Openbaring 20:11-15

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 116,7-8
Psalm 98,4
lezen Matteüs 25:31-46
Psalm 41,1.5
tekst Openbaring 20:11-15
Gezang 30,6
Liedboek gezang 432

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 116,7-8
lezen Matteüs 25:31-46
Psalm 41,1.5
tekst Openbaring 20:11-15
Psalm 98,4
Gezang 4
Liedboek Gezang 106

Loenen-Abcoude 31/01/99
Maarssen-Breukelen 07/02/99
Rotterdam-C 16/05/99

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


De twee gedeelten die we net gelezen hebben behoren nu niet direct tot de meest rustgevende passages uit de bijbel. Er worden boeken geopend. En in die boeken staat wat wij zo allemaal gedaan hebben in ons leven. En de doden worden geoordeeld op grond van wat in die boeken staat opgeschreven, op grond van hun daden. Dat is iets als met een grote stok roeren in de mesthoop van ons geweten. Dan gaat de dikke korst stuk die er boven op ligt, begint het te borrelen en te stinken. We weten zo nog wel een en ander waarmee we niet blij zijn als het uitkomt. En de Here Jezus maakt het er in Matteüs niet beter op: zorg, gastvrijheid en op bezoek gaan, als dat soort dingen de criteria worden bij het laatste oordeel, dan worden we wel wat kriebelig.

Ik denk dat dit tot op zekere hoogte ook de bedoeling is. Dit wordt daarom geen rust-gevende preek. Maar het is wel goed om je meteen van het begin af af te vragen over wat voor onrust we het dan hebben. Want het lijkt me met onrust en ongerustheid net zo te gaan als Paulus zegt dat het met verdriet gaat. Er is droefheid, verdriet ’naar God’, naar Gods bedoeling, en dat leidt tot een heilvolle ommekeer waarvan men geen spijt krijgt. En er is verdriet zoals de wereld kent, en dat leidt tot de dood (2 Kor. 7:10). Zo is er ook ongerustheid naar Gods bedoeling en ongerustheid zoals de wereld kent. Laat ik het zo eens zeggen: ongerustheid naar Gods bedoeling brengt in beweging en ongerustheid zoals de wereld die kent verlamt.

Spreken over het laatste oordeel laat dat onderscheid zomaar zien. Want heel veel mensen kennen in zichzelf een vaag besef dat hun een oordeel wacht. Je kunt niet trots zijn op alles wat je gedaan hebt en er zijn tijden dat je beseft dat wat je goed dacht toch verkeerd was. Talloze mensen leven hun leven lang in de onzeker makende verwachting dat hun een oordeel van de hemel wacht. Dat zijn bijna-citaten uit een song van een tamelijk populaire metal-band die bepaald geen gospel schrijft. Het weerspiegelt een verlammende ongerustheid dat het wel eens allemaal verkeerd zou kunnen aflopen. Alleen al om toch maar te kunnen leven en genieten dringen de meeste mensen dit besef diep weg in hun ziel. Maar het zit er toch, zomaar.

Dit soort ongerustheid kent de wereld. Maar de kerk kent haar net zo goed. Er zijn dingen die de kerk kent en de wereld niet. Maar ik geloof niet dat er dingen zijn die de wereld kent en de kerk niet. Ook in je eigen hart ontdek je zomaar zo’n zelfde soort ongerustheid. Wij vertrouwen het oordeel op de jongste dag niet helemaal: je kunt nooit weten, stel dat het toch eens verkeerd uitvalt. Waarvoor heb je het dan allemaal gedaan? Voor we het weten haakt dit gevoel aan bij een vage angst dat God toch nog wel eens anders uit de hoek zou kunnen komen, of bij een oud en diepgeworteld beeld van God, dat Hij iemand is die altijd weer met de andere hand neemt wat Hij met de ene hand gegeven had. Net zo goed is déze ongerustheid verlammend. Ze blokkeert je omgang met God en frustreert je geloof.

