Heidelbergse Catechismus, zondag 23-24

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 119,64
Psalm 119,65
lezen Galaten 3,22-4,7
Psalm 89,9-11
Zondag 23/24
Gezang 38,1.9
Gezang 39,6

Loenen-Abcoude 21/07/96

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Hoe word je een kind van iemand? Kun je daar wat aan doen? Nee, natuurlijk niet. Je wordt geboren, daar doe jij niks aan. Tot op zekere hoogte doen je ouders er wat aan (vooral je moeder), maar jij zeker niet. En - goed, iets anders, maar toch - ook als je als kind wordt aangenomen door andere ouders dan je eigen, natuurlijke ouders, ook dan doe jij daar niets aan. De ouders, die nemen je aan - ze gaan er soms voor naar het buitenland, ver weg, om een kindje op te halen, maar dat kind zelf, dat heeft daar geen invloed op. Dat je het kind van je ouders bent, dat dank je niet aan allerlei goeie dingen die jij gedaan hebt, maar alleen maar aan je ouders, en achter hen, aan God.


Goed, dat is het nu waar het, heel eenvoudig, om draait in zondag 23: dat jij een kind van God bent, daar heb jij niets aan gedaan: God heeft jou uitgekozen om zijn kind te worden. Dat kun je alleen ontvangen.


Als je een kind van iemand bent, zegt dat dan ook iets over jouw manier van leven? Nou, als er iets voor de hand ligt, in een normale situatie tenminste, dan is het dat je als kind met je ouders omgaat, dat je je leven deelt met hen. Net zo ligt het ook voor de hand, dat je je gedraagt zoals bij je ouders past. Dan gaat het niet alleen om gehoorzaamheid aan goede opdrachten en regels, maar ook, dat je voor hen opkomt, en dat je ook uit jezelf zo leeft, dat mensen kunnen zien: hij, zij, is echt een kind van zijn ouders. Als je bizondere ouders hebt, betekent dat, heel vanzelfsprekend, ook bizondere dingen. Als je de kroonprins bent, dan is het vanzelfsprekend dat je je ook als zodanig gedraagt. Als je het kind van die en die bent, dan leef je ook als het kind van die en die.


Dat is het waar het, heel eenvoudig, om draait in zondag 24: niets is vanzelfsprekender dan dat je, als kind van God ook leeft als kind van God. Dat kan niet anders. Als het in werkelijkheid toch anders gaat, dan zegt dat alleen maar (metterdaad) dat je eigenlijk liever niet een kind van God wilt zijn.


Kind van God zijn, zoon, dochter van God zijn, dat is waar het om gaat in allebei deze zondagen. Daarom heb ik ze ook maar eens bij elkaar genomen, om de kans te krijgen deze hele centrale bijbelse gedachte onder uw aandacht te brengen. Tegelijk ook, om het heel bewust eenvoudiger te zeggen dan het in de catechismus gebeurt (want eigenlijk, zeker als je ze zo achter elkaar leest, zijn deze zondagen best moeilijk) en het ook zo te zeggen, dat er wat misverstanden door voorkomen worden, die door de tekst van de catechismus zelf wellicht niet voorkomen worden. Laat ik het zo maar eens samenvatten: God zelf maakt ons in Christus tot zijn kinderen. Daar doen wij niets aan, maar als we er niets mee doen dan willen we het blijkbaar niet.


Eigenlijk zijn deze zondagen best moeilijk, zei ik. En dan denk ik niet alleen aan antwoord 60, met die zin van vijfeneenhalve regel in ons kerkboek, die alleen door hoogbegaafde catechisanten uit het hoofd te leren is, maar sowieso aan al die moeilijke woorden (rechtvaardig voor God, voldoening, gerechtigheid, heiligheid, beloning uit genade), de lastige zinsbouw, ja, en eigenlijk aan heel de gedachtengang van deze twee zondagen, die ons grotendeels vreemd geworden is. Voor iemand die niet zes jaar catechisatie heeft gehad, en bovendien daar alles van onthouden heeft, is het nauwelijks te volgen.

Je kunt je met recht de vraag stellen: waarom heeft de catechismus dit niet eenvoudiger gezegd? En je kunt de vraag ook nog wel wat kritischer stellen: waarom ontbreekt in deze zondagen sowieso heel die notie van het kind-zijn van God? Als je het toch over 'erfgenaam van het eeuwige leven' wilt hebben, dan ligt het, vanuit het Nieuwe Testament gezien, helemaal niet voor de hand om te zeggen: rechtvaardig voor God en erfgenaam van het eeuwige leven, maar wèl, zoals we nog in Galaten lazen: kind van God en erfgenaam? Ja, dat kun je je allemaal afvragen, alleen - je moet er wel voorzichtig mee zijn. Want je stelt die vragen, op je gemak, een paar honderd jaar na het schrijven van de catechismus, vanuit je eigen situatie en beleving, en die is nu eenmaal anders dan die van de schrijvers en eerste lezers van deze zondagen.

