Heidelbergse Catechismus, zondag 21

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 61,1-3
lezen 1Johannes 3,11-17
Psalm 16,1
lezen 1Johannes 4,7-21
Zondag 21
Psalm 133
Psalm 72,10
Psalm 147,1.7

Loenen-Abcoude 09/06/96

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Weet u, ik ben heel blij dat de catechismus de prachtige greep heeft gedaan, om vraag en antwoord 56, die derde, in dezelfde zondag op te nemen als de eerste twee, over de kerk, die gemeenschap der heiligen is. En daar ben ik niet blij om, omdat de kerk zoveel fouten maakt of zo, of omdat er zoveel aan te merken is op de kerk, omdat de kerk de grote teleurstelling van het christelijk geloof is, en de gemeenschap der schijnheiligen. Nee, ik ben er gewoon blij om voor mezelf. En ik hoop, dat u er ook gewoon blij om bent - voor uzelf, en niet - voor anderen. Ik ben er voor mezelf blij om, omdat ik nu, in één adem met die belijdenis van de vergeving van onze zonden in Christus, ook durf te belijden over de kerk wat er in de catechismus staat. Anders zou ik dat zeker niet durven. Anders zou ik zondag 21 te gevaarlijk vinden, om na te spreken.


Ja, te gevaarlijk. Want je verkijkt je zo makkelijk op die twee heel eenvoudige vragen en antwoorden. Ze hebben zo iets vanzelfsprekends over zich, en ja, ook wel iets imponerends. Nietwaar, de kerk is niet zomaar iets. Van het begin van de wereld tot het einde, uit de hele mensheid, rijst ze voor ons op, als een gigantische indrukwekkende kathedraal, die we, op ons gemak, best eens willen bekijken. Machtig. Zo machtig is Christus, de koning. En dat doet ons ook best wat. Daar mag je je nu mee verbonden voelen, met dat machtige werk. We geloven het toch?: van die kerk zijn we lid en we blijven het ook.

Maar als we dan nog eens precieser kijken in zondag 21, begint ons toch iets op te vallen. Ik vraag maar: wat wil Christus eigenlijk? wat maakt Hij dan uit al die volken en talen en stammen en natiën? wat is het bedoelde resultaat? Het is maar zo'n klein woordje, zo'n klein gevaarlijk woordje: een gemeente. En dat betekent: een ge-meen-schap. Voelt u al nattigheid? Met één zo'n heel klein woordje komt de catechismus plotseling midden in ons leven staan, en, op gezag van de bijbel, begint hij zich te bemoeien met mijn eigen doen en laten, mijn tijdsbesteding, mijn mogelijkheden. En voor je het weet, gaat het er dan over, dat ik mijn eigen gaven tot nut en heil van de andere leden van die gemeente, die gemeenschap, nota bene gewillig en met vreugde moet gebruiken. En dan kijk ik nog eens naar mijn doen en laten, mijn tijdsbesteding en mijn mogelijkheden, en zo, en dan wórd ik me toch blij, dat zondag 21 met antwoord 55 niet ophoudt . . .

Gemeente, staat er, zo'n klein woordje, en het betekent: ge-meen-schap, inderdaad, de gemeenschap der heiligen. Dát is nu de kerk. Zó is het al in de Twaalf Artikelen bedoeld: de heilige, algemene, christelijke kerk, dat wil zeggen: de gemeenschap der heiligen. Zó is het ook in de catechismus bedoeld: een gemeente, namelijk de gemeenschap der heiligen.

Ik denk dat het, juist in een vrijgemaakte gemeente, geen kwaad kan daar eens de nadruk op te leggen: de kerk is de gemeenschap der heiligen. Want wij denken bij 'de kerk' gemakkelijk in de eerste plaats aan de instelling, het instituut van de kerk (de kerk, dat zijn de ambtsdragers, de synodes, en zo). En dat instituut organiseert activiteiten (kerkdiensten, catechisatie, verenigingen, en zo), en hanteert bij die activiteiten allerlei regels en vormen. Daar kun je blij mee zijn of niet, maar dat is, zo in de dagelijkse babbel, de kerk. Praktisch bedoelen we met 'de kerk' meestal òf ons vrijgemaakt-gereformeerde kerkgenootschap in het algemeen, of de plaatselijke afdeling van dat genootschap hier in Loenen/Abcoude in het bijzonder.

