1 Johannes 2:27

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 118,1
Psalm 118,5
lezen 1 Johannes 2:18-27
Gezang 27,1-4
tekst 1 Johannes 2:27
Gezang 27,5-6
bevestiging ambtsdragers
Psalm 116,1.10
Psalm 84,3-6

Loenen-Abcoude 21/06/98

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Dit is nu een prachtig bijbelwoord bij een bevestiging van ambtsdragers. Heerlijk ontspannend wordt alles in de juiste proporties gezet: u hebt het niet nodig dat iemand u leert, onderwijst, want u weet alles al en anders kunt u er zelf achter komen. Ambtsdragers zijn overbodig, zou je zo zeggen. En in zekere zin is dat ook zo.


Nou ga ik hier, net bij de bevestiging van een ouderling en een diaken natuurlijk niet zeggen: laten we dat maar niet doen, en laten we ook de andere ambtsdragers maar weer hun plek naast hun vrouw of in de bank gunnen. Maar het lijkt me wel goed om van Johannes hier eens wat heel nuchtere en vrolijke gedachten te leren.

Want als het over ambtsdragers gaat worden wij als gereformeerde mensen zomaar heel ernstig. Het formulier dat we zo meteen lezen zullen kan ook nogal zwaar en ernstig overkomen. En als je er voor staat, zoals deze beide broeders... nou reken maar dat je er tegen op kunt zien. Een hoop werk, moeilijke zaken, een alles verre te boven gaand gewicht van verantwoordelijkheid. Rekenschap afleggen. Als je alles eens op een rijtje zet zou je zomaar bedanken voor de eer.

En dan komt Johannes daar eens wat doorheen wandelen, en zegt tegen de hele gemeente, tegen iedere gedoopte christen: mensen, jullie weten al wat je nodig hebt, gezalfd met de Heilige Geest als jullie zijn, jullie hebben het echt niet nodig dat iemand jullie onderwijst.


Dat zijn woorden die we echt heel serieus moeten nemen, en niet onschuldig maken of wegredeneren. Dat kan zomaar. Je zou bijvoorbeeld best kunnen zeggen: ho even, het gaat hier helemaal niet over ambtsdragers. En dat is ook zo. Johannes spreekt hier in het algemeen. Hij sluit zelfs zichzelf mee in. Of je zou kunnen zeggen: ja, maar we moeten toch maar in Christus blijven, in geloof aan Hem verbonden blijven, anders gebeuren er ongelukken, en daar kunnen we best wat hulp bij gebruiken. En ook dat is zo.

Toch red je het daar niet mee. Juist in die heel algemene zin raken deze woorden ook zo’n bevestiging van vanmorgen. Niemand hoeft u te onderwijzen, ook geen ouderling, ook geen diaken, ook geen dominee. Ambtsdragers zijn niet nodig. Als je dat serieus neemt, dan kun je zomaar iets heel belangrijks ontdekken: ambtsdragers zijn niet nodig, ambtsdragers zijn een gave, een geschenk. Ik denk dat het wel goed is als we dat weer eens samen ontdekken. Natuurlijk, eigenlijk wisten we het al wel. Alles wat ik verder ga zeggen geldt ook voor deze preek. Ook ik ben niet nodig, en ik sluit me graag bij Johannes aan: ik zeg dit allemaal niet omdat u de waarheid niet kent, maar juist omdat u haar wel kent. Herinnering aan het bekende, levend houden van wat u al weet, dat is nu eenmaal mijn voornaamste taak. Laten we ons dit bekende dan vanmorgen maar weer eens te binnen brengen: ambtsdragers zijn niet nodig, ze zijn een gave, een geschenk.


