Loenen-Abcoude 06/02/94
Weesp-Nigtevecht 13/02/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Na de namen 'Jezus' en 'Christus' zullen we vandaag stilstaan bij de laatste naam waarmee onze Heiland in de Apostolische Geloofsbelijdenis genoemd wordt, de naam 'Heer', en wel in het bijzonder 'onze Heer'. Vraag en antwoord 33 zullen we dus niet speciaal behandelen. Het is zijdelings al wel bij zondag 12 aan de orde geweest. Ik beperk me nu tot vraag en antwoord 34: waarom noemt u Hem onze Heer? We zullen ook nu weer nagaan wat die naam betekent, en ik zal ook nu weer proberen daarbij het eigen karakter van deze naam naar voren te halen. We hebben bij zondag 11 gezien dat 'Jezus' een naam was om te noemen, om aan te roepen: Verlosser, red ons, erbarm U over ons! Natuurlijk geldt voor alle namen van de Here Jezus dat het namen zijn, en namen moet je noemen - daar zijn ze voor. De hele leer over Christus gaat direct over in het gebed tot Christus. Maar wel in het bijzonder geldt dat voor Christus' eigennaam: Jezus, Verlosser. Bij de andere namen ligt het accent ergens anders.
Zo zagen we vorige week bij zondag 12 dat de naam 'Christus' vooral een naam is om te belijden. 'Christus' is geen eigennaam, zoals 'Jezus', en ook geen ambtsnaam, zoals profeet, maar als het ware een persoonsnaam. Ze wijst op het als wie en als wat de Here Jezus zijn verlossingswerk kon uitvoeren. Met de naam 'Christus' belijden we wie Hij is, en waar de krachtbron voor zijn levenswerk lag en ligt. Met Petrus belijden ook wij: U bent de Christus, de Zoon van de levende God! De naam 'Heer' heeft nu nog weer een ander karakter. Ook deze naam is geen eigennaam, en ook geen ambtsnaam. De naam 'Heer' is een erenaam, een hoogheidstitel. Deze naam 'Heer' krijgt haar werkelijke betekenis dan ook pas ná de opstanding. De belijdenis van Thomas is daar een voorbeeld van: 'Mijn Heer en mijn God!'. Richt de naam 'Christus' onze aandacht in de eerste plaats op de krachtbron voor zijn werk, de naam 'Heer' wijst meer op het resultaat, het effect van zijn werk, niet zo zeer op wie Hij is als wel op wie Hij geworden is: Hij is door zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus onze Heer, zegt Paulus in Rm1,4.
'Heer' is een erenaam, een titel die aanduidt wat Jezus bereikt heeft met zijn verlossingswerk: Hem is de naam boven alle naam gegeven, Gods eigen naam: Heer, Kurios, vorst over alles en allen, opdat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen, in de hemel, op aarde en onder de aarde (Fl2,9.10). Voor ons gebruiken van de namen van de Here Jezus ligt het accent dus hier weer anders. Gaat het bij 'Jezus' om noemen, om aanroepen, bij 'Christus' om belijden, bij 'Heer' gaat het om eren. Zeggen wij 'Heer' tegen Hem, dan hoort daarbij direct het 'Wij knielen voor uw zetel neer en eren U als onze Heer' - en dat met woord èn daad, want zeggen en doen hoort bij elkaar, werkelijk zeggen houdt ook doen in, zoals de Here Jezus zelf zegt: Niet ieder die Heer! Heer! tegen Mij zegt zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar alleen hij die de wil doet van mijn Vader in de hemel (Mt7,21). Ook hier geldt: wie Jezus Heer noemt zegt ook iets over zichzelf, over zijn of haar eigen leven. Laten we daarom bij zondag 13 stilstaan onder het thema:
God leert ons Jezus met hart en ziel te eren als onze Heer, want:
1. wij zijn helemaal gekocht door Hem,
2. wij zijn helemaal verkocht aan Hem.
'Heer' is een erenaam, een hoogheidstitel, zei ik. Dat moeten we goed vasthouden. Want heren zijn niet populair tegenwoordig, vooral 'hoge heren' niet. En dat valt te begrijpen. Menselijke heren hebben immers vaak iets despotisch: hun wil is wet en ze laten zich weinig gelegen liggen aan hun onderdanen. Bij een heer horen slaven, die geacht worden hun mond te houden en te gehoorzamen, anders volgen er klappen. Slaven horen bij de inventaris van het huis, ze worden gebruikt en als ze niet goed meer zijn afgedankt. Bij een heer-schappij hoort slav-ernij. Daarom is iedereen blij dat we tegenwoordig in een maat-schappij leven. Christenen, die zeggen dat ze een Heer hebben, en die Heer ook gehoorzamen in hun leven, staan alleen daarom al snel aan de rand van de samenleving. Ze lijken gevaarlijk ouderwets, want waarom zouden wij ons opnieuw een slavenjuk moeten laten opleggen? Slaafse gehoorzaamheid is in strijd met de menselijke waardigheid. Autonomie, zelfbeschikking is het grote woord dat alle deuren opent in de maat-schappij.