Ja, maar die instelling, dat instituut van onze kerk, met die structuur (drie soorten ambtsdragers, die en die regels en gewoonten, zoveel artikelen kerkorde), dat is dus niet waar het Christus om gaat in de kerk. Waar het Christus om gaat, wat Hij door zijn Woord en Geest bereiken wil bij mensen, is dat zij een gemeente, een gemeenschap vormen. En natuurlijk heeft die gemeenschap wat structuur en onderlinge afspraken nodig, maar die zijn alleen maar het stokje waar het plantje omheen groeit: dienstbaar, en, zolang het werkelijk dienstbaar is, goed. Maar het blijft allemaal menselijke vormgeving en regelgeving, die, zoals Paulus ons leert, door het gebruik teloorgaat, vanzelf verandert, komt en verdwijnt met de tijd.

Ik denk dat we ons dat maar eens door onze eigen catechismus stevig op het hart moeten laten binden: de kerk, dat is de gemeenschap der heiligen. Daar gaat het Christus om, daarvoor trekken Woord en Geest de wereld over, daar is het onze grote drieënige God om te doen - misschien herinnert u het zich nog: de drieënige God is de God die altijd samen is, zo rijk en op zo'n manier, dat Hij mensen samen wil brengen met zichzelf en met elkaar - samen, in een werkelijk functionerende gemeenschap. Daar zal het ons dus ook om moeten gaan, als we tenminste van de ware kerk lid willen zijn. Niet voor niets staat het er zó in antwoord 54: ik geloof, dat ik van deze gemeente een levend lid ben en eeuwig zal blijven. Een werkelijk functionerende gemeenschap.

Lid zijn van de kerk is dus niet zoiets als lid zijn van de ANWB: netjes ieder jaar je contributie betalen, De Kampioen krijgen, en, met je pasje, kunnen rekenen op hulp van de Wegenwacht als de nood eens aan de man komt. Nee, om eens effe lekker actueel te zijn, lid zijn van de kerk is veel meer iets als lid zijn van een voetbalelftal. Wie van het team, de gemeente, van zijn elftal, geen lévend lid is, niet meedoet, zich niet inzet, met zijn of haar eigen mogelijkheden, die loopt zijn teamgenoten alleen maar in de weg. Laten we dat maar bedenken, zondag 21 is zo onschuldig of vanzelfsprekend, of ongevaarlijk niet. Wie durft belijden wat daar staat, die zegt van zichzelf: ik ben door Christus lid geworden van een team, en ik heb, met mijn eigen gaven en mogelijkheden, mijn eigen tijd en energie, een bijdrage te leveren aan dat team: een werkelijk functionerende gemeenschap.


En ik moet zeggen: dan ben ik maar wat blij, dat zondag 21 niet stopt vóór ook vraag en antwoord 56 gepasseerd zijn. Want we zeggen nogal wat in die eerste twee antwoorden. Poe, poe, poe. En nogmaals: ik ben gewoon blij voor mezelf, hoor. En ik hoop dat u dat ook bent. Want we spréken in zondag 21 gewoon over onszelf. En als ik dan denk aan al die keren, dat ik eindeloos bezig ben geweest met allerlei regeltjes en gewoonten (laten we zeggen: dooremmeren over de kleur shirtjes van het team), of dat ik me heb laten verleiden om zo stilletjes voor me uit te mijmeren over de prachtige structuur van het edele voetbalspel, de tactiek, alle mogelijke vormen van het opzetten van een aanval - zonder zelf gewoon te spelen - concreet: zonder zelf die ander ook werkelijk aandacht te geven - nu ja, u kent zelf uw eigen voorbeelden wel.

Nee, de kerk is de gemeenschap der heiligen. En voor iedereen, u en ik, die zeggen durft: ik ben lid van die gemeenschap, betekent dat onherroepelijk: meedoen, meedraaien, je inzetten. Anders zeg je met je daden iets heel anders dan met je woorden. Dan zeg je met je woorden: ik ben lid van een voetbalelftal, maar met je daden zeg je: ik ben toeschouwer, en ik kijk wel.