Dit is dan ook een ongerustheid niet naar Gods bedoeling. Toch zei ik net dat het wel degelijk de bedoeling is dat deze bijbelplaatsen ons onrustig maken. Het zal dan gaan om een ongerustheid die leidt tot een heilvolle ommekeer, waarvan men geen spijt krijgt, om nog eens met Paulus te spreken. Een ongerustheid die niet verlamt, maar juist in beweging zet en in beweging houdt.


Misschien denkt er iemand: hoezo in beweging brengen? Als er in Openbaring iets blijkt, dan is het dat dit oordeel volstrekt onontkoombaar is. Als God gaat oordelen dan vluchten aarde en hemel voor Hem weg. Er is geen plaats waar je je nog verstoppen kan. En niet alleen de belangrijke mensen, de heren en dames met verantwoordelijkheid staan voor de troon, zodat wij ons achter hun rug zouden kunnen verschuilen; welnee, de belangrijke en de gewone mensen delen hetzelfde lot. Al verstop je je in het diepst van de zee, de zee moet de doden weer terug geven. Al denk je: mooi, ik ben dood, God kom ik niet meer tegen, en maak je het dodenrijk tot je sponde, de dood en het dodenrijk moeten de doden weer terug geven. Inderdaad, als het om in beweging komen gaat, zal het beweging in ons leven nu moeten zijn, want dan is het te laat.

En nog iets: misschien voelt iemand zich bij dit soort scènes als hier voor de grote witte troon wel in beweging komen van verontwaardiging. Want als je het je indenkt, dan lijkt het ergens op. In de kerk durf je het bijna niet zeggen, en als christen durf je het jezelf bijna niet toegeven, maar voor we het weten roept dit beeld in Openbaring van die talloze mensen opgesteld voor de troon van God, en dit beeld bij de Here Jezus, van die twee groepen mensen voor zijn troon, de huiveringwekkende beelden voor ons op van vernietigingskampen met gaskamers en crematoria. Wie niet door de selectie komt, wordt zonder meer gedood en vernietigd. Dit soort associaties mogen natuurlijk helemaal niet bij God en bij de bijbel. Maar je kunt ze beter niet ontkennen of wegstoppen. Want tegen wat je wegstopt kun je niets meer inbrengen.

En hier gaat het niet om vernietiging, maar om recht. Hier komt niet de willekeur van de macht aan het woord, maar staat alles in het teken van Gods diep ingrijpende eerlijkheid. Hier kunnen boeken geopend worden, boeken waarin nuchtere en eerlijke feiten beschreven staan: de feiten van ons bestaan. En niemand kan het volhouden te zeggen: God, het is niet eerlijk. De feiten zijn te sterk. ’Jullie hebben dit alles voor Mij niet gedaan.’ Daar brengt niemand meer iets tegen in.


Maar wat wil God ons daar dan nu mee zeggen? Bedoelt Hij soms dat wij maar moeten maken dat we in beweging komen en allerlei goede werken moeten gaan doen, omdat Hij ons daarop beoordelen zal? Zo van: let er wel op, Ik hou je in de gaten, geen gelanterfant in mijn dienst, Ik vertel je nu alvast dat Ik je straks beoordelen zal op wat je aan goeds hebt gedaan ...? Kunnen we de onrust die het grote oordeel bij ons wakker roept weg-werken door ons uit de naad te werken voor Gods aangezicht? Wil de ongerustheid naar Gods bedoeling ons dan in beweging brengen tot goede werken?

Het lijkt er niet erg op. Hier in Openbaring zeker niet. Zolang de boeken van de daden van de mensen alleen open blijven hangt ieder mens. Dat is heel duidelijk de suggestie hier. Op basis van wat hij of zij gedaan heeft wordt niemand hier vrijgesproken. Dan zou het wel heel vreemd zijn te denken dat God ons hier iets wil overbrengen als: hard werken en flink aanpakken, want anders krijg je straf. God is geen slavendrijver, die zijn zweep alvast laat knallen om de mensen aan de gang te houden.

