Heidelbergse Catechismus, zondag 21

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Psalm 135,1.2
Psalm 135,11.12
lezen 2Timoteüs 2:14-26
Psalm 87
Zondag 21
Gezang 30,2.3
Gezang 2,5

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 135,1.2
lezen 2Timoteüs 2:14-26
Psalm 135,11.12
Zondag 21
Gezang 30,2
Gezang 30,3
Psalm 87

Loenen-Abcoude 24/04/94
Weesp-Nigtevecht 24/04/94
Amsterdam-ZW 05/03/95
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Het is jammer dat wij in onze gereformeerde traditie niet zo houden van symboliek. Laten we ons eens een andere wereld voorstellen, waarin gereformeerden wèl zouden houden van beelden en uitbeelding van wat zij geloven. Het laat zich denken dat er daar, in die andere wereld een kerkgebouw te vinden zou zijn met een heel ruim en wijd portaal, grote deuren die uitnodigend openstaan voor ieder die maar binnenkomen wil. Achter die deuren is de hal; in die hal hangt niet maar een klein spiegeltje om de laatste krulletjes permanent weer in het gareel te krijgen en de scheiding weer recht in de leer te brengen, nee, daar hangen een aantal manshoge spiegels, waaronder minstens twee lachspiegels. Alles is hier ruim en wijd opgezet, met één uitzondering: er is een klein deurtje achterin, waar iedere volwassene slechts bukkend doorheen kan gaan - kinderen mogen zo naar binnen. Dat is de deur naar de eigenlijke kerkzaal. Die kerkzaal is weer ruim opgezet en heeft een goede akoustiek, maar dat is niet het meest opvallende, dat is de immense hoeveelheid glas die het gebouw kent (het mag ook plexiglas zijn, als het maar goed doorzichtig is); niet alleen de muren, maar ook het dak bestaat grotendeels uit ramen. Hier is niet zozeer de pastorie, maar vooral de kerk zelf met nadruk een glazen huis. Iedere voorbijganger kan zomaar zien wat hier binnen gebeurt en iedere kerkganger kan zomaar zien wat op straat plaatsvindt. Hoe lijkt u dat?

Misschien vraagt iemand zich af: vanwaar die spiegels in de hal? en vooral: waarom dat kleine deurtje? Wel, de spiegels dienen natuurlijk om de kerkgangers eens goed naar zichzelf te laten kijken. Ieder gemeentelid moet zichzelf immers serieus nemen als de mens die hij of zij is. Als je goed in de spiegel kijkt zie je van alles: je eigen kracht en je eigen zwakheid komen aan de dag. Die moeten we serieus nemen, maar niet al te serieus, vandaar die lachspiegels, voor de broodnodige zelfrelativering. Zonder de nodige zelfrelativering vallen we zomaar in de ondeugden die we bij Paulus gelezen hebben. En dat kleine deurtje dan? Wel, dat is heel eenvoudig. Waarom denkt u dat de Catechismus vraag en antwoord 56 bij zondag 21 genomen heeft? Dat is niet zomaar per ongeluk omdat er nu eenmaal meestal maar 52 zondagen in een jaar gaan. Calvijn heeft ergens over de vergeving van de zonden gesproken als de deur van de kerk. De vergeving is de kern van het evangelie en het evangelie is het Woord waarmee Zoon en Geest zich een gemeente vergaderen. Vandaar dat kleine deurtje. Het staat symbool voor de vergeving van de zonden die de nederige van hart gegeven wordt in Christus.


Het is goed om ons dat bewust te zijn bij alles wat we verder over de kerk en kerkzijn zeggen. In de kerk zijn we bij elkaar als medezondaars, die allen, hoofd voor hoofd, vergeving van zonden ontvangen door het geloof in Jezus Christus. Zo voor het oog vormen we een samenraapsel van meer of minder merkwaardige types. Wat ons bindt is in de eerste plaats dat we allemaal dat vernederende deurtje van de vergeving van de zonde doorgegaan zijn. Niemand is met recht lid van de kerk die niet van zichzelf zegt dat hij een zondaar is. Ieder van ons heeft behoorlijk wat op zichzelf aan te merken. En ook als gemeenschap, samen, hebben wij het een en ander op onszelf aan te merken. Ook voor ons is regelmatig de kerk een grote teleurstelling en een samenvatting van allerlei frustraties. Daarom moeten we allemaal iedere keer weer dat kleine deurtje van de vergeving van onze zonden door, moeten we bukken voor onze Heiland, en zo ook leren bukken voor elkaar. En wie bukt wordt getroost, want hij komt binnen in ruimte van de kerk die gebouwd is op het hechte fundament, waarop geschreven staat: de Heer kent de zijnen, en: een ieder die de naam van de Heer noemt, breke met de ongerechtigheid - want vergeving van zonden krijgen is natuurlijk geen vrijbrief om door te gaan met zondigen.


Door de deur van de vergeving van de zonden komen we binnen in de ruimte van de kerk. De ruimte van de kerk - dat is het waar ik in deze preek met u bij stil wil staan. Dat kunnen we van de Catechismus leren. Vraag en antwoord 54 plaatst ons meteen in de ruimte van de Kerk van alle tijden en alle plaatsen, plaatst onder voor de Zoon van God, de grote Herder van de schapen, die uit alle volken en stammen en talen en natiën mensen bijeenbrengt door zijn Geest en Woord, in de eenheid van het ware geloof - wat niet hetzelfde is als de eenheid van een concrete kerkgemeenschap of kerkverband. En over de gemeenschap der heiligen spreekt de Catechismus in antwoord 55 al even algemeen: zij is niet beperkt tot de mogelijkheden en onmogelijkheden van onze eigen gemeente, nee, ook deze gemeenschap omvat alle tijden en plaatsen. Het enkele feit dat wij vandaag deze zondag van een catechismus uit 1563 overdenken maakt dat al concreet: wij maken gebruik van de gaven van kennis en inzicht die Christus aan deze broeders van ons van vier eeuwen geleden heeft gegeven; en zij hebben ons daar de kans toe gegeven door deze woorden op te schrijven.

Wanneer wij over de Kerk van Christus denken en spreken behoren wij dat altijd te doen in het besef van de immense ruimte waarin we dan staan: alle tijden en alle plaatsen. Juist als we spreken over onze eigen kerken of onze eigen gemeente, moeten we dat goed vasthouden. Al onze woorden klinken in die enorme ruimte. Beseffen we dat goed, dan krijgt al ons spreken, ook over schijnbare pietepeuterigheden in de eigen gemeente, een geweldige akoustiek. Beseffen we dat niet, dan verklinken onze woorden als holle klanken vol spookachtige echo's. Het kan, denk ik, geen kwaad daar juist in een vrijgemaakte gemeente goed de nadruk op te leggen. Als wij het over 'de kerk' hebben gaat het onder ons meestal òf over onze vrijgemaakte kerken in het algemeen - al dan niet in verhouding tot andere kerkgemeenschappen - òf over onze eigen gemeente. Als het over de gemeenschap der heiligen gaat, denken we meteen aan ons functioneren binnen onze eigen gemeente, en meestal denken we niet aan meer. 'De kerk', dat is voor onze beleving vaak vooral onze eigen kerkgemeenschap, als het concrete adres van Christus' kerkvergaderend werk in Nederland, zoals dat dan heet. Wij hechten aan de zichtbaarheid van de kerk, aan de concrete gemeenschap hier en nu.

Dat is allemaal heel goed en mooi, en dat moet ook zo blijven - maar het moet tegelijk wel duidelijk zijn dat wij als vrijgemaakte kerken en als concrete vrijgemaakte kerk hier ter plaatse een onderdeel zijn - niet meer en niet minder dan dat - van het grote geheel van de Kerk van Christus. En dat grote geheel is niet een 'onzichtbare' kerk, het is juist op allerlei manieren zichtbaar en merkbaar. Niet voor niets kondig ik meestal de geloofsbelijdenis van Nicea aan met de woorden: als kerk van alle tijden en alle plaatsen belijden wij... Onze gestorven broeders en zusters, die in de Here léven!, laten in allerlei boeken en dokumenten, in allerlei instellingen, gewoontes en gebruiken nog van zich horen. De kerkgeschiedenis is niet alleen een schandaalkroniek - dat ook, we moeten allemaal door dat kleine deurtje van de vergeving heen - , zij is ook de plaats waar wij onze broeders en zusters uit het verleden ontmoeten, waar we van hen kunnen leren. De wolk van geloofsgetuigen van Hebreeën 11 laat zich naar wens verlengen tot op heden toe. Wie leeft in de Kerk van Christus, bevindt zich in groot gezelschap. Van deze gemeente van alle tijden en plaatsen geloven wij lid te zijn en eeuwig te blijven.


Maar niet alleen in de tijd, naar het verleden toe, ook in de ruimte, in de breedte om ons heen is dat grote geheel van de Kerk van Christus, zoals Hij die uit het héle menselijke geslacht vergadert, tastbaar en merkbaar. Om dat goed te zien moeten we echt ons startpunt nemen in hoe de catechismus spreekt over de kerk en de gemeenschap van de heiligen. We horen dan dat de Zoon van God zijn kerk vergadert door zijn Geest en Woord in eenheid van het ware geloof. Ik zei net al: die eenheid is niet hetzelfde als de eenheid van een bepaalde kerkgemeenschap of kerkverband. Helaas niet. De eenheid van het ware geloof wordt in antwoord 55 daarmee omschreven, dat de gelovigen allen samen en ieder persoonlijk als leden gemeenschap hebben met de Here Christus en deel hebben aan al zijn schatten en gaven. Dat is de eenheid van het ware geloof: zij rust in Christus zelf, als het enige Hoofd van de kerk, in Wie wij allen de vergeving van onze zonden hebben. De concrete eenheid van een bepaalde kerkgemeenschap of kerkverband hoort bij de tweede helft van antwoord 55: dat ieder verplicht is zijn gaven tot nut en heil van de andere leden gewillig en met vreugde te gebruiken. Het één is een uitwerking van het ander: kerkelijke eenheid is een uitwerking van de eenheid van het geloof, maar het één is niet hetzelfde als het ander, juist niet omdat die concrete eenheid van kerk en kerkverband een opdracht voor mensen is: ieder is verplicht zijn gaven te gebruiken...

Iedere kerkgemeenschap, ieder kerkverband wordt gevormd, doordat mensen aan die opdracht gehoor geven. Zij zoeken elkaar op, op basis van die eenheid van het geloof. Daarom gebruiken wij in onze kerken de drie formulieren van eenheid als basis voor ons kerkelijk samenleven: daarin wordt die eenheid van het geloof verwoord. Op die basis komen we samen, vormen we een gemeenschap, waarbij we allerlei dingen praktisch regelen en afspreken (dat is de kerkorde). Binnen die gemeenschap treden we samen op, als mede-christenen, en als mede-zondaars. Dat laatste moet erbij. Want het is aan alles duidelijk dat lang niet alle christenen in onze omgeving tot onze kerkgemeenschap behoren en ook dat niet alle broeders en zusters in onze kerk op dezelfde manier in de gemeenschap van de kerk zijn opgenomen. Aan de opdracht (ieder is verplicht) om als gelovigen onderling gemeenschap te zoeken en te onderhouden wordt zeer onvolkomen gehoor gegeven. Zowel naar binnen toe als naar buiten toe is de concrete eenheid van de kerk gebroken en gehavend. Dat is juist daarom zo pijnlijk omdat de eenheid van het geloof er vaak wèl is. Dat een medechristen niet bij onze kerkgemeenschap hoort is des te schrijnender naarmate het duidelijker is dat hij of zij werkelijk een medechristen is. We bemerken het grote geheel van het kerkvergaderend werk van Christus ook in al die broeders en zusters, alleen of in groepen, die we buiten ons eigen kerkverband aantreffen - en niet alleen in het buitenland.

Nog eens, dat heeft met een onzichtbare kerk niets te maken. Deel en geheel verhouden zich heel anders dan zichtbaar en onzichtbaar. Het is juist het punt dat ook dat geheel zichtbaar is. De eenheid van het geloof die er is, die merken we op. En die horen we ook op te merken. Wie alleen maar gericht is op onze eigen kerk of kerkverband en voor al die andere broeders en zusters van ons eigenlijk geen oog heeft, of alleen maar heel negatief over hen kan spreken, als eigenlijk tweederangs-christenen, diens woorden verklinken hol in de ruimte van de Kerk van Christus. Hij of zij zal net zo beschaamd uitkomen als Elia, die dacht dat hij alleen was overgebleven - en toch waren er nog zevenduizend. Dat horen we te beseffen, en dat mag nooit ondersneeuwen onder al het terechte belang dat wij hechten aan onze concrete kerkgemeenschap, waar Christus ons en alle mensen concreet roept. Niemand van ons hoort bijvoorbeeld hervormd te worden, want de concrete kerkgemeenschap van de Hervormde Kerk voldoet niet aan de kenmerken die de bijbel ons voorhoudt. Dat staat onder ons buiten discussie. Maar ieder van ons hoort te beseffen in al zijn spreken over de Hervormde Kerk dat daarin meer dan tien keer zoveel medechristenen van ons thuis zijn die minstens zo orthodox zijn als wij. Wanneer dat niet meeklinkt in onze woorden en in onze toon, dan zijn het holle woorden, of ze nu uit de belijdenis nagesproken zijn of niet.

Het geheel van Christus' kerkvergaderend werk is zichtbaar en tastbaar, niet alleen in onze kerken, maar ook daaromheen. Het is alleen in onze werkelijkheid gebroken zichtbaar. Dat ligt niet aan Christus en zijn werk, maar dat ligt aan ons. Let wel, het ligt niet maar aan hen, maar aan ons - allemaal moeten we door dat kleine deurtje de Kerk van Christus binnen en dat telkens weer. Het is met de eenheid van de kerk net als met haar heiligheid. Net als de gelovigen in Christus, en in Hem alleen heilig zijn - en niet op zichzelf, zelf moeten zij iedere keer weer breken met de ongerechtigheid, zo zijn de gelovigen in Christus één, maar in de concrete praktijk krijgt die eenheid lang niet altijd de juiste vorm. Dat leert ons allemaal bescheidenheid en veel gebed om de Heilige Geest, veel inzet ook om verandering te brengen in de situatie. Zoals bij de heiligheid van de kerk - de Heer kent de zijnen - hoort het breken met de ongerechtigheid, zo hoort bij de eenheid van de kerk het breken met de eigenwijsheid.


Dat hoort en dat kan juist in de ruimte van de Kerk van alle tijden en plaatsen. Daarin hebben wij in alle rust en bescheidenheid, maar ook met beslistheid elkaar te corrigeren en op te bouwen. Omdat de gemeenschap der heiligen zich als gemeenschap met Christus uitstrekt over alle kerken en groepen van christenen om ons heen, zijn wij ook verplicht onze gaven tot nut en heil ook van die leden van Christus te gebruiken, gewillig en met vreugde. Wanneer wij de overtuiging hebben - en die hebben wij toch - dat broeders en zusters van ons in andere kerkgemeenschappen niet op de juiste plaats zijn, maar bij ons horen, dan mag dat nooit een overtuiging zijn waarover wij alleen met elkaar en niet met hen spreken. Wanneer 'wij zijn de ware kerk' een uitspraak van zelfbevestiging wordt en niet meer een uitgangspunt is om, in alle wijsheid en tact, anderskerkelijken ervan te overtuigen dat zij inderdaad bij ons horen, dan spreken we holle woorden die verklinken in de ruimte van Christus' Kerk.

Gaan we dat gesprek aan, dan zal blijken dat, net als in onze eigen gemeente hier, ook op dit vlak de gemeenschap der heiligen geen éénrichtingsverkeer is. U krijgt kritiek terug en allerlei opmerkingen waar wij onze winst mee kunnen doen. Wij hebben ook van onze hervormde, en nederlands gereformeerde en evangelische en synodale broeders en zusters het een en ander te leren - óók over ons kerkzijn. Wie vrijgemaakt wil zijn zonder in de ruimte van de Kerk van alle tijden en plaatsen te staan, die verarmt zichzelf. Dat maakt de kerkelijke gescheidenheid niet onbelangrijk, integendeel. Juist naarmate we elkaar in het gesprek nader komen schrijnt de concrete gescheidenheid meer. Dat gesprek haalt ook de normen van Christus niet weg. Integendeel, zij zullen in het gesprek steeds duidelijker aan de dag komen. Want léven in de ruimte van de Kerk van Christus, die één is, en heilig en algemeen, betekent concrete kerkelijke éénheid zoeken met allen (algemeen) bij wie wij waar geloof in Christus (heiligheid) herkennen.


Broeders en zusters, laten we, persoonlijk en samen, beseffen van wat voor geheel wij deel uitmaken. Wij geloven ieder voor ons en samen van de éne, heilige en algemene christelijke Kerk lid te zijn en eeuwig te blijven. De Kerk, dat zijn wij - zo is dat, maar: wij zijn het niet alleen. En dat is maar gelukkig ook, want een dikke honderdduizend man op vijftien miljoen is niet erg veel. Nu zijn we niet alleen omgeven door de velen die ons zijn voorgegaan, maar ook door nog zoveel anderen, die ons het een en ander te zeggen hebben, en wij hen. Het zou toch wel jammer zijn dat wij tot in de hemel zouden moeten wachten om onze anderskerkelijke buurvrouw of collega te ontmoeten, met wie wij nu nooit spreken, of die wij als een hervormde of een synodaal hebben afgeschreven. Dan doen we niet alleen onszelf te kort, maar leven we ook onder de stand van de Kerk waarvan we lid zijn. Laten we dan weer binnengaan door dat kleine deurtje, en onszelf niet te hoog en ons gelijk niet te verheven achten om contact te zoeken, gesprekken te voeren, moeilijke gesprekken desnoods. Hadden wij niet een boodschap voor alle mensen? Laten we die dan ook doorgeven - maar houd rekening met de akoustiek, grote ruimtes klínken. Amen.


<<<