Tegen die achtergrond is het goed om ons af te schermen tegen misverstanden als we gaan spreken over een Heer die ons heeft gekocht en tot zijn eigendom gemaakt. Want 'onze Heer' heet Christus niet omdat Hij ons heeft gekocht en tot zijn eigendom gemaakt, maar om de manier waarop Hij dat heeft gedaan, een goddelijke manier, die een goddelijke naam verdient, een erenaam. Als we de naam 'Heer' alleen verbinden met dat 'gekocht en betaald' en 'eigendom', dan lopen we groot risico een bijbels beeld ten onrechte letterlijk te nemen. De bijbel gebruikt namelijk een aantal keren (ongeveer de helft ervan vindt u in de tekstverwijzingen onder antwoord 34) het beeld van het loskopen of kopen van een slaaf voor de verlossing die Christus geeft. Als we dat letterlijk nemen, zouden we kunnen denken dat wij nu, na die koop, van slaven van iemand anders, slaven van Christus geworden zouden zijn, en dat Christus Heer heet omdat Hij slaven-heer is. Dat is een gevaarlijk misverstand, wat helaas veel voorkomt. Ook al heeft Paulus nog zo duidelijk gezegd dat wij geen geest van slavernij hebben ontvangen om opnieuw te vrezen, maar de geest van het zoonschap (Rm8,15), toch zijn er genoeg christenen die bij hun christen-zijn in de eerste plaats aan gehoorzaamheid aan geboden denken, en pas in de tweede plaats aan vreugde en vrede na de bevrijding in Christus.
Maar Christus heet geen Heer omdat Hij letterlijk ons als slaven gekocht heeft en nu onze eigenaar is. Dan zou er in de bijbel en in de Twaalf Artikelen een ander woord hebben moeten staan voor Heer, namelijk , slavenheer, despoot. Nu staat er , dat wil zeggen overwinnaar, machtige. En zo heet Hij als enige overwinnaar van zonde, dood en duivel, als bevrijder van de slavernij en niet als nieuwe overheerser. Juist dat Hij als de machtige bevrijder van de slavernij is geeft de bijbel het beeld van het loskopen van slaven in de mond. Dat is een beeld. Dat kun je zien als je vraagt van wie wij dan zijn gekocht of losgekocht: wie was de vorige eigenaar? Op die vraag krijgen we in het nieuwe testament het antwoord: de zonde (ik ben vlees, als slaaf verkocht onder de zonde, Rm7,14), of: de vloek van de wet (Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet, Gl3,13), of: onze ijdele wandel, ons zinloos bestaan, in de zonde namelijk (1Pt1,18). Dat is de boodschap van de bijbel: wij zijn van onszelf slaven van, verslaafd aan de zonde. Dat is beeldspraak voor de vreselijke werkelijkheid: wij kunnen en willen niet anders dan zondigen. Op die beeldspraak wordt nu door het nieuwe testament de andere beeldspraak gebouwd: wij zijn losgekocht uit die slavernij door Christus. Beeldspraak is het, want aan de zonde, of aan de duivel is niets betaald, integendeel, de macht van de zonde is gebroken en de duivel is overwonnen, door de machtige namelijk, de Heer, de .
En er is nog een tweede manier waarop je duidelijk kunt zien dat bij dat loskopen beeldspraak in het spel is, en waarop je ook kunt zien dat het bij Christus' Heer-zijn nooit kan gaan om een heer-van-slaven-zijn. Dat zie je als je kijkt naar de losprijs: waarmee is betaald? Christus heeft betaald met zijn kostbaar bloed, dat wil zeggen: met zijn leven. Het is voor Christus' Heer-zijn volstrekt typerend en bepalend dat Hij niet is gekomen om zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen (Mk10,45). Van deze Heer kan geen mens zeggen: Hij moest zèlf maar eens weten wat het is om knecht te zijn. Op een werkelijke slavenmarkt koop je geen slaven tegen betaling met je leven. Dertig zilverlingen waren in Jezus' dagen voldoende om een mens je eigendom te kunnen noemen. U weet wel, die dertig zilverlingen. Christus' heerschappij verdraagt geen slavernij, en het christelijk geloof dus geen houding van slaafse gehoorzaamheid. Er wordt in de hemel een lied gezongen op het Lam, dat we lezen in Op5,9.10, een erelied: Waardig bent u het boek te nemen en zijn zegels te verbreken; want u bent geslacht en u hebt hen gekocht voor God met uw bloed uit alle stammen en talen en volken en naties. U hebt hen voor God gemaakt tot een koninklijk geslacht van priesters, en zij zullen heersen op de aarde. Zo'n Heer is Christus, niet één die slaven, maar één die heersers maakt.
