Heidelbergse Catechismus, zondag 10

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 95,1.2
Psalm 95,3
lezen Jesaja 45
Psalm 72,1.2.7.8.9
Zondag 10
Psalm 94,7-9
Psalm 72,10

Loenen-Abcoude 17/05/98

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Bent u het daar mee eens? Met wat wij net in zondag 10 hebben gelezen? Nee, niet dat u het allemaal net zo zou zeggen als het hier te lezen staat. Dat is niet zo belangrijk. Maar: gelooft u dit werkelijk ook, dat wij ons leven in al zijn veelkleurigheid van God ontvangen, dat Hij voor ons en onze kinderen zorgt in alle omstandigheden van ons leven?

Dat blijkt, op de een of andere manier, in uw manier van leven. Je kunt de intensiteit van ons geloven aan onze God als de voorzienende God - als de God die ons het leven in al zijn veelkleurigheid geeft, als de God die voor ons en onze kinderen zorgt - aflezen aan ons leven, in de manier waarop wij in dat leven staan, in de kijk die wij erop hebben, in de blik waarmee we rondzien in ons bestaan en in de daarbij passende levenshouding.

Dat verband tussen leer en leven wordt hier in zondag 10 dan ook heel direct gelegd. Het begint met 'wat verstaat u onder Gods voorzienigheid?' - en wat dan volgt is duidelijk 'leer'. Maar voor we het weten gaat het over geduld en dankbaarheid, over vertrouwen, en over 'onze trouwe God en Vader', met wie wij omgaan - en dat is allemaal 'leven'.


Het mooie van zondag 10 is daarbij, dat er meteen iets gezegd wordt over de verhouding van die twee, van 'leer' en 'leven'. Die verhouding is kennelijk niet: als we dit en dat geloven van God, dan moeten wij nu op onze beurt ook bepaalde dingen doen. Zo van: als je gelooft dat God voor ons zorgt en ons leven leidt, dan moet je ook leven in vertrouwen; en als je dat niet doet, dan ben je ongehoorzaam. Het lijkt me dat wij zo wel heel vaak over 'leer' en 'leven' denken. Dat komt uit in dat gevoel dat jongeren soms heel direct uiten, en ouderen meestal wat meer wegstoppen, dat gevoel van: als christen mag je weinig en moet je veel.

Als het om zo'n soort 'moeten' en zo'n soort gehoorzaamheid zou gaan, dan had zondag 10 heel anders moeten gaan. Vraag 28 had dan iets moeten vragen als: waarom is het belangrijk te weten dat God alles geschapen heeft en nog onderhoudt? En het antwoordt had iets moeten antwoorden als: God vindt het belangrijk dat wij in alle tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar zijn, enzovoort. Nu staat dat er niet, en zijn er weer kleine woordjes om op te letten: de woordjes 'voor ons' in de vraag en het woordje 'om' in het antwoord 28. Wat wij geloven van God, als de voorzienende God, is voor ons belangrijk om op een bepaalde manier te kunnen leven. Dat gaat niet om een 'moeten', maar om een '(weer) kunnen'. Wat wij geloven en aan elkaar doorgeven over God als leer van de kerk maakt kennelijk een bepaalde manier van goed leven mogelijk, maakt er ruimte voor.

Dit is echt heel belangrijk (het raakt trouwens ook veel meer dan alleen deze zondag). Als het om 'leer' en 'leven' gaat hoort bij ons geloof niet een spreuk als: nu God zo en zo is en dit en dat doet, nu moeten wij zus en zo leven. Dat is doodvermoeiend, roept eindeloos vragen op, maakt ons veel te serieuze en wat chagrijnige mensen, en staat buiten de blijdschap van het evangelie. Bij ons geloof hoort de verwondering over onze God die zó is en zulke machtige daden doet, en als God zó is, dan kunnen wij weer zus en zo leven. De enige rechtvaardige en verlossende God maakt het ons weer mogelijk om echt in vertrouwen en verwachting te leven.

Dat is een heel andere sfeer, een heel andere manier van denken en praten, een heel andere kijk op het leven voor God. Even goed blijft het verband tussen 'leer' en 'leven', maar het is niet het verband tussen: zo is God, nu moeten wij, maar het verband tussen: zo is God, nu kunnen wij weer. Ik mag u vanmorgen dan ook niet opjagen met een boodschap in de geest van: als u werkelijk gelooft wat u in zondag 10 belijdt, dan moet u ook leven in vertrouwen en verwachting. Nee, de catechismus leert ons een andere boodschap: wie gelooft in onze voorzienende, zorgende God, die mag ook leven in vertrouwen en verwachting. Neem dat maar als kern van de preek: wie gelooft in onze voorzienende, zorgende God, die mag ook leven in vertrouwen en verwachting.


