Loenen-Abcoude 04/02/96
Amersfoort-? 21/06/98
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Luisteren naar de Here Jezus is gevaarlijk. Daar hebben we twee weken geleden nog weer eens bij stilgestaan. Hij spreekt levende woorden, die ons, met heel ons hebben en houden, ráken willen, die ons veranderen willen, genezen van onze haat, die ons bestaan willen omvormen tot een leven van liefde. Zeker in de mond van Christus zelf is het evangelie een boodschap die ons leven wil openleggen, de bodem van ons hart omploegen, om waar eerst dorens en distels groeiden nu honderdvoudige vrucht te laten rijpen.
Ik heb de indruk dat de meesten van u zoiets niet verwachten van de leer van de kerk. Leer hoort voor ons gevoel bij le-ren, bij uit-het-hoofd-leren zomaar, en dat is vast heel belangrijk, maar het is de vraag of het ons ook werkelijk ráákt. Waar het eigen woord van Christus door ons leven kan snijden als een ploeg door het land, daar landt de leer van de kerk zomaar in ons leven als een vliegtuig op een hard betonnen landingsbaan. We letten er goed op of die leer wel goed landt, netjes binnen de markeringen van de rechtzinnigheid, maar we worden er net zo min anders van als zo'n landingsbaan op Schiphol anders wordt van de zevenduizendachthonderdéénentachtigste Boeing die er op binnenkomt.
Toch is de leer van de kerk maar op één ding uit, en dat is niet op uit-het-hoofd-leren, maar op uit-het-hart-leren. Als we in de kerk de boodschap van Christus in onze eigen woorden na-spreken - en dat is toch de leer van de kerk? - dan komt daarin als het goed is heel die kracht van Christus' woorden mee. En als je goed kijkt zie je dat ook in alle goede kerkelijke leer. Daar zit eindeloos meer in dan kennis, er zindert verwondering in door, overgave, liefde, diepe vreugde, en heel die emotionaliteit wil niet anders dan aanstekelijk werken, is uit op het oproepen van onze eigen emoties van verwondering, overgave, liefde en vreugde. Dat kenmerkt de leer van de kerk van alle eeuwen, waar dat ontbreekt kunnen de waarheden misschien nog staan en kan de kennis blijven, maar ontbreekt de ziel.
Dat zal niemand van ons van de Catechismus kunnen zeggen. Juist ook in de zondag die vanmorgen aan de beurt is proeft iedere echte lezer en luisteraar die diepe emotionaliteit van verwondering, overgave, liefde en vreugde. Het doet denken aan de verwondering die in de geloofsbelijdenis van Nicea meeklinkt, nietwaar: de eigen Zoon van God zelf, God uit God, Licht uit Licht, zo groot zo schoon, Hij, juist Hij, nota bene Hij, Hij is ter wille van ons mensen en van ons behoud een mens geworden. Zo is het hier ook: juist Hij, nota bene Hij, de eeuwige en natuurlijke Zoon van God, is onze Heer omdat Hij ons helemaal, zoals we zijn, met zijn kostbaar bloed verlost heeft. Die verwondering, die zoekt ons hart, die wil ons ráken, en dan ook bereid maken tot de overgave aan Hem als onze Heer. Laten we zo vanmorgen eens stilstaan bij zondag 13: Als ons hart is omgeploegd door de verwondering over de Zoon van God, zal het vrucht dragen in overgave aan Hem als onze Heer.
Zoals gezegd, wie werkelijk luistert naar zondag 13 van de Catechismus, die hoort veel meer dan wetenswaardigheden, die proeft tegelijk een diepe emotionaliteit van verwondering, overgave, liefde en vreugde. Dat is bij deze zondag niet alleen maar een algemeen kenmerk van de ware christelijke leer, maar hoort ook op een speciale manier bij het thema van deze zondag. Als we in een paar woorden moeten weergeven waar zondag 13 over gaat, dan lijkt me dat we moeten zeggen dat het hier gaat over het god-zijn van de Here Jezus. En juist dat, dat we in de Here Jezus maar niet te maken hebben met een mens zoals wij, een mens die het weliswaar veel beter heeft gedaan in zijn leven dan wij het ooit zullen doen, maar toch: een mens zoals wij, - maar dat we in Hem oog in oog staan met God zelf, in eigen Persoon, de eeuwige en natuurlijke Zoon van God, dat wordt in de Bijbel nooit zomaar gezegd, als een soort wetenswaardigheid die ons niet hoeft te ráken, maar is overal waar het ter sprake komt een heel emotionele zaak, een zaak die ons hart zoekt.