Nou ja, genoeg nu over dat voetbalelftal. Want ook dat is natuurlijk maar een vergelijking. En u hebt ongetwijfeld al wel in de gaten waar het me in die vergelijking om ging: de kerk is een gemeenschap, en wie daar deel van uitmaakt, moet ook meedoen. De kerk is de gemeenschap der heiligen. Goed, laten we dat nog eens even wat uitwerken. Daarbij moeten we vasthouden, dat we het met de gemeenschap der heiligen persé niet alleen maar over antwoord 55 hebben. Nee, expres heb ik dat verband met antwoord 54 gelegd, in het woord gemeente. Vraag 55 vraagt alleen maar dóór op de kern van antwoord 54. De kerk is de gemeenschap van alle heiligen. Ook als we aan de kerk van alle tijden en plaatsen denken, dan moeten we in de eerste plaats denken aan het woord gemeenschap, en niet aan allerlei structuren, tradities, kerkgenootschappen en kerkordes.

Juist als je open en eerlijk naar dat immense werk van Christus kijkt, in de vergadering van zijn kerk, zijn ge-meen-te!, dan valt je dat op. Kijk maar even naar de kerkgeschiedenis. Ik laat nu maar even dat enorme gedeelte kerkgeschiedenis die gewoon in de bijbel beschreven wordt buiten beschouwing. Maar dan. Dan is het het jaar 100-zoveel, en dan schrijft een broeder van ons, een zekere Irenaeus, een dik boek, tegen alle ketterijen. De beste man was niet gereformeerd. Dat kon ook nog niet. Maar, ook als het toen wel had gekund, was hij echt niet vrijgemaakt geworden. Hij had zo zijn eigen ideeën over ambtsdragers en bisschoppen en zo. En toch - wie vandaag de dag in een of andere vertaling zijn boek leest, die herkent meteen de broeder, die door Woord en Geest bij dezelfde grote gemeenschap van de kerk thuis hoort. En precies hetzelfde verhaal zou ik kunnen vertellen over zóveel anderen, Augustinus, Athanasius, Pascal, Luther, en ik denk, ook over Calvijn, als puntje bij paaltje komt, en - om nog even wat dichter bij huis te komen - over Isaäc de Costa, Groen van Prinsterer, Nicolaas Beets, Paul Gerhardt, ds J.J.L. ten Kate. We beroepen ons rustig op hen, zingen hun gezangen, weten en voelen ons met hen verbonden, maar vrijgemaakt waren ze niet, en zouden ze ook niet geworden zijn.

En toch is uit alles duidelijk: ze zijn onze voorgangers, broeders, in die grote gemeente die tot het eeuwige leven uitverkoren is. En waar merk je dat aan?: niet dat ze van een of andere kerkgemeenschap lid waren, waar wij ook lid van zijn, maar je merkt het daaraan, dat je je samen verbonden weet in hetzelfde geloof in Jezus Christus, dat je samen deel uitmaakt van die ene groote gemeenschap van verloste zondaars, van mensen die allemaal vergeving van zonden hebben gekregen om Christus' wil. De eenheid van het ware geloof bindt samen, over eeuwen heen, en over tradities en vormgevingen heen. Van die grote gemeente, alles omspannend en doordringend, vormen wij als vrijgemaakte kerkgemeenschap een onderdeel, belijden wij, als eigen personen hier in de kerk, een lid te zijn. Lévend.

En levend betekent hier: dat wij zullen blijven luisteren naar onze voor-gangers in Christus, dat wij bereid zijn van hen te blijven leren, dat wij hun wijsheid zullen opzoeken, en nalezen, en er onze winst mee proberen te doen in onze eigen situatie. En het betekent dat wij dit niet alleen zullen doen met onze eigen directe voorgangers, in onze eigen gereformeerde kerken - dat ook, natuurlijk, daarover niets kwaads - maar dat we dat zullen doen met alle broeders en zusters in Christus, in de ruimte van de kerk van alle tijden en plaatsen, die we op de een of andere manier ontmoeten. Want de kerk is de gemeenschap, niet maar van de gereformeerde heiligen, maar van alle heiligen. Want we belijden maar niet dat Christus zich van, zeg, 1517 tot 1996 een gereformeerde kerk vergadert, maar dat Hij van het begin van de wereld tot het einde uit het hele menselijke geslacht een gemeente vergadert. Ge-meen-te.


