Loenen-Abcoude 23/08/98
Haarlem 12/03/00
Loenen-Abcoude 10/02/02
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Er is iets aan de hand met Paulus over de hemelvaart van de Here Jezus. Ik heb tenminste steeds maar het gevoel dat ik gecorrigeerd word bij Paulus' talloze opmerkingen over de betekenis van Christus' hemelvaart. Hemelvaart heeft voor ons altijd iets van afscheid over zich. De Here Jezus is bij ons weg gegaan, en de vraag wordt dan haast automatisch: hoe komt Hij weer bij ons, hoe blijft Hij bij ons, hoe overbrugt Hij de afstand tussen Hem en ons? Vanzelf gaan we er van uit, dat wij op onze gewone, normale plaats blijven, en ook zullen blijven. Hier in deze wereld is ons thuis. En als de Here Jezus hier bij ons vandaan gaat, dan is het zijn probleem hoe Hij die afstand dan weer overbruggen zal. Hij is weggegaan, Hij moet ook terugkomen.
En het is maar net hoe optimistisch of hoe pessimistisch je bent, hoe dat voelt. Als je optimistisch bent kun je er prima mee overweg. Kennelijk heeft de Here een taak voor ons hier en vertrouwt Hij ons die ook toe. Ben je pessimistisch, dan voel je je zomaar in de steek gelaten of, als het heel erg is, aan de wilde beesten overgelaten.
Nou, dan ga je wat Paulus lezen, bijvoorbeeld Filippenzen 3/4, zoals net, en dan klopt het, maar het klopt ook niet. Er is iets mee. Inderdaad schrijft ook Paulus dat wij de Heer, Jezus Christus uit de hemel verwachten. Maar tegelijk schrijft Hij ook: dat wij burgers zijn van een rijk in de hemelen. En blader je iets terug, naar de brief aan de Efeziërs, dan lees je in 2,6, dat God ons mee opgewekt heeft en ons mee een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus. Kijk je verderop, in de brief aan de Kolossenzen, dan lees je in 1,13, dat God ons verlost heeft uit de macht van de duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde. Telkens weer komt dat terug, dat de Here Jezus niet maar bij ons is weg-gegaan, maar dat wij in zekere zin ook met Hem meegegaan zijn, met één been in de hemel.
Het wezenlijke is kennelijk in de hemel. En de vraag wordt dan niet zozeer: hoe komt de Here Jezus bij ons, hoe blijft Hij bij ons, hoe onderhoudt Hij contact met ons?, maar veel meer: hoe komen wij bij de Here Jezus, hoe blijven wij bij Hem, hoe onderhouden wij contact met Hem? Wie is er nu eigenlijk op zijn normale plaats? Wie is er nu eigenlijk thuis? Waar horen wij thuis? Moet de Here Jezus nu bij ons terugkomen, of moeten wij veelmeer bij de Here Jezus thuis komen? En hoe sta ik dan in het leven hier? Ik weet niet hoe het u vergaat, maar als ik probeer wat van Paulus' woorden tot me door te laten dringen, dan voel ik me zomaar betrapt.
Eén ding doet Paulus, zegt hij: vergetende wat achter mij ligt en mij uitstrekkende naar wat vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus. En ergens anders, in 2 Korintiërs, zegt hij het anders: wij zien niet op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig. En hij wil dat het sterfelijke door het leven wordt verslonden. En hij zegt dat God ons juist dáártoe bereid gemaakt heeft en ons de Geest tot onderpand gegeven heeft (2 Kor. 5). Weest allen mijn navolgers, zegt hij dan hier, in Filippenzen 3,17. Nou, ik ben bang dat ik van die navolging weinig terecht breng.
Natuurlijk, wandelen als een vijand van het kruis van Christus, dat wil ik niet. Hun God is de buik: als ik maar genoeg te eten, te drinken en te genieten heb, dat wil ik niet. Hun eer stellen zij in hun schande: als ik mijn driften maar kan bevredigen, dat wil ik niet. Aardsgezind, ik wil het niet zijn. Toch kan ik het niet van me afschudden: ben ik niet uit mijzelf veel meer op mijn leven hier gericht dan op de Here Jezus? Wat betekent dat 'burger van een rijk in de hemelen zijn' nu concreet voor mij? Heel vaak weinig. En dan ben ik ook niet altijd blij, zoals Paulus zegt, en mijn vriendelijkheid is zeker niet alle mensen bekend. Ik ben in heel veel dingen bezorgd en vergeet vaak te bidden.
Ik zeg het maar zo van mijzelf, om u niet te beledigen. Maar wellicht herkent u zo het een en ander. Ik heb de indruk dat wij ons hier best thuis voelen op aarde, en er over het algemeen van uitgaan dat de Here Jezus maar bij ons moet komen, gezellig, en niet wij bij Hem.
Nou, dan zal het wel van pas komen als we vanmiddag eens goed luisteren naar zondag 18. Want de Here Jezus is niet maar weg gegaan naar de hemel, Hij is daar heen gegaan als onze voorganger, als de leidsman, de vooroploper van ons geloof. Hij is ons voorgegaan naar de hemel: dáár is ons thuis kennelijk. Laten we vraag en antwoord 49 is wat volgen: Jezus is ons voor gegaan naar de hemel. Daar is Hij ons toegangsbewijs, ons paspoort en ons oriëntatiepunt.
Ons toegangsbewijs. Hij is in de hemel voor het aangezicht van zijn Vader om voor ons te pleiten. Dat moeten we maar eens even goed aanzien. Want ik heb de indruk dat we dit meestal veel te beperkt opvatten. Dan denken we aan niet méér dan het pleiten van de Here Jezus bij zijn Vader voor vergeving van onze zonden. Als we gezondigd hebben, dan springt de Here Jezus voor ons in de bres en wijst op zijn verdienste voor ons. Dat is waar, en heel belangrijk, de bijbel leert het ons ook zo. Maar als we niet aan meer denken doen we onszelf te kort. Christus' pleiten voor ons omvat véél meer. En Hij heeft ons dat laten weten ook. Als je wilt weten wat onze grote Hogepriester over ons tegen God zegt, nou, dan moet je het Hogepriesterlijk gebed lezen, uit Johannes 17.
U moet het er maar eens even bij pakken. Want het is een heel opvallend bijbelgedeelte. De Here Jezus bad het vóór zijn dood, maar eigenlijk is het een hemelvaartsgebed. Kijk maar in vers 5: En nu, verheerlijk Gij mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid die Ik bij U had, eer de wereld was. En in vers 11: En Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom tot U. En in vers 13: Maar nu kom Ik tot U. En wat bepleit de Here Jezus dan voor ons? Nou, ik haal er even twee dingen uit: vers 15: Ik bid niet, dat U hen uit de wereld wegneemt, maar dat U hen bewaart voor de boze. En vers 24: Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen.
Kijk, dat is veel meer dan alleen zonde-vergeving. Dat zit er ook bij in, want niemand die in de zonde leeft kan God zien. Maar veel meer nog gaat het hier om bescherming tegen de wereld en om de vraag van onze Heer: Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn. Daarom heb ik het hier bij dit eerste onderdeel over de Here Jezus als ons toegangsbewijs. Wij komen niet zomaar in de hemel. Wat moet God met ons, zondaars, die niet meer doen dan zijn heiligheid besmeuren? En wij komen ook niet in de hemel omdat wij zelf dat zo graag willen. Uit onszelf zijn wij zo aardsgezind als wat. Dat zie je zelfs vaak als mensen zeggen wél heel graag naar de hemel te willen. Want dan hebben ze o zo vaak een beeld van de hemel dat heel aards is, een soort Walhalla, of een soort paradijs, waar ze gelukkig zijn en verwend worden, en waar het eigenlijk allemaal om hen gaat. Maar dit is het eeuwige leven, zegt de Here Jezus, dat wij God kennen, de enige waarachtige, en Jezus Christus, die Hij gezonden heeft. In de hemel komen wij alleen maar omdat Jezus onze Heer dat wil. Hij wil ons bij zich hebben omdat Hij van ons houdt.
En ik denk dat dat ook direct een stuk geneesmiddel is tegen onze aardsgezindheid. Alleen onze liefde voor Christus, die Hij in ons aansteekt door zijn eigen liefde voor ons, wekt bij ons het verlangen om bij Hem te zijn. Zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, ja, dat doe je als je werkelijk om de Here Jezus geeft. Om deze Jezus, die bij zijn Vader pleit voor ons: bewaar hen voor de wereld en breng hen bij Mij, waar Ik ben.
Hij is ons toegangsbewijs. De Here Jezus is ook, wat ik genoemd heb ons paspoort. Hij is ons voorgegaan naar de hemel, en de catechismus zegt dan, dat wij in Hem ons vlees in de hemel hebben tot een onderpand, dat Hij als het Hoofd ons, zijn leden ook tot Zich nemen zal. Nou, zoals een paspoort een staatsburger van een land altijd het recht geeft om dat land binnen te komen en er te leven, zo verzekert de Here Jezus ons door zijn aanwezigheid in de hemel dat wij daar komen mogen. Hij is daar als mens, mens zoals wij, en dat verzekert ons dat het God ook werkelijk om ons, om mensen zoals wij gaat. Het stuk discussie met de Luthersen dat in deze zondag in de vragen 47 en 48 is opgenomen ging juist daarom. Die zeiden dat de Here Jezus bij zijn hemelvaart zó verheerlijkt was dat zijn mens-zijn als het ware vermengd was met zijn God-zijn. Het ging hen er om vol te kunnen houden dat de Here Jezus nog steeds als mens bij ons was. Maar dat is nu net de omgekeerde wereld. In werkelijkheid gaat het er om dat wij als mens bij de Here Jezus komen, in de hemel, en dát garandeert Hij ons nu juist door zijn echt mens-zijn.
Hij is ons paspoort, en die pas geeft aan waar ons thuis is: in de hemel. Daar zijn wij burgers. Mens-zijn, werkelijk mens-zijn, dat vind je niet meer op aarde. Daarvoor is het hier allemaal veel te veel kapot. Je vindt het in de hemel: in Jezus Christus, onze Heer, en je zult het vinden op de nieuwe aarde, waar vrede en gerechtigheid heersen. De bijbel is op dit punt heel radicaal. Telkens weer vinden we de boodschap dat deze werkelijkheid verschrikkelijk kapot is, niet meer te repareren, in de macht van de duivel ligt, in de macht van dood en sterfelijkheid. Wij houden niet zo van die boodschap en stoppen haar zomaar weg. Want het betekent dat ook wij zelf uit onszelf reddeloos verloren zijn, dat er niets van ons terecht komt zonder redding. Dat is vernederend. En bovendien: wij zijn rijk, in Nederland verschrikkelijk rijk, en verkijken ons zomaar op de werkelijkheid. Dan begrijpen we niet meer waarom Paulus zegt dat wij de Here Jezus als onze verlosser uit de hemel verwachten.
Als je echt de wereld wilt zien zoals zij is, dan moet je ook niet om je heen kijken. Net als dat je God pas echt leert kennen in Jezus Christus, zo leer je ook de wereld pas echt kennen in wat zij met Hem gedaan heeft: Hij is gekruisigd. De enige mens die echt goed was, echt wist wat liefhebben is, werkelijk mens was, die wordt uit de weg geruimd. Daarom komt Paulus ook in Filippenzen op dat kruis: mensen die aardsgezind zijn wandelen als vijanden van het kruis van Christus. Als je partij kiest voor de wereld, voor de wereld van onrecht en het recht van de sterkste, voor de wereld van de machten van de markt en de economie, voor de wereld van de politiek en de oorlog, dan kies je partij tégen Christus, tégen zijn kruis. Maar kies je partij voor Christus, dan wordt de wereld nooit meer werkelijk je thuis. Dan worden ook wij gehaat omdat wij niet tot de wereld behoren. Werkelijke liefde heeft geen thuis op aarde. Wie liefheeft wordt gekwetst en beschadigd. Wie luxe opgeeft wordt zomaar geminacht als een slappeling. Maar de hemelvaart van onze Heer betekent dat wij nooit asielzoekers zonder papieren zullen worden. Hij is ons paspoort. En waar Hij is, dáár is ons thuis.
Nou, brengen wij daar uit onszelf iets van terecht? Ik denk het niet. Daarom is het belangrijk nog even bij dat derde stil te staan: Jezus is ons voorgegaan naar de hemel ook om daar ons oriëntatiepunt te zijn: zoeken wat boven is, waar Christus is. Dat doen we alleen als zijn Geest in ons werkt. Maar die Geest heeft Hij dan ook uitgestort. In rijke overvloed. Ook in antwoord 49 is de catechismus weer heel direct: het gaat niet over goede voornemens, niet over beginselen en beginnetjes, maar gewoonweg over een 'door zijn kracht zoeken wat boven is'. Punt.
Alles begint hier bij ons werkelijk richten op de Here Jezus. Dat kan. Paulus zegt gewoon: weest mijn navolgers, broeders en zusters. Doe net als ik: vergeet wat achter je ligt, strek je uit naar wat vóór je ligt, jaag naar het doel. Sta zo vast in de Here, geliefden. En hoe doe je dat dan? Nou, Paulus geeft daar één duidelijk voorbeeld van, dat vast ook geldt voor al het andere: wees in geen ding bezorgd, maar: laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. Hoe richt je je op de Here Jezus? Hoe concentreer je je op God? Door te bidden. Niemand heeft hier een verontschuldiging: bidden kan iedereen. Misschien moesten we ons gewoon eens wat minder zorgen maken om wat wij allemaal kunnen en niet kunnen, en gewoon wat meer bidden. Gewoon die tv eens een uur eerder uitzetten en dat uur bidden en bijbellezen. Dat hoeft toch geen probleem te zijn?
Als je je in je gebed richt op de Here Jezus, zoals Hij is, dan zie je bij Hem al wat waar is, wat waardig is, rechtvaardig, rein, al wat deugd heet en lof verdient, en je ziet alle reden om je te verblijden. Hoe meer je dat ziet, des te eenvoudiger zul je het ook na het amen bedenken. En meer nog: zo gaat het pleiten van de Here Jezus voor ons, dat God ons bewaren zal voor de wereld en bij zich brengen, in vervulling. Want juist bij bidden hoort dat, dat de vrede van God onze harten en gedachten behoeden zal in Christus Jezus.
De harten omhoog, op Jezus Christus zien. We zeggen het bij het avondmaal. Maar het hoort bij heel ons leven, nietwaar. Want onze Heer is in de hemel. En Hij is onze schat. Toch? Nou, u weet wel: waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. Amen.