Ik denk dat het heel belangrijk is dat wij daar eens apart bij stilstaan. Want we weten in de kerk al heel lang dat de Here Jezus niet maar de zoon van Maria is, de man uit Nazaret, maar dat Hij tegelijk de Christus is, de Zoon van de levende God. Maar we vergeten zomaar dat dat nu juist het meest wonderlijke uit de hele geschiedenis van de wereld is. Omdat we het al zolang weten wordt het zomaar voor ons iets vanzelfsprekends, terwijl het nu juist het minst vanzelfsprekende is van alles wat er ooit is gebeurd. Dat de Here Jezus de Zoon van God zelf is, is iets schokkends, iets dat ons niet onaangedaan kan laten, zolang we ons er in feite niet volledig voor afsluiten.
Dat schokkende komt met zoveel woorden aan het licht als we de bordjes onder de Catechismus volgen en de weg vinden naar de bijbel zelf. Want dan stuiten we op de eindeloze diepte van 1Johannes 4,9: 'Hierin is de liefde van God jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.' En we horen dat overbekende Johannes 3,16 - wat je zoals alle overbekende teksten langzaam moet proeven - 'Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven heeft'. En Paulus roept het ons in Romeinen 8,32 luidkeels in de oren: 'Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?'.
Broeders en zusters, had dat gemoeten? Had God geen andere keus? Was dat iets waar wij op konden rekenen, als mensen, dat God ons Zelf in onze ellende zou opzoeken? Hebben wij het er in ons leven naar gemaakt, dat de Here God het kostbaarste wat Hij heeft, zijn eniggeboren Zoon - eniggeboren: God heeft maar één Kind, uniek - dat de Here God zijn Liefste voor ons zou overhebben, overgeven aan lijden, bespotting, dood? Nee toch? Dat had toch helemáál niet gemoeten? Laten we ons dat alsjeblieft realiseren met alles wat in ons is.
Het is maar zo'n woordje in antwoord 34, dat Christus ons met zijn kostbaar bloed van al onze zonden vrijgekocht heeft, maar er zit een verbijsterende diepte in, die ons hele bestaan omploegt zodra we het tot ons door laten dringen. Kostbaar: wij zijn gered door Gods Liefste. Zo lief heeft God ons. Niets is minder vanzelfsprekend dan die liefde van God voor mensen zoals wij. Dat kun je niet maar 'weten', dat raakt je hele bestaan. Als je dit alleen maar 'weet', dan besef je er niets van. Wie hier niet diep diep verwonderd staat, wie hier niet bijna tot verbijstering geschokt is, die kan niet anders dan op een uiterst gevaarlijke manier blind en doof zijn voor het hele evangelie. Als deze boodschap in je leven landt als een straalvliegtuig op een keiharde landingsbaan, dan is er iets heel gevaarlijks mis.
Laten we dat wel beseffen, juist als vrijgemaakten, en juist als mensen van vandaag de dag. Juist als vrijgemaakten - want ik kan me nog goed herinneren hoe een jaar of wat geleden uit een enquête onder vrijgemaakte jongeren naar voren kwam dat zij het eigenlijk heel vanzelfsprekend vonden dat zij kinderen van God waren, ook al maakte dat verder in hun leven weinig uit. Wij hebben terecht altijd veel werk gemaakt van de zekerheid van Gods beloften. Dat mogen we ook nooit verliezen. Maar ik ben bang dat we wel eens zo gewend zouden kunnen zijn aan die vastheid van Gods beloften, dat we er de verwondering over diezelfde beloften door zijn vergeten, de verbijsterende, schokkende kracht van Gods gave van zijn Zoon nota bene aan zondaren. En dan blijkt: het evangelie verandert ons niet meer, we zijn orthodoxe christenen, maar van gewapend beton. Waar de verwondering wijkt, wijkt ook het leven.
