Heidelbergse Catechismus, zondag 22

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 16
lezen Johannes 6:32-40
Gezang 22,7
Zondag 22
Gezang 25,3
Gezang 27,9
Liedboek gezang 93

Loenen-Abcoude 09/04/00
Utrecht-NW 24/03/02

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Welke troost geeft u de opstanding? Welke troost put u uit wat u gelooft over het eeuwige leven? Dat is de invalshoek van de catechismus als het over opstanding en eeuwig leven gaat: troost. Die moesten we vanmiddag maar eens netjes volgen, zo de dag vóór de begrafenis van broeder Griffioen.

En laten we dan goed opletten, letten op de ruimte, het perspectief en de beweging van Gods evangelie, opletten ook op de details, de kleine dingen waarin God zich zo vaak verbergt.

Als ik zeg: opletten op de ruimte, het perspectief en de beweging, dan bedoel ik: laten we ons niet verkijken op zo'n woordje als troost. Ik zeg graag dat troost zo'n begrip is dat z'n eigen betekenis bijna uitschrijft voor onze ogen: troost betekent dat je tot rust gebracht wordt, dat je rustig wordt. Dat is niet iets van een moment, maar iets van een tijdje, van een levensbeweging. Een huilend kind dat op schoot bij pappa of mamma getroost wordt, vindt daar ruimte om uit te huilen, ziet daar iemand die van hem houdt, en komt zo tot rust. Troost is niet iets van een moment. Er zit tijd in dat woord. Troost is ook niet iets van weten, maar van ruimte vinden, van iemand vinden bij wie je veilig bent en je veilig kunt voelen.

In dat kader zet zondag 22 nu opstanding en eeuwig leven: zaken waar we rustig van worden, of tenminste zouden kùnnen worden. Dat wij opstaan en een nieuw lichaam zullen krijgen, een lichaam zoals Jezus Christus het nu heeft, dat wij zullen leven in Gods koninkrijk, dat wil ons rust geven. Het hoort bij de lieve woordjes die God tot ons zegt als we bij Hem op schoot kruipen met ons verdriet, met onze angst, met onze drukte. En daar zit heel die levensbeweging om heen. Ons geloof aan beloften van God als deze hoeft ons geen instant-troost te bieden, we hoeven ons niet in te houden, vanuit een houding van: nu mag ik ook niet verdrietig, of bang, of opgejaagd te zijn. We mogen er bij tot rust komen, inclusief uithuilen, uithijgen, een plek vinden voor onze gevoelens. Dat even over dat eerste, dat brede, in ruimte en tijd.

Maar er zijn ook details hier om op te letten. Zondag 22 vraagt in de tegenwoordige tijd. Welke troost geeft, welke troost put u uit? Het gaat over dingen die nog komen: opstanding en eeuwig leven, en toch staat er niet iets als: welke troost zal u de opstanding geven, of: welke troost wacht u in het eeuwige leven? Hoe kan iets wat nog komen moet ons nu al tot rust brengen?

Daar moeten we niet overheen lezen. Als het hier alleen maar zou gaan over dingen die nog komen, zou het wel wat mager worden. En in het leven voelt dat ook zo: mager. Als je verdriet hebt over een geliefde die er niet meer is, dan ís het een troost te mogen geloven dat we elkaar weer zullen zien. Maar in het heden blijft het gemis. Het komende weerzien geeft een bepaalde rust, maar betekent voor ons ook: nog even volhouden, recht de rug, de rust kómt nog.

Maar het gaat niet alleen over dingen die nog komen. Het gaat over dingen die nu tegen ons gezegd worden door de God die ons liefheeft. Het gaat niet om die dingen op zichzelf, maar om wie ze tegen ons zegt en wat ze in zijn mond betekenen.