Waarom hebben zij antwoord 59 niet geformuleerd als: dat ik in Christus een kind van God ben en een erfgenaam van het eeuwige leven? Daar is een heel eenvoudig antwoord op: om dat dat voor hen het punt niet was. De discussie waar zij nu eenmaal midden in leefden, de discussie met de Roomse leer en de Roomse kerk, gíng niet over de vraag: hoe word ik een kind van God? - was-ie daar maar over gegaan, dan was de hele Reformatie vast niet nodig geweest - maar die ging over de vraag: hoe word ik rechtvaardig voor God? Daarom wordt in de volgende vragen en antwoorden juist dat uitgewerkt, en niet b.v. het erfgenaam zijn, of het kind-van-God zijn (waar de Catechismus ook heus wel over mee kan praten: zondag 9, zondag 13).

Over die vraag: hoe word ik rechtvaardig voor God? ging het trouwens al heel lang in de Roomse kerk, en ook heel de uitwerking van dat 'rechtvaardig zijn' in het beeld van een 'rechtszaak' met God hebben (zoals antwoord 60 die ook geeft) is al veel ouder dan de Catechismus. Deze zondagen spreken en argumenteren in een al veel langer lopende discussie, en daarom spreken ze zó. Heel de manier van zeggen van deze zondagen wordt door die discussie met Rome bepaald. Nergens vinden we in de belijdenis een soort tijdloze waarheden, die, onafhankelijk van alles, direct uit de bijbel afgelezen zijn, maar zeker hier niet. Dit zijn woorden van levende mensen, die trouwens maar al te vaak ook met hun leven voor die woorden hebben ingestaan.

Ondertussen hebben wij die discussie met Rome niet. En daardoor wordt het voor ons gauw wat ingewikkeld, en ook een beetje vreemd. Wij hebben uitleg nodig, en we moeten oppassen, dat we de woorden van vroeger niet verkeerd begrijpen, of er verkeerde associaties bij hebben. Dat kan heel makkelijk, juist bij deze zondagen. Laten we maar eens kijken.


Hoe word ik rechtvaardig voor God? die vraag beheerste al lang de Roomse kerk, voordat er van een Reformatie sprake was. In de loop van de eeuwen was God voor het besef van de katholieke christenen steeds meer op afstand komen te staan. God was hoog en ver boven ons, en vandaar zag Hij ons leven aan, met alles wat wij daarin doen en laten. God werd steeds minder onze Vader, met wie wij leven, en steeds meer onze Rechter, voor wie wij leven. En dan was ook duidelijk: we hebben als mensen allemaal zo het een en ander op onze kerfstok voor God. Wij zijn bepaald niet rechtvaardig voor God. En God heeft dat allemaal best gezien. Hij heeft precies bijgehouden wat je allemaal wel niet verkeerd hebt gedaan. Pas maar op. Wil er nog eens wat van je terecht komen, wil je nog eens in de hemel komen, dan zal er wel wat moeten gebeuren. En nu is God gelukkig de kwaadste niet. Als jij nu eens eerst begint met te doen wat je kan, om het weer goed te maken, dan mag je geloven dat Christus de rest wel in orde zal maken. Maar: jij moet eerst beginnen: flink werken, goede werken van liefde en barmhartigheid (geef maar veel aan bedelaars, en vooral ook aan kerken). Eerst doen wat je kunt. Dán geldt: zij die doen wat ze kunnen zal God niet afwijzen.

Daar werden onze broeders en zusters van toen dus helemaal niet goed van. Want: wanneer heb je nu gedaan wat je kunt? Dat weet je maar nooit bij zo'n uiteindelijk verre God, die je op aarde maar aan laat tobben en je best laat doen. En dán rust te mogen vinden, omdat Christus ons niet eerst ons best laat doen, maar omdat Hij álles al voor ons heeft gedaan, dat is niet niks. Je wordt zómaar rechtvaardig voor God, God geeft je vergeving zonder dat je er eerst iets voor hoeft te doen. Juist als je deze achtergrond erbij betrekt, die achtergrond in de grote eeuw van de Reformatie, dan kun je begrijpen dat deze woorden van de zondagen 23 en 24 gloeiende, hartstochtelijke woorden geweest zijn. Ik vind het belangrijk dat we dat goed beseffen, en telkens weer te binnen brengen.

Want hierom, om deze discussie, zijn deze zondagen zo sterk gestempeld door de rechtszaal, en denken in het beeld van een rechtszaak tussen God en mensen. Dat komt voor ons vanzelf al mee in dat 'rechtvaardig voor God'. Maar ook verder: ons geweten is de aanklager, ons wordt de gerechtigheid en heiligheid van Christus toegerekend (ook een rechts-begrip), en je gaat vanzelf uitwerken: dan volgt ook de vrijspraak van God over ons leven - dat is dan 'rechtvaardig voor God zijn': dat God ons in een soort 'rechtszaak' vrijspreekt van wat wij verkeerd, of - niet hebben gedaan. Stille veronderstelling blijft de hele tijd, dat God de Rechter is, die alles ziet wat wij daar doen, en netjes bijhoudt waar wij tegen zijn geboden zondigen.