Laten we dat wel beseffen, ook als mensen van tegenwoordig. Want we zijn zolangzamerhand allemaal behoorlijk assertief. Dat hoort er nu eenmaal bij. We moeten zelf voor onze rechten opkomen in het leven. Dat wij, als de mensen die we zijn, de moeite waard zijn voor anderen, en voor God, dat is iets waar wij zomaar denken van uit te kunnen gaan, alsof dat vanzelfsprekend zou zijn. Maar dat is uiteindelijk alles op zijn kop gezet. God heeft zijn Zoon niet voor ons over gehad omdat wij, vanzelfsprekend, Hem die moeite waard zouden zijn, maar - omgekeerd - wij zijn als mensen de moeite waard omdat God - héél onvanzelfsprekend - ons zijn Zoon waard heeft gekeurd. Héél onvanzelfsprekend: waar die verwondering wijkt, wijkt ook het leven.
Maar waar die verwondering leeft, daar werkt ook de Geest van God, en gaat ons leven vrucht dragen in de overgave aan Christus als onze Heer. Daarmee zijn we bij het tweede gedeelte van de preek. Want als dat heel onvanzelfsprekende, dat God zijn allerliefste Zoon voor ons, slechte mensen, heeft overgehad, tot ons is doorgedrongen, werkelijk, als het ons geraakt heeft, ons bestaan heeft geschokt en omgeploegd, dan krijgt dat ook gevolgen in ons leven, nu vanzelfsprekende gevolgen.
Het eerste wat dan genoemd moet worden is dat wij, als we zien hoe verrassend, hoe on-vanzelfsprekend het is dat God ons zijn Zoon gegeven heeft, vanzelf-sprekend komen tot lofzegging. Ik zei u net al, dat er in de bijbel nergens zomaar, als een wetenswaardigheid gesproken wordt over Christus als de Zoon van God. We hoorden al een paar uitspraken uit de bijbel, waarin heel de zinderende emotie van Gods liefde naar voren komt als het gaat over de Here Jezus als Gods Zoon. Maar het mag ons wel terdege opvallen dat een heel aantal andere plaatsen waar het over Christus als Gods Zoon gaat uitspraken zijn waarin gezóngen wordt, of waarin Christus geprézen wordt. De Catechismus verwijst ons hier meteen naar de grote lofzang van Johannes, in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie, maar laten we ook luisteren naar Paulus, die het in Romeinen 9,5 niet voor elkaar krijgt zomaar te zeggen dat Jezus een jood was, maar het móet zingen: uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, Gód, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen. En die het in Titus 2,13 niet meer over zijn lippen krijgt om eenvoudig te zeggen dat wij de wederkomst van Jezus verwachten, maar het moet uitroepen dat we verwachten de verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus!
Zo is het telkens ook met de leer van de kerk. Ik verwijs maar weer even naar de geloofsbelijdenis van Nicea, die zo uitvoerig over Christus' god-zijn spreekt dat het haast een lied wordt. En kijk ook maar naar zondag 13. Antwoord 34 mist alle beknoptheid. Er had eenvoudig iets geantwoord kunnen zijn als 'omdat Hij ons gekocht heeft met zijn leven'. Maar het lukt de belijdenis niet zo beknopt te zijn. Daarvoor is de zaak té wonderlijk, té mooi. Hier moet gezongen worden. Laten we dat nooit vergeten. Het is het eerst vanzelfsprekende, dat we blij zijn en zingen omdat juist Hij, nota bene Hij, de eigen Zoon van God, Gods Liefste, ons gekocht heeft met zijn bloed. De eerste vanzelfsprekende vrucht van het evangelie is zingende dankbaarheid.
Maar het spreekt vanzelf dat het daar niet bij kan blijven. Juist wanneer mensen er de ogen voor open gaan dat we in de Here Jezus werkelijk God zelf ontmoeten, als ze zien dat God hen zó lief heeft gehad dat Hij zelf gekomen is om te redden, dan gaan ze Hem aanspreken als hun 'heer', zoals we hebben gelezen van Thomas, of als hun 'meester', die ze volgen en dienen met hun bezit. Ze horen bij elkaar deze twee namen. Juist als Zoon van God is de Here Jezus onze Heer. Ze horen dan ook bij elkaar in ons leven. Wie verwonderd en blij is over Gods wonderlijke gave van zijn Zoon, zal zich vanzelfsprekend gemotiveerd voelen tot overgave aan Hem in liefde, tot het volgen van Jezus in zijn eigen bestaan, dat wil dus zeggen tot niet alleen maar zeggen: Heer! Heer!, maar ook doen, er ook naar leven.