Niet nodig. Laten we dat eerst eens wat proeven. Als je iets nodig hebt, betekent dat altijd dat je iets mist, iets tekort hebt. Je gaat naar de winkel als je brood nodig hebt, en dat doe je niet als je nog tig broden in de vriezer hebt liggen. Pas als je brood tekort hebt, of anders straks brood tekort zult hebben, ga je naar de bakker. Nodig hoort bij tekort. En laten we ons dan wel realiseren niet nodig hoort dus bij genoeg, of zelf bij overvloed. Zo is dat hier bij Johannes ook: jullie weten alles al, zegt hij, jullie hebben genoeg kennis, ja kennis in overvloed, over ’alle dingen’. Daarom is het niet nodig dat iemand onderwijst.

Als ik dus zeg: ambtsdragers zijn niet nodig, dan betekent dat: ambtsdragers vullen niet een bepaald ’tekort’ in de gemeente aan. Er is niets wat een ouderling of een diaken doet in de gemeente, en wat niet ook door anderen gedaan kan worden. In verreweg de meeste gevallen wordt het feitelijk ook door anderen gedaan. En de uitzonderingen zijn echt alleen maar praktisch zo geregeld. Dat alleen predikanten dopen en avondmaal bedienen is een kwestie van afspraak, dat alleen de kerkenraad in zaken van tucht beslissingen neemt is een kwestie van praktisch regelen, enzovoort. Dat zijn goede regelingen, daar gaat het me niet om. Maar het zijn allemaal dingen die aan de gemeente als geheel toekomen, en bij gebrek aan dominees, ouderlingen en diakenen heeft een gemeente het recht dat allemaal zelf te doen.

Er is niet een bepaald ’tekort’ in de gemeente, een gat dat ouderlingen en diakenen vullen moeten. Nee, er is van alles, er leeft van alles en wordt van alles gedaan in een gemeente, en ambtsdragers zijn er om te stimuleren dat dit allemaal nog veel meer wordt.


Nou, ik kan me voorstellen dat er hier wel wat mensen zijn die denken: ik weet anders zo wel een en ander dat blijft liggen als er geen ouderling of diaken is die het oppakt. Ik weet nog wel iemand die anders ongetroost blijft. Ik weet nog wel iemand die dringend hulp en terechtwijzing nodig heeft, omdat er anders niets van terecht komt. Ja. Dat is heel mooi, als u dat weet. En in de gemeente van Christus hoort u dan ook te weten dat het op uw eigen weg ligt om daar iets aan te doen. En het is de eerste taak van ambtsdragers om u daar op te wijzen. Wij weten niet half hoeveel gaven we met elkaar hebben, zo klein als we hier zijn als gemeente. Ambtsdragers zijn er niet voor om de gaten te vullen die we als gemeente laten vallen. Ze zijn er om samen met u daar iets aan te doen. Ze zijn niet ’nodig’. Ze zijn een geschenk, een extra.


Het komt me zo voor dat dit heel belangrijk is. Het leert ons om op een goede manier naar elkaar te kijken in de naam van onze Heer, Jezus Christus. Want wie werkelijk in Christus’ naam de gemeente aankijkt, die verwacht het een en ander juist van de gemeente. Christus is geen karig Heer, maar de Heer van overvloed. En Hij heeft ons allemaal zijn Geest gegeven. Niet alleen wat ambtsdragers, nee, ons allemaal. Wij denken vaak zo armoedig van elkaar. En eigenlijk is dat een belediging voor de Here Jezus. Hij geeft ideeën, Hij geeft initiatieven, Hij geeft wijze zusters en broeders, Hij geeft ons allemaal iets, iets eigens, in onze eigen zalving met de Geest. En Hij geeft het allemaal om te gebruiken, niet om uit te besteden. Het is de rijkdom van Christus, de rijkdom die Hij aan de gemeente geeft, die ervoor zorgt dat ambtsdragers niet ’nodig’ zijn.