En ook in Matteüs ligt het zo eenvoudig niet. Inderdaad worden daar mensen vrijgesproken op grond van wat zij wel gedaan hebben, en mensen veroordeeld op grond van wat zij niet gedaan hebben. Maar het mag ons wel opvallen, dat ook die rechtvaardigen zeggen: Heer, maar hoe kan dat? Wij hebben nooit geweten dat U het was. Het is alsof ze zeggen: Maar Heer, wij hebben dat helemaal niet expres gedaan. We zagen die broeder, en hij had honger, en toen hebben we hem maar te eten gegeven. We zagen die zuster, en ze had dorst, en nou ja, we hadden nog wat. Enzovoort. Als er één ding heel duidelijk is dan is het dit: deze rechtvaardigen hebben er niet aan gedacht dat ze iets goeds deden voor zichzelf, ze hebben alleen maar aan die anderen gedacht. Werkelijk alleen maar. Ze hebben ook niet stiekem air-miles voor de hemel gespaard bij hun aankopen van brood om uit te delen.

Het is precies deze onwetendheid die het verband los maakt tussen hun leven hier op aarde en het oordeel van de Here Jezus. Hun vrijspraak blijkt ook voor hen een verrassing, waarvan ze niet kunnen zeggen: zo, dat heb ik verdiend. En dat versterkt nog eens te meer wat ik net zei: God wil ons niet in beweging brengen tot het doen van wat goede werken om in de hemel te komen. Ook niet een klein beetje. God heeft werkelijk geen spaar-systeem voor ons leven, waarbij wij punten verzamelen voor de hemel. Het gaat er bij het laatste oordeel niet om dat wij eindelijk de definitieve uitdraai krijgen van de bij al onze goede daden opgespaarde hoeveelheid punten. Dat is alleen maar een verfijnde variant van dezelfde slavenmentaliteit. Het is niet dreigen met de zweep, maar lokken met een snoepje. En dat is oer-oud. Lang voor de nodige kruideniers het air-miles-systeem uitdachten werkte het al in de rooms-katholieke kerk. Openlijke werkheiligheid was ook wat al te bot. Punten sparen bij je goede werken, dat is een veel aantrekkelijke systeem.

Als de boeken worden geopend, wordt daarin misschien ook uw air-miles bestand gevonden, en het lijstje met vakantiebestemmingen dat u in een la hebt liggen, maar het geldt allemaal niet voor de hemel.


Eigenlijk is dit allemaal heel ontnuchterend. Als hier in Openbaring geoordeeld wordt op grond van wat in de boeken van onze daden beschreven is, en op grond daarvan wordt niemand vrijgesproken, dan relativeert dat enorm de betekenis van onze daden. Al die zorgvuldige goede daden die wij doen om in de hemel te komen, al die nauwkeurige gehoorzaamheid die wij opbrengen omdat het anders slecht met ons afloopt, het krijgt hier iets onwerkelijks, iets leegs, iets van: voor niets. En dan ook omgekeerd: al die dingen waar wij mee rond lopen, wat ons beangstigt uit ons verleden, wat wij aan slechts gedaan hebben, het wordt hier gerelativeerd. Niemand eindigt in de grote vuurpoel omdat hij of zij een of andere zonde heeft gedaan op zich. Daar was nog wel wat aan te doen geweest. Want er loopt hier nog een ander boek rond, in Openbaring. En het verbluffende is, dat juist op grond van dat boek van de levenden mensen vrij gesproken worden. Kennelijk ongeacht hun daden.


Zo, dus toch willekeur? Dus toch oneerlijkheid? Nou, dat hangt er van af. Het zou willekeur en oneerlijkheid zijn, als het boek des levens een geheim boek was, een verborgen lijst waarin God naar willekeur de namen had opgeschreven van bepaalde mensen en van andere niet. En zo is er inderdaad wel eens over gesproken. Maar het lijkt er in de bijbel niet op. In Filippenzen 4:3 kan Paulus heel direct en eenvoudig zeggen dat de namen van Clemens en zijn overige medewerkers staan in het boek van het leven. En in Lukas 10:20 zegt de Here Jezus het direct tot zeventig van zijn discipelen: wees maar blij dat jullie namen staan opgetekend in de hemel. In Openbaring 3:5 horen we Christus opnieuw: Wie overwint, zal in het wit gekleed worden. Ik zal zijn naam niet schrappen uit het boek van de levenden. Nee, ik zal voor mijn Vader en zijn engelen verklaren dat hij bij Mij hoort.