Dat lijkt mij trouwens ook de enige serieuze motivatie, of, met het oude Nederlandse woord: de enige serieuze beweeg-reden, de reden die ons in beweging houdt als christenen, dat wij óns overgeven aan de Zoon van God die zich eerst voor ons heeft overgegeven. Hem kunnen wij met vertrouwen aanspreken als Heer, noemen als onze Meester, en metterdaad volgen in ons leven. Want Hij is maar niet een meester als zovele mensen, een goeroe die ons de ware weg wijst die we zelf moeten gaan, maar die ons daar niet werkelijk bij helpen en beschermen kan. Nee, Hij is de Zoon van God zelf, de enige ter wereld van wie Paulus met recht zeggen kan: Niets zal ons scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus, onze Heer. Juist als we ons murw geslagen voelen in het leven, als we het gevoel hebben dat verdriet op verdriet en tegenslag op tegenslag volgt, dat we geen lucht meer krijgen, en ons het leven tussen de vingers door begint te lopen, dan kan het moeilijk worden Christus te blijven volgen, niet alleen te blijven zéggen: Jezus onze Heer, maar er ook naar te doen. Niet bitter te worden, en verdrietig je eigen gang te gaan, maar te blijven vertrouwen. Juist dan komt het er op aan, dat we eerst weer zien hoe wonderlijk het is dat onze Heer de Zoon van God zelf is. Zo lief had Hij ons dat Hij ons in onze ellende heeft opgezocht - en dat is maar niet de ellende van de zonde maar zeker ook de ellende van verdriet en ongeluk en tegenslag.
Maar ook anders, als het ons juist veel te goed gaat - en dat lijkt me voor de meesten van ons een veel groter gevaar - is het juist van belang dat we ons eerst weer leren verwonderen over wie onze Heer eigenlijk is. We kunnen ons zo verschrikkelijk verkijken op ons leven, als het zo zijn gangetje gaat. Dat lijken we niemand nodig te hebben, en zelf de dienst uit te kunnen maken. Dan kunnen we iedereen vergeten, en zeker Christus, die tenslotte al tweeduizend jaar geleden geleefd heeft en alleen via de bijbel van zich laat horen. Juist dan is het nodig dat we ons weer goed realiseren wat het evangelie voor boodschap in ons leven brengt: de schokkende boodschap dat Gods eigen, liefste Zoon ons is komen redden. Laten we het bedenken als we genieten van onze luxe op een egoïstische manier: Hij heeft de goddelijke heerlijkheid voor ons opgegeven. Laten we het bedenken als christen-zijn betekent leuke dingen niet doen, omdat onze eerste opdracht is te zorgen voor elkaar: Hij heeft voor ons willen zorgen tot de dood toe. Laten we het bedenken als het goede doen betekent uitgelachen worden: Hij is bespot en uitgelachen, nota bene: de Zoon van God zelf, onze Heer, onze Meester, die wij volgen willen. Laten we het bedenken als we terugschrikken voor die diepe diepe opdracht van Christus het kwade te overwinnen door het goede: dat is wat Hij gedaan heeft, God uit God, licht uit licht: als er iemand is die met grof geweld een einde aan alle onrecht had kunnen maken (legioenen engelen staan hem ter beschikking) dan is hij het, maar hij heeft het niet gewild: zo is Hij onze Heer.
Als we zo de week weer ingaan, en ons leven verder leiden, als kinderen van God, als volgelingen van Christus onze Heer, laten we dan telkens bedenken wie Hij is, onze Heer. Zó is Hij ons nabij, als de Zoon van God, machtig om te helpen en te steunen; zo heeft Hij ons het geleerd in zijn leven voor ons: zijn leven voor ons leven, zijn dood voor onze dood, ons leven voor Hem, en juist daarom: voor elkaar. Hij is onze Heer, juist Hij, nota bene Hij, de eeuwige en natuurlijke Zoon van God. Als ons hart is omgeploegd door de verwondering over Hem als de Zoon van God, zal het vrucht dragen in overgave aan Hem als onze Heer. Want dan zal blijken: voor zover wij nu leven, leven wij door het geloof in de Zoon van God, die ons lief heeft gehad en zich voor ons heeft overgegeven. Amen.