En het is de manier waarop die het hem doet, de diepe goddelijke werkelijkheid waarnaar onder andere met dat beeld van de loskoping verwezen wordt. Christus heeft ons uit onze verslaving aan de zonde verlost door de overgave van zijn leven voor ons. Daar moeten we alstublieft niet formeel juridisch naar kijken. Alsof het alleen zou gaan om het recht, het oog om oog, leven om leven, alsof het alleen zou gaan om betaling voor onze schuld. Betaling is zo'n oergevaarlijk woord, dat continu afleidt van de werkelijk belangrijke zaken. We zagen het bij zondag 5 en 6: verzoening wil juist zeggen dat er niet meer betaald kan worden. We zien het hier: loskoping is een beeld. Waar het werkelijk om gaat is het breken van de verslaving aan de zonde, het bevrijden uit ons zinloos, zondig bestaan. Daar moeten we heel inhoudelijk naar kijken. Hoe kun je in zichzelf gekeerde mensen, die cirkelen om zichzelf - de kern van alle zonde - hoe kun je die verlossen? Welke macht is sterker dan de macht van de haat? Sterker dan de dood?
Daarop is maar één antwoord mogelijk, en daarin hebben we de werkelijke betekenis van zijn naam: Heer, . In Christus hebben we te doen met de heerschappij, de overmacht van de goddelijke liefde. Daarom is Hij de enige overwinnaar van zonde, dood en duivel, omdat in Hem de eeuwige liefde van God tastbaar werd. Daar zit het hem in, niet in het kopen, niet in het eigendom maken op zich, maar in de manier waarop: met zijn kostbaar bloed, zo heeft Hij ons tot zijn eigendom gemaakt. Uit liefde heeft Hij zijn leven gegeven voor haters en zondaars, en het is deze liefde, deze overgave, die harde harten zacht maakt, waarbij haat verbleekt en tegenstand niet baat. Sla Hem op de rechterwang en Hij keert u de linker toe, volgens de wet van het koninkrijk van Gods liefde. Want Hij heeft zijn vijanden lief, bidt voor wie Hem vervolgen en wast de voeten van weglopers. De volstrekte onverzettelijkheid waarin Christus voor ons staat in de lijdensgeschiedenissen, voor Kajafas, voor Pilatus en Herodes, koninklijk en majesteitelijk, is de onverzettelijkheid van de liefde, die nooit vergaat, die alles verdraagt, onoverwinnelijk is. Daarom is Hij werkelijk Heer, Kurios, overwinnaar, machtige.
Machtig ook over ons: zo maakt Hij ons tot zijn eigendom: heel zijn leven geeft Hij uit liefde voor ons, en het is zijn leven voor ons leven, zijn dood voor onze dood. Zo heeft Hij ons harde hart zacht gemaakt, onze haat gebroken. Dat is geen kwestie van recht, het is een kwestie van liefde, allesomvattende liefde, die in ons een nieuw hart, een nieuw leven schept. Omdat we heel dat nieuwe leven van Hem hebben gekregen, daarom zijn we zijn eigendom, ja daarom is 'eigendom' eigenlijk nog te zwak uitgedrukt. Christus is ons leven, zegt Paulus. Hij heeft maar geen zeggenschap over ons leven, Hij is ons leven, ons alles. Daarom eren we Hem met heel ons hart als Heer, omdat Hij ons op deze manier, met onuitputtelijke en onoverwinnelijke liefde heeft verlost van ons kwaad, ons helemaal heeft gekocht, ons hele leven met zijn leven, voor ons voor Hem kostbaar bloed met zijn kostbaar bloed. Heer is een erenaam.