Goed, terug naar de hoofdgedachte: de kerk is de gemeenschap der heiligen. En dan nu heel concreet en dichtbij. Want het is natuurlijk mooi - ik bedoel: echt mooi -, om je plaats te kunnen innemen in dat indrukwekkende geheel van de gemeenschap van de kerk van alle tijden en plaatsen, maar daarbij mogen we niet uit het oog verliezen, dat die gemeenschap gewoon bij ons begint. Wie de kerk zoekt, moet niet alleen maar in de verte turen. Als u de kerk zoekt, moet u gewoon even naast u in de kerkbank kijken. En wat voor moois er ook over die grote kerk van Christus gezegd kan en moet worden, het mag nooit in mindering komen op die kleine gemeenschap, die wij samen vormen. Dat moeten we ons goed te binnen brengen. Want bij de kerk heb je zomaar datzelfde effect als bij de verre naasten. Het is gemakkelijk om je verbonden te voelen met de verre naasten, want die zeggen tenminste niets terug als wij iets zeggen, ze werken ons niet op onze zenuwen, lopen ons niet in weg, laten ons niet in de steek, en zo nog wat van die dingen, die onze echte naasten nog wel eens laten gebeuren.

Maar als de kerk de gemeenschap der heiligen is, dan is zij ook de gemeenschap van deze heiligen, zoals wij hier bij elkaar zijn. En hier, hier komt het er op aan. Hier komt het er op aan om werkelijk voor onszelf te belijden en over onszelf te spreken, als het over de kerk gaat, en te zeggen van onszelf, dat wij verplicht zijn onze gaven tot nut en heil van de andere leden gewillig en met vreugde te gebruiken. En wat het allemaal nog veel dichter op onze huid brengt: hier komt het er op aan, om dat allemaal niet alleen te zeggen, maar het ook te doen. Hier komt het er op aan, in de kleine gemeenschap, dicht bij huis, ja, in je eigen huis, hier komt aan de dag, of wij in Christus de liefde wérkelijk hebben leren kennen, of alleen maar zéggen dat wij God liefhebben.


Broeders en zusters, ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb een vreselijke behoefte aan vraag en antwoord 56, u weet wel, die derde van zondag 21, als ik zo'n gedeelte uit 1 Johannes lees. We vinden er de grondwet van de kerk, de grondregel van de gemeenschap der heiligen: wie God liefheeft, moet ook zijn broeder en zuster liefhebben, de kenregel, waaraan wij weten dat wij inderdaad lid zijn van die grote gemeente van uitverkorenen: wij weten dat, omdat wij de broeders en zusters liefhebben. En we vinden er die vreselijke, ontdekkende woorden: als iemand zégt: ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar; want wie zijn broeder of zuster, die hij gezien heeft, niet liefheeft - met de daad, hè - die kan ook God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben. Asjemenou. En dan te mogen vluchten naar Christus, naar Hem zelf, die ons de liefde heeft leren kennen: Hij heeft zijn leven voor ons ingezet. Hij heeft ons eerst liefgehad. Ja, omdat Christus voldaan heeft, wil God nooit meer denken aan al mijn zonden, ook niet aan mijn zondige aard, waartegen ik mijn leven lang moet strijden.


Ja, en dan nog eens: de kerk is de gemeenschap van déze heiligen, allemaal mensen die dát nodig hebben, en dát, als het goed is, ook doen: vluchten naar Christus, om van onze haat en onverschilligheid genezen te worden, en bij Hem de liefde te leren. En dan? Ja, dan komen we toch weer terug bij die eerste twee vragen en antwoorden, en heel concreet. Dan komt nog weer eens, met dubbele kracht, de kracht van Christus' liefde, voor ons te staan, dat wij onze gaven gewillig en met vreugde inzetten voor de andere leden. Dat kan toch, als we bij Hem de liefde geleerd hebben? Is het dan werkelijk onontkoombaar, dat er zelf in ons kleine groepje mensen zijn, die buiten de gemeenschap staan? Is het dan werkelijk logisch, dat wij persoonlijk de energie niet meer op kunnen brengen om bepaalde mensen op te zoeken en aandacht te geven? Is het dan werkelijk nodig om met een negatieve houding in de kerk te staan, en alles af te kraken wat ons voor de voeten komt? Zou dat? Ik vraag het mezelf net zo goed als u, want dominees maken ook deel uit van die gemeenschap, en staan niet boven anderen. Als de kerk dan werkelijk de gemeenschap der heiligen is, laten we het dan bedenken, en handen en voeten geven in ons leven: Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Jezus zijn leven voor ons heeft ingezet; ook wij behoren dan voor de broeders en zusters ons leven in te zetten. Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder of zuster gebrek ziet lijden - gebrek in de breedste zin, inclusief aandacht - en zijn binnenste voor hem of haar toesluit, hoe blijft de liefde Gods in hem? Amen.


<<<