dat wij ons daar voornamelijk druk over maken? Nee, dat is niet terecht. En dat blijkt ook wel, want hoe meer wij ons druk maken over eten en drinken en kleding en ontspanning en genot, des te minder zien we in ons leven van de onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde waar Petrus van schrijft. Ongelukkig zijn zij die niet zien en daarom zelf maar aan het werk gaan. Gelukkig zijn zij die ook al zien zij niet met Thomas en Petrus en de gelovigen in Klein-Azië hier, mee geloven. Het heden tussen de opstanding van Christus en de openbaring van Christus is een heden waarin volgens Petrus de gelovigen door de kracht van God bewaakt worden tot de zaligheid die al klaar ligt. Het heden is een tussentijd, waarin wij Christus niet zien, maar waarin Hij wel zorgt.

Via het geloof worden wij door de kracht van God bewaakt tot de zaligheid die al klaar ligt (vers 5). Dat is heel mooi. Dat noemen wij met de Dordtse Leerregels wel de volharding der heiligen. En dat hebben wij allemaal heel mooi geformuleerd daar achter in ons kerkboek staan, en het lijkt er wel eens op dat we het daarmee van ons áf geschreven hebben. Want waar is dan de vreugde die er bij hoort, de vreugde die de moeite overstraalt en zelfs verzoekingen tot een in zekere zin vreugdevolle zaak maakt? In Hem gelooft u, zonder Hem nu te zien en u verheugt zich. Die twee dingen horen bij elkaar: het geloven in Christus, het helemaal geconcentreerd zijn op de opgestane Christus, en de vreugde. Wie gelooft kijkt niet naar zichzelf, naar wat hij of zij zelf denkt dat nodig is of wenselijk, maar naar de Heer in wie hij of zij gelooft. Geloof is altijd van zichzelf af gericht op een Ander. Die Ander is ons geluk: Hem hebt u lief Die Ander is ook onze kracht, en via het geloof worden we in die kracht bewaard. Dan hoeven we ons nergens zorgen om te maken. We kunnen normaal doen. De gewone gang van zaken in het leven volgen, ons werk doen - want wie niet werkt zal inderdaad niet eten - maar zonder ons daar in te laten gaan, zonder daar helemaal op geconcentreerd te zijn, alsof ons bestaan ervan afhing.

Als we dat vasthouden, dat geloof altijd van zichzelf af gericht is op Christus, dan kunnen we ook zien hoe Petrus het bedoelt als hij zegt dat dan zelfs pijnlijke, bedroevende verzoekingen een reden tot vreugde kunnen zijn. Hij spreekt hier wel met name over verzoekingen in de zin van vervolgingen, zoals we kunnen opmaken uit hoofdstuk 4: deel hebben aan het lijden van Christus, smaad lijden met Hem. Maar we kunnen het wel iets verbreden. Want wat gebeurt er als we het moeilijk krijgen in ons leven, als we zware teleurstellingen moeten verwerken, als we ons in ons bestaan bedreigd voelen? De mensen om ons heen zeggen dan - en wij kunnen het ook wel eens denken -: dan wordt je op jezelf teruggeworpen. Maar dat is niet zo. Dat wil de duivel ons laten geloven. Dat is zijn aandeel in de verzoekingen. Maar we worden op Christus teruggeworpen, en op de kracht van God, en daarop alleen. Als God in de moeiten allerlei stukken uit ons leven wegsnijdt, dan worden we des te sterker gericht op Hem. Dat is alles wat ons overblijft - en het is alles wat we werkelijk nodig hebben.

Zo blijft in alle pijn tenslotte het zuivere geloof over, zoals goud zuiver uit de smeltoven komt. Dat zuivere geloof, dat is ons geluk en onze vreugde. Dat zet de verzoekingen in een ander daglicht. Petrus zegt niet dat verzoekingen fijn zijn. Hij weet maar al te goed dat we daarin bedroefd worden. Maar het is voor een korte tijd, en die korte tijd kunnen we overbruggen in het geloof dat op Christus gericht is, de opgestane, de verheerlijkte, de tweede Adam die ons uit de toekomst tegemoet komt als levendmakende geest. En wat had Christus ook al weer gezegd? ’Gelukkig zijn jullie, als ze je uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten om Mij. Wees blij en juich: in de hemel wacht jullie een rijke beloning.’.

En die wacht zeker. Petrus twijfelt niet aan de goede afloop van de beproevingen. Waarom zou hij ook? Wie teruggeworpen wordt op Christus die staat onder bewaking van de kracht van God, de onoverwinnelijke kracht die graven opent en doden laat leven. Daar komt niets tussen. Paulus heeft dat ook eens gezegd, met die overbekende woorden: ’Want ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus onze Heer’. Dat is ook Petrus’ overtuiging. En Hij heeft die, net als Paulus, omdat Hij gelooft in de opgestane Christus. Wie in deze Heer gelooft, die is bezig het einddoel van het geloof te bereiken: zijn redding. Dat is zo zeker als pasen, en daarom nu al reden tot onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde. Zoals de opgestane Heer ons als het ware uit de toekomst tegemoet komt, met een lichaam dat hoort bij een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, zo komt met het geloof in Hem, met de gerichte concentratie op Hem, de vreugde van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde ons al uit de toekomst tegemoet in het heden: onuitsprekelijk, verheerlijkt.


Ja, en wat nu met ons slechte geweten, wat nu met ons verlangen naar vreugde in ons leven, wat nu met ons heden? Nee, dat is niet niets, en het gaat ook niet alleen maar om de zaligheid van onze zielen, zoals het bijbelgenootschap, monsterlijk vertaalt, zodat we alle moeite en verzoeking onder ons lichaam zouden kunnen thuisbrengen, terwijl onze ziel de dans ontspringt, gelukkig, door Christus. Het einddoel van het geloof, dat is de redding van ons leven, ons leven zoals het is, in goede en kwade dagen, met ons goede en ons slechte geweten, ons verdriet en onze vreugde. Laten we ons leven, met alle verlangens, tekortkomingen en schuldgevoel van onder onze stand te leven, daarom thuisbrengen bij Hem. Het wordt gered door Christus, thuisgebracht in een nieuwe schepping. Dat is de bron van vreugde, hier bij Petrus, en dat wil het ook in ons leven zijn. Wanneer we in Hem, in de opgestane, geloven, dan zijn we bezig dat doel te bereiken, de redding van ons leven, nu al. Daarom, leef een leven in hoop en een leven van vreugde, want Christus is ons voor, de toekomst is al begonnen, kijk maar naar Hem, hoor de boodschap van het evangelie. Gelukkig zijn wij die in Hem geloven. Amen.


<<<