Juist daarom, omdat het zo inhoudelijk is, zegt iedereen die werkelijk uitspreekt dat Jezus Heer is, daarmee ook iets over zichzelf. Hij is overwonnen door die goddelijke liefde, Hij is volkomen verkocht aan Christus. Dat is het tweede. Nu is ook dat beeldspraak, geen bijbelse, maar moderne beeldspraak, uit onze taal. Ook hier staat op de verre achtergrond het oude verschijnsel van de slavernij. Ik ben verkocht, zeggen we, als een een prachtig kunstwerk zien of horen, als we een prachtig meubelstuk, een schilderij, een boek dat we al lang zochten of iets van dien aard vinden in een winkel. En helemaal verkocht zijn aan iemand van het andere geslacht komt op hetzelfde neer als smoorverliefd zijn. Het is maar beeldspraak als het goed is, want zo verliefd zijn dat die ander werkelijk alles voor je is, dat je niet meer zonder hem of haar kunt, dat is niet goed, dat is afgoderij; en zo verslaafd zijn aan schoonheid dat je wel moet kopen, dat brengt je vroeg of laat in de problemen. Maar hier, tegenover Christus de Heer, hier is komt de beeldspraak tot zijn recht, hier mogen we zeggen: Hij is alles voor mij, ik kan niet meer zonder Hem, hier moet alles opzij, alles aan de kant, desnoods alles verkocht worden, want hier is de schat in de akker en de parel van grote waarde in eigen Persoon.
Toch blijft het beeldspraak, niet alleen omdat deze Heer geen slaven maakt, maar broeders en zusters, medeheersers, maar ook omdat wie geraakt is door Christus machtige liefde niet alleen oog meer heeft voor Hem, maar ook voor de mensen om hem heen. Wie verkocht is aan deze Heer, die wordt meegenomen in zijn levensgang van liefde. Nergens komt het goddelijke van Christus' liefde voor ons zo sterk uit als hier. We hebben het gelezen in Johannes: Indien nu Ik, jullie Heer en Meester, jullie de voeten gewassen heb, behoort jullie ook elkaar de voeten te wassen. Wij, mensen, zouden zeggen: Nu Ik jullie voeten gewassen heb, nu moeten jullie ook mijn voeten wassen. Maar dit is anders. Het is net als in Johannes' eerste brief: Indien God ons zó heeft liefgehad, behoren ook wij - niet Hem, maar - elkaar lief te hebben. Dat werkelijk te doen, dat is het teken dat je werkelijk begrepen hebt wat je zegt, als je zegt: Jezus is Heer, Kurios, overwinnaar der liefde. Daarom sluit de Here Jezus zo veelbetekenend af met: Nu je dat weet: gelukkig ben je als je er ook naar handelt.
Want wie er niet naar handelt, wie niet een leven van liefde leidt, concreet naar zijn naaste toe, die weet niet wat hij zegt met die woorden: Jezus is Heer. En zeggen is niets. Niet ieder die Heer! Heer! tegen Mij zegt zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar alleen hij die de wil doet van mijn Vader in de hemel. Zeggen en doen horen bij elkaar, juist hier. Want wie zegt: Jezus is mijn Heer, die zegt overwonnen te zijn door deze machtige liefde, die zegt deel te hebben gekregen aan Hem en zijn werk. Dat moet ook werkelijk zo zijn, want Gods liefde laat niet met zich spotten. Wie zegt: ik ben gekocht door Hem: zijn leven voor mijn leven, moet ook zeggen: ik ben verkocht aan Hem: Hij leeft in mij. Wie dat werkelijk zegt, die mag in blijdschap leven, wat hem ook overkomt, want die heeft deel gekregen aan de liefde van God die is in Christus Jezus onze Heer, die heeft een nieuw, een heer-lijk leven gekregen, een leven uit de liefde die overwint, de liefde die nimmermeer vergaat, waar zonde, dood en duivel niet tegen opgewassen zijn. Zichtbaar is het, tastbaar in onze opgestane Heer, , machtige, overwinnaar, maar zichtbaar en tastbaar wordt het ook in ieder die in Hem gelooft.
Gelukkig ben je, als je er ook naar handelt, zegt de Heer. Want de eerlijkheid die het langst duurt is maar een klein onderdeeltje van de liefde die het langst duurt. Ze heeft de tijd om geduldig te zijn en vriendelijk, ze laat zich niet kwaad maken, ze rekent het kwade niet aan, ze verheugt zich niet over onrecht, maar vindt vreugde in de waarheid, alles verduurt zij. Ik weet het, dat is moeilijk voor een mens die verkocht is onder de zonde, maar het is te doen voor een mens die verkocht is aan de Heer, deze Heer: Gods Zoon in kracht, overwinnende liefde, . Amen.