Laat ik es met dat beeld van daarnet proberen duidelijk te maken wat ik bedoel. Als een kind gevallen is en zich pijn gedaan heeft, en door vader of moeder getroost wordt, even op schoot gezet, een knuffel, een pleister, een snoepje, wat is het dan, dat troost? De pleister of het snoepje? Ik denk het niet. Veel belangrijker is vader of moeder, is de aandacht, is de veiligheid. Het gaat er om dat juist vader of moeder zo'n pleister geeft, en daarmee laat zien dat ze begrijpen dat het zeer deed. Dat juist vader of moeder je knuffelt, en een snoepje of zo geeft, om te laten zien dat ze er voor je zijn in die grote wereld waar je jezelf pijn kunt doen, en dat ze er met jou iets van maken willen. Dat juist vader of moeder aandacht voor je hebben omdat jij er mag zijn en belangrijk voor ze bent. Dan is er troost, ook als de pijn nog niet over is.

Zoiets speelt hier, denk ik, ook. Het gaat maar niet om opstanding en eeuwig leven op zichzelf. Het gaat niet om waarheden die vanzelf eens komen. Want dat troost niet, dat laat je niet tot rust komen. Het gaat om beloften die God ons geeft, om woorden die God tegen ons zegt als wij bij Hem zijn, bij Hem komen om rust te vinden. 'Ik geloof de opstanding van het vlees, van het sterfelijk lichaam', dat is geen echo van de waarheid: er zal een opstanding zijn. Het is een naspreken van wat God tegen ons zei toen we, hoe dan ook, bij Hem op schoot kropen omdat alles ons zeer deed, en Hij in Christus zijn arm om ons heen sloeg en zei: Joh, Ik ga jou opwekken en een nieuw lichaam geven. Net zo gaat het niet om het een of andere algemene eeuwig leven wat wij beamen. In ons geloof klemmen we ons vast aan Gods woorden van nabij: Ik wil eeuwig met jou leven, Ik wil dat er nooit meer iets tussen ons in komt.

En dat zit vol betekenis voor nu. Zoals vader of moeder met die pleister je pijn serieus nemen, zo neemt God met zijn beloften ons serieus. Werkelijk als de mensen die we zijn. Want wij zijn geen geesten, of zielen, nietwaar? Wij zijn de mensen die we zijn in ons eigen lichaam. Dat hoort onlosmakelijk bij ons zelf. Dit mijn lichaam, dit mijn eigen lijf, dat hoort bij mij, dat ben ik. En als God dan zegt: Ik ga jou opwekken, vernieuwen, onvergankelijk maken, dan betekent dat direct: Ik vind jou met jouw eigen lichaam waardevol. Je lichaam is maar niet iets uiterlijks, iets dat wel weg kan, 'voor de wormen'. Nee. Een mens is geen mens zonder z'n eigen lijf. God houdt van ons als mensen en niet maar als zielen (wat dat ook zou zijn).

Dat mogen we ons best realiseren als wij helemaal niet tevreden zijn over ons lichaam: te lelijk, te beperkt, te dit of te dat. Waar meet je jezelf dan eigenlijk aan? Kijk eens met de ogen van God: Hij heeft ons gemaakt en houdt van ons als juist déze mensen. Of, heel anders, laten we hier ook eens aan denken als we terugzien op de laatste jaren van het leven van broeder Griffioen. Steeds meer trok hij zich terug in zijn lichaam, steeds minder hadden we contact met zijn geest. Maar hij was het nog en hij was het waard om verzorgd te worden tot op het laatst. Dat leer je van de God die ons niet alleen maar heeft gemaakt, maar ons ook zegt: joh, Ik houd van jou, Ik ga jou opwekken in onvergankelijkheid, inclusief dit jouw lichaam.


Net zo iets speelt er ook rond die andere belofte van God die in deze zondag aan de orde is: die van het eeuwige leven. Als je die niet op zichzelf neemt, als een waarheid, maar hoort klinken uit de mond van de God bij wie je schuilt en bij wie je tot rust komen wilt, dan begint die ook over het heden te spreken.

Kijk maar in Johannes 6. De Here Jezus zegt ons daar zelf: wie in Mij gelooft heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken op de jongste dag. Je hebt al eeuwig leven, nu al, als je hoort bij Christus. En als je dat nu al hebt, dan is die opwekking en dat koninkrijk straks ergens een vanzelfsprekend gevolg.