Bij alle ernstige woorden die er rond de bevestiging van ouderlingen en diakenen vallen is het goed dat te bedenken. Niemand wordt hier bevestigd om ’de kar te trekken’, of, om een ander beeld te gebruiken, om het schip van de kerk te roeien. De kar wordt al getrokken en het schip wordt al lang geroeid. Het schip van de gemeente is nu eenmaal een roeiboot die door ons allemaal geroeid wordt. Zo gebeurt dat. Werkelijk. Ik bedoel echt niet maar: zo moet dat. Zo gaat het ook. Wie hier bevestigd wordt (of bevestigd is) als ambtsdrager heeft te maken met de gemeente van Christus, en die bestaat uit allemaal mensen die hun eigen zalving van de Heilige hebben. Mensen die je in heel veel opzichten niets hoeft te vertellen, omdat ze dat al lang weten. Mensen van wie je iets mag verwachten. Niet omdat ze zo goed zijn, maar omdat Christus al lang, lang voor de eerste ambtsdrager in de buurt kwam, in hen aan het werk was.


Nee, dat is echt niet iets van: zo zou het moeten zijn. Zo werken de dingen. Wat kun je bijvoorbeeld niet opzien tegen bepaalde bezoeken, als gemeentelid, maar zeker als ambtsdrager. En dan ben je daar, bij die zieke, bij die verdrietige, bij die bezorgde broeder of zuster, en kijk, het evangelie is je al voorgegaan, het blijkt dat je niet zozeer een boodschap te brengen had, als wel een geloof te delen. Heerlijk ontspannend. Je bent echt niet nodig. Christus kan alles ook zonder ambtsdragers. Je bent een extra, een gave. Ja, zelfs, zelfs die keren dat je stuit op dat heel harde, dat je tenslotte géén geloof te delen hebt met bepaalde mensen, zelfs dán nog hoef je je daar niet alleen verantwoordelijk voor te voelen. Je bent niet de enige die daar komt. Ongeloof is ons een gemeenschappelijke zorg. En altijd is daar het gebed van de gemeente. Toch? Wij bidden toch voor elkaar? Voor die ambtsdragers hier, maar ook voor de anderen? Nou dan. Laten we dan ook iets verwachten van elkaar. Wie hoog denkt van Christus moet ook hoog denken van de gemeente van Christus.


Niet nodig. Maar daarmee zijn ambtsdragers niet overbodig. We gaan ze echt niet afschaffen. Dat zou diep ondankbaar zijn. Ze zijn immers een geschenk van de Here Jezus zelf. Zo lezen we dat straks ook in het bevestigingsformulier: Christus schenkt ambtsdragers aan zijn gemeente. En dan wordt er verwezen naar Efeze 4. Dat is Paulus. Maar Paulus spreekt echt niet anders dan Johannes. Laten we maar eens kijken. Bijbeltje erbij. Efeze 4, vers 7, daar begint het gedeelte. En het begint met: aan een ieder van ons afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate waarin Christus haar schenkt. Nou reken er maar op dat dat geen karige maat is. Het gaat hier over precies hetzelfde als Johannes bedoelt: u hebt een zalving van de Heilige. Er is, er leeft van alles in de gemeente, juist omdat ze gemeente van Christus is.

Maar dan zijn er ook nog extra, nog bijzondere gaven. Paulus noemt er in vers 11 een aantal van op, waaronder ook herders en leraars, die uitgegroeid zijn tot onze ambtsdragers. En waar gaat het dan om bij die gaven? Om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus. Het is de moeite waard om dat eens goed te bekijken. Want het lijkt eerst net alsof Paulus hier toch iets anders zegt dan Johannes. Johannes zegt: u hebt het niet nodig dat iemand u onderwijst, want u weet alles. En Paulus lijkt te zeggen: u hebt onderwijs nodig, toerusting, tot opbouw. Maar het gaat hier toch om iets anders. Dat kun je zien aan dat woord ’dienstbetoon’, het metterdaad betonen van dienst, het werk van dienen. Het gaat hier niet om een stuk toerusting, zoals wij dat bij het GVI kunnen huren tegenwoordig. Maar het gaat Paulus om het versterken, het stimuleren van het metterdaad elkaar onderling dienen.