Ziet u, door de manier van zeggen, die de catechismus ook niet vrij heeft ontworpen, maar gewoon uit de lopende discussie overnam, lijkt het voor ons nog net alsof het er eigenlijk alleen maar om gaat hoe wij voor God leven, in de zin van: voor zijn ogen. Hij is de afstandelijke rechter, die ons in de gaten houdt, ons laat voelen dat we eigenlijk nooit iets echt goed doen, om ons vervolgens in zijn goedheid toch maar alles te vergeven. Maar als er iets in de bijbel duidelijk is, is het dat het God er om gaat dat wij met Hem leven. De 'rechtvaardige' van het Oude Testament is niet de mens die zijn leven perfect in orde heeft, maar de mens die open en eerlijk met zijn God omgaat, die zich niet voor Hem de hoogte in wil werken, maar met zijn beide benen op de grond alles van Hem wil ontvangen, ja - inderdaad - die 'rechtvaardige voor God' is eigenlijk het 'kind van God', het kind dat beseft dat hij dat 'zomaar' is geworden, zonder er iets aan te kunnen doen.


Nu ben ik er van overtuigd, dat wat ik net vertelde over die bijgedachte aan een afstandelijke rechter en zo, door de catechismus niet is bedoeld. Ook voor de Catechismus is tenslotte 'rechtvaardig voor God zijn' en 'een kind van God zijn' precies hetzelfde. Toch - door het overnemen van die oude Roomse woorden en redeneringen - blijven die associaties voor ons bovenkomen. Ik zou ook de gereformeerden, de vrijgemaakten wel te verstaan, niet graag de kost geven, voor wie God toch voornamelijk degene is die ons uit zijn verre hemel vandaan precies in de gaten houdt, bijhoudt wat wij op onze kerfstok hebben, ons dat goed laat voelen, en pas daarna vertelt dat Hij zelf dat wel voor ons goed maakt in Christus. Ik denk, dat wij onder andere daarom, vanuit dát beeld van God, vaak zo krampachtig leven. God is minder onze Vader, als wel onze Rechter.

Toch zal het altijd daar om moeten blijven gaan, ook bij de vraag, wat nu het resultaat is van ons geloven: dat God onze Vader is geworden om Christus, dat wij door het geloof, in Christus Jezus, allen zonen en dochters van God zijn. Want het gaat God er maar niet om, dat Hij ons allerlei verkeerde dingen die we gedaan hebben vergeeft, het gaat God er om, dat Hij met ons omgaan, met ons samenleven kan, zoals een vader met zijn kinderen. Dat is - in het geheel van de catechismus - ook duidelijk de bedoeling van deze zondagen: 'rechtvaardig voor God zijn', dat is hier uiteindelijk niet meer de oude roomse term, maar hij wordt gevuld vanuit het evangelie van Christus. Het gaat er maar niet om, dat God nu niets meer op ons aan te merken heeft, het gaat om veel meer: dat we weer in een goede, een nieuwe relatie tot God staan, op een goede manier met Hem omgaan. Ja, en dát kan ik niet eenvoudiger zeggen dan in dat éne wat Paulus ons leert, dat wij door het geloof, in Christus Jezus, allen zonen en dochters van God zijn.

Als we zo tegen het evangelie en ons geloof aankijken, dan blijkt vervolgens dat heel die roomskatholieke problematiek eigenlijk wegvalt. Al die 'ja-maar-vragen' van zondag 24, waarin de catechismus de roomse tegenwerpingen aan het woord laat komen, die krijgen iets belachelijks van hieruit. Natúúrlijk kunnen onze goede werken er niet aan bijdragen dat wij een kind van God worden. Wat een onzin! Welk kind kan er nu iets aan bijdragen, dat hij of zij het kind van z'n ouders wordt? Natúúrlijk hebben onze goede werken geen verdienste. Wat een onzin! Welk kind verdient er iets bij z'n ouders? Als ouders hun kinderen iets geven omdat ze goed hun best hebben gedaan of iets heel leuks hebben gedaan, dan moeten zij dat weten, het is geen verdienste, het is juist een blijk van liefde. Terzijde: laten we dat wel bedenken: als je je kinderen serieus laat verdienen met hele gewone klusjes (iets anders dan: laten meewerken op je bedrijf), dan verloochen je de aard van je eigen ouderschap. Het is bijna altijd een teken dat er iets heel grondig mis is in de relatie tussen ouders en kinderen.

En tenslotte