Waar zit hem dat dan in, dat eeuwig leven nu? Verderop vertelt Johannes ons: dat wij de enige echte God kénnen en Jezus Christus, die Hij gezonden heeft. En kénnen is dan maar niet iets bleeks, iets van weten wie God is, zoals je kunt weten wie koningin Beatrix is. Nee, kennen is hier: omgaan met, vertrouwd zijn met God. Dat ís het eeuwige leven.

En natuurlijk is dat bij Johannes een toegespitste manier van zeggen. Wij leven nog niet op de nieuwe aarde. En als God komt met die nieuwe hemel en nieuwe aarde, dan wordt er heel veel anders. Maar waar het Johannes hier onder meer om gaat, is: één ding wordt er niet anders: eeuwig leven is leven met déze God en met Jezus Christus, zijn Zoon. In zijn belofte van eeuwig leven zegt God ons: je mag voor altijd met Mij leven. Wie nu al in mijn armen schuilt, die laat Ik nooit meer los. Kijk maar: dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft, dat ik van allen die Hij Mij heeft toevertrouwd niemand verloren laat gaan, maar hen allemaal het koninkrijk binnen breng.

Daarmee staan we midden in het nu: wie in Christus' armen schuilt, die is daar veilig. Eeuwig leven is bij Jezus Christus niet iets dat alleen maar komt, maar iets dat al in het heden reikt. Ons leven ziet er niet zo uit dat wij eerst zelf een heel eind moeten lopen en ploeteren en sloven, en als we dan eens aan het eind van ons levenspad gekomen zijn, dan kunnen we ons dood en dood moe in Christus' armen laten vallen. Nee, Christus' armen dragen ons nu al. En ze dragen ons dan ook de eeuwigheid binnen. Het lijkt me zo dat dit laatste precies het leven van broeder Griffioen getekend heeft: je gedragen weten door Christus, en je daarom veilig weten, veilig ook als je steeds minder kunt en in steeds minder belang kunt stellen. Veilig genoeg om kwetsbaar te kunnen worden als een kind. Veilig genoeg om in alle rust te wachten op dat laatste moment.

Als je er zo naar kijkt, dan krijgen opstanding en eeuwig leven iets van een voltooiing van Gods werk aan ons dat nu al bezig is. Wie met zijn verdriet, zijn pijn, zijn onrust, met alles wat in ons woelt en klopt, en dat we niet maar in onze ziel voelen, maar in ons zelf, in ons lichaam zo vaak, in onze hartkloppingen, in onze spierpijn, in ons bonkend hoofd, wie zo naar God gaat, die krijgt niet maar alleen een uitzicht op wat eens, ooit, komt, maar veel meer dan dat. Die krijgt ruimte om tot rust te komen, die krijgt erkenning van pijn en verdriet, nu al in Gods nabijheid. En God zegt: kijk, Ik heb jou gemaakt, dat voel je, Ik ben met je bezig, dat voel je ook. Let er maar op, Ik ga jou voltooien. Kijk nog eens naar je lichaam, voel het, kijk bewust naar wat Ik je geef, proef het. Ik ben bezig en het gaat heel mooi worden.


En rond die woorden is ruimte: Jezus Christus heeft een plaats voor ons gemaakt aan Gods hart. Ruimte om uit te huilen, om uit te hijgen, ruimte om uit te razen desnoods, maar: ruimte om tot rust te komen. En in die woorden zit perspectief. Ze reiken tot in de eeuwigheid. Onder ons zijn eeuwige armen, die ons dragen. En in dat alles zit beweging, leven, tijd, ontwikkeling. We mogen leren, we mogen tot ons door laten dringen, we mogen laten uitgroeien. God tovert geen troost, Hij geeft troost: Hij brengt ons tot rust als we schuilen bij Hem. Wie het doet, zal het ontdekken. Amen.


<<<