U moet er eens op letten hoeveel Paulus hier veronderstelt. Dat dienstbetoon, dat is er al, de waarheid is er al, de kennis is er al, enzovoort. De extra gave van ambtsdragers komt niet in mindering op de gaven van de gemeente, maar komt daar bovenop. Er ontbreekt niet iets, dat nu wordt aangevuld, er komt iets extra’s bij, om het al aanwezige te laten groeien, en dan wel heel speciaal groeien in liefde met de daad, in het léven uit het geloof. Nee, de gemeente heeft in allerlei opzicht geen onderwijs nodig, maar ze kan een stimulans goed gebruiken. Daarvoor zijn ambtsdragers, daarvoor zijn ze gegeven. In het beeld van daarnet, van die roeiboot, gezegd: ambtsdragers zijn er niet om voor ons te roeien. We roeien de boot van de gemeente samen, ouderlingen, diakenen en predikanten roeien daar gewoon in mee. Maar zij zijn bovendien door de Here Jezus gegeven om de maat aan te geven, dat er ook gelijkmatig geroeid wordt. Natuurlijk, het kán best zonder, maar iedereen die wel eens geroeid heeft met een aantal roeiers weet, dat het beter gaat als iemand tempo aangeeft.


En weer kan ik zeggen: zo moet het maar niet gaan, nee, zo gaat het ook zo vaak. Ik maak me sterk dat verreweg de meesten van ons hier wel eens echt wat gehad hebben aan de steun van een ouderling, van een diaken, een gesprek, een opmerking, even helpen. Nee, niet dat het nu zoveel nieuws was. Dat hoeft helemaal niet. Je helpt elkaar vaak het meest met de allergewoonste dingen. Tenslotte hangt ons leven aan elkaar van gewone dingen. En daar is niets mis mee. U moet maar eens nagaan bij uzelf. Hoe vaak bestaat de kern van een goed gesprek, dat echte steun geeft, niet uit het heel gewoon delen van ervaringen: ja, dat heb ik ook wel eens, of ook wel eens gehad, en wat dan volgt. Nou, zo, extra, stimulans, daarvoor zijn ambtsdragers gegeven.

Laten we dat ook echt bedenken. Die broeders hier, die worden, die zijn bevestigd in een ambt, als een geschenk. Niet om u dwars te zitten, of om als een soort politie te functioneren. Als ze zich in Christus’ naam met u bemoeien, dan is dat om u te stimuleren tot werkelijk dienstbetoon, tot léven uit uw geloof. Natuurlijk, ze hoeven u weinig te vertellen. U bent gezalfd met de Heilige Geest, allemaal, u weet alles al wat ook maar enigszins van belang is. Maar er valt vast nog wel wat te groeien. Wat goed is, kan beter, wat veel is, kan meer worden, zeker in de kerk van Christus. Hij houdt zomaar niet op met gaven geven.

En als je hier dan vanmorgen bevestigd wordt, als ouderling of diaken, bedenk het dan maar even goed: je wordt bevestigd als een geschenk, een extra gave, om te stimuleren. Niemand van ons hoeft de gemeente van onderaf op te bouwen. Het fundament ligt er al lang, en er is ook al eindeloos veel om op voort te bouwen. We hebben een heerlijk bescheiden taak als ambtsdragers en juist daarom een prachtige taak: moet je toch eens kijken wat Christus allemaal doet in zo’n gemeente. Je wordt gegeven om het te stimuleren.


Maar, er is hier maar één ’maar’, het ’maar’ van Johannes. Het geldt voor ons allemaal. Maar, zoals zijn zalving u leert over alle dingen, en waarachtig is en geen leugen, zoals de Heilige Geest ons onderricht op elk gebied, en wat Hij zegt is waar en vrij van bedrog: maar, blijf in Hem, in Christus, onze Heer. Amen.


<<<