En daarmee hebben we de sleutelwoorden voor deze uitdrukking. Het boek des levens is om zo te zeggen het zak-boekje van de Here Jezus zelf, waarin Hij noteert wie bij Hem horen. En dat is niet maar iets geheimzinnigs en verborgens, nee, dat komt direct in mensenlevens uit, vandaag al. Je kunt elkaar herkennen als christenen en dan, net als Paulus, zeggen: je naam staat in het boek van het leven. En voor wie bij Jezus hoort, geldt dat zelfs het laatste oordeel ons niet uit zijn hand trekt. Voor wie bij Jezus terugkomt geldt, dat zelfs de grootste zonde geen hindernis is. En voor iedereen die bij Jezus komt geldt, dat-ie heel diep beseft dat er niets is waar je dat aan verdiend hebt.

Maar, en daar gaat het nu helemaal om, dan moet je wel bij Jezus horen. En blijven horen. Dan moet je wel naar Jezus gaan. En telkens weer terug gaan. Er zit in al de passages over het grote oordeel in de bijbel inderdaad een grote onrust: als we kijken naar onszelf, naar ons eigen leven, dan is er geen ontkomen aan. Al waren we halve heiligen, we zouden toch zwaar de klos zijn. Maar die ongerustheid brengt ons in beweging naar Gods bedoeling, als we er mee naar Jezus gaan. Als het zo gaat bij het laatste oordeel, dan moeten we zorgen dat we in dat boek des levens komen. Juist. En dat boek des levens is, zoals gezegd, het zakboekje van de Here Jezus, waarin Hij opschrijft wie bij Hem horen. Heel goed. In dat boek des levens is dus gemakkelijk te komen. In het evangelie staat Hij voor ons allemaal, en vraagt ons: zal Ik jou naam ook maar opschrijven? Wil jij je ook laten redden door mij? Dan zal Ik ook in het laatste oordeel tegenover mijn Vader en zijn engelen verklaren dat je bij Mij hoort.

Ja, en als dat werkelijk zo is, als wij werkelijk bij Jezus horen, en genieten van zijn gaven, dan gebeurt er ook wat in ons leven. Dan leert Hij ons ook, als een teken van zijn macht en zijn invloed, iets van liefhebben zoals Hij. Dan gebeuren er ook in ons leven van die verrassende goede daden. Onwillekeurig. We hebben het zelf misschien niet eens in de gaten. Pas als het laatste oordeel komt, blijkt wat wij werkelijk gedaan hebben. Voor wie bij Jezus hoort, is er dan ook de verbazing over goede daden. Die blijken ook in de boeken te staan. Precies opgetekend, veel preciezer dan wij ze bij kunnen houden.


Geeft dat niet toch een stille gearriveerdheid in ons leven? En een gerustheid, die ons onzorgvuldig en slordig maakt? Het lijkt me niet. Je kunt ook niet overwinnen, je kunt je ook van Jezus losmaken en je eigen gang gaan. Dan wordt je naam geschrapt uit zijn zakboekje. Maar opnieuw is dat geen geheimzinnig en willekeurig gebeuren. Daar zijn we zelf bij. Je kunt het alleen jezelf verwijten. Het was makkelijk genoeg om in het boek des levens te komen. Je wordt er gratis in opgeschreven.


Daarom, als we de kriebels krijgen van dit laatste oordeel, laten we er ongerust van worden naar Gods bedoeling, en schuilen bij Jezus Christus, onze Heer. Telkens weer. En denk dan nog maar eens aan die oude uitspraak van Luther: wees een zondaar, en zondig dapper, maar geloof dapperder in Jezus Christus, de redder van zondaren. Amen.


<<<