Bij ons geloof in onze God hoort een manier van in het leven staan, hoort een bepaalde kijk op het leven, en alles wat daarin gebeurt. Twee woorden typeren die kijk op ons leven: vertrouwen en verwachting. Hoor het de Here zelf maar zeggen: Jesaja 45, vers 11: Vraagt Mij naar de toekomstige dingen (verwachting), vertrouwt Mij mijn zonen en het werk van mijn handen toe (vertrouwen). Rondkijken in je leven met ogen vol vertrouwen en verwachting, dát wordt mogelijk gemaakt door ons geloof in de levende God, in de Here die er in voorzien zal. Mogelijk, want Hij is de enige echte God, een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Hem niet. Hij wil ons bevrijden tot vertrouwen.

Kijk maar naar wie Hij is en wat Hij doet. We hebben Jesaja 45 gelezen en daarin eigenlijk Gods voorzienigheid aan de gang gezien, in vol bedrijf. Al die formuleringen van zondag 10, ze verwijzen naar de werkelijkheid van God, zoals die o.a. in Jesaja naar voren komt. En die werkelijkheid is levend en dynamisch, eindeloos actief, machtig en betrokken. God is niet een schepper die zich na gedane arbeid heeft teruggetrokken tussen het geklapwiek van engelen. De hemel is geen klooster, waarin God zich heeft teruggetrokken om te mediteren. Hij is de God die zijn sporen door de geschiedenis trekt, die van zich doet spreken, die naam maakt als de rechtvaardige, de verlossende God.


Gods voorzienigheid, dat is, dat Hij mensen bij de hand neemt om zijn plannen uit te voeren, dat Hij zelf voor hen uitgaat en de weg effent. Gods voorzienigheid, dat is, dat Hij zelf zijn plannen uitvoert, metterdaad en machtig. Als het over Gods voorzienigheid gaat, dan zien we God niet maar zitten op zijn troon, maar dan zien we Hem heel hard aan het werk: opstaan, lopen, rennen soms. Zijn machtige armen zijn niet maar stil uitgestrekt, nee, ze bewegen, Hij is eigenhandig aan het werk, vaardig, met grote en kleine dingen. Soms zijn Gods bewegingen te volgen voor ons, mensen, aan de hand van wat Hij zegt. Soms ook gaat het voor ons mensenoog allemaal veel te vlug.

Dat onze God de voorzienende God is, betekent kennelijk dat alles, werkelijk alles door Gods handen gaat. Van de grote, onvoorstelbaar grote dingen: de sterrenhemel, het heelal in kosmische proporties, tot de allerkleinste: zijn handen strijken ons door het haar (één voor één geteld) en over de veren van de kleinste vogeltjes. Ook de microkosmos loopt God niet tussen de vingers door. Hij heeft al lang octrooi op alle DNA en Hij weet wat virussen zijn. Iedere dag roept Hij de zon: kom op, nog een keer! en iedere nacht de maan en de sterren: nu jullie weer.

Ja zo zeer gaat werkelijk alles door Gods handen, dat Hij hier in Jesaja zelfs zeggen kan: Ik ben de Here, en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, de Here, doe dit alles. Zelfs het kwaad gaat God door de handen, de ellende loopt Hem niet als bloed tussen de vingers door, maar Hij heeft er macht over. En dan weet ik wel dat daar vele, vele vragen over te stellen zijn die geen antwoord krijgen. Als Gods handen ons ergens té snel gaan om te volgen, dan in verband met kwaad en dood.

Maar waar het de catechismus, en ook Jesaja, om gaat is om naar voren te halen dat zelfs in de ergste dingen God machtig is, dat het Hem niet uit de hand gelopen is. Zelfs die dingen gaan door de handen van de God die wij in Jezus Christus, onze Heer, hebben leren kennen als onze trouwe God en Vader. En dat betekent dus niet iets als: hoe ver je ook in de ellende zit, hoe beroerd je je ook voelt, je moet toch maar vertrouwen op God. Nee, het betekent dat tot alle mensen die in de ellende zitten en die gesloopt worden door het kwaad geroepen wordt: Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden van de aarde. We mogen vertrouwen op onze trouwe God en Vader.


Dat is werkelijk bevrijdend en verlossend. Als God zo niet was, als we de rijkdom van ons geloof aan een levende en werkende God niet hadden, dan gebeurde alles alleen maar zoals het gebeurt. Dan rest niet meer dan een 'kome wat komt'. Dan wordt het leven hard en onverschillig en zakt alles af tot een strijd om te overleven en meer niet. Als het kwade God uit de hand gelopen is, dan valt er niet meer te hopen op redding, en ook niet meer op gerechtigheid tegenover alle onrecht en onderdrukking. Dan hebben we geen enkele reden meer over om vertrouwend in het leven te staan. Integendeel, dan moeten we altijd op onze hoede zijn, ons verzekeren tot de laatste cent, ons huis barricaderen en als prijsvechters in het leven staan. Of, als we dat allemaal niet willen, of niet kunnen, moeten we flegmatisch en passief maar ondergaan wat gebeurt, en besterft ons het 'ach ja, zo gaan de dingen' op de lippen. Waar zouden we anders ooit het lef vandaan kunnen halen om rechtop te gaan staan, vrij rond te zien in ons leven, en te vertrouwen? Ik zou het niet weten.

Maar nu mogen we onze kijk op het leven laten bepalen door onze God. Hij is aan het werk, eigenhandig en vol energie. Zijn handen zijn machtig en vaardig, ze gaan snel, zijn voeten zijn rap en halen alles in. Hij mag soms onnavolgbaar snel gaan, het is en blijft de vaardige snelheid van onze trouwe God en Vader in Christus Jezus onze Heer.


En dan is er ook dat tweede: we mogen in ons leven rondkijken met ogen vol verwachting. Dat komt heel sterk in Jesaja uit in vers 15. Daar zegt Jesaja van de Here: Voorwaar, U bent een God die zich verborgen houdt, de God van Israël, een Verlosser. En als we dat niet als een losse uitspraak nemen, maar als een woord in zijn verband, dan betekent dat: U bent een God die ons verrast, die dingen doet die we al lang niet meer verwacht hadden. Plotseling is daar de redding, de uitkomst. In de ellende van de ballingschap leek God ver weg, verborgen, verstopt. Maar dan is daar plotseling de verlossing: God komt te voorschijn als de enige rechtvaardige, verlossende God. Hij bleek al die tijd heel druk aan het werk geweest te zijn, bezig een Kores te verwekken, bezig alles klaar te maken voor de verlossing.

En we horen het vervolgens de Here zelf zeggen: had Ik het niet gezegd? Ik heb niet in het verborgene gesproken; Ik heb tot het nakroost van Israël niet gezegd: zoek Mij tevergeefs. Als we dit goed tot ons door laten dringen, dan worden we bevrijd tot een heerlijk open in het leven staan. Kom op, God laat ons niet voor niks bidden in ons leven, Hij laat ons niet in de steek. Klip en klaar roept Hij het ons toe: bid en u zal gegeven worden, zoek en u zult vinden, klop en u zal worden opengedaan. Waarom? God is al lang bezig om ons te verlossen, bezig om ons te verrassen! Misschien duurt het ons allemaal veel te lang. De ballingschap duurde ook verdraaide lang. God is een God die zich verborgen houdt, zeiden de Israëlieten. Ja, maar het bleek op een verrassing uit te lopen.


Als de catechismus het dan heeft over 'in alle tegenspoed geduldig' zijn, dan mogen we daar aan denken. Denken aan onze eindeloos actieve God, die bezig is, druk bezig is voor zijn kinderen. Dat geloof geeft ons lange adem. Dat geloof geeft ons een werkelijk open houding, waarin we rondkijken met ogen die iets verwachten van God.

Als de Here zo is, zo aan het werk is, nou dan mag dit onze levenshouding bepalen: Vraagt Mij naar de toekomstige dingen, verwacht van Mij het komende goed, vertrouwt Mij mijn zonen en het werk van mijn handen toe. Dat mogen we zomaar doen. Ik zeg niet: u moet. Maar kunt u anders? Hebben wij reden om déze God niet te vertrouwen, van Hem niets te verwachten? We mogen leven in vertrouwen en verwachting. Halleluja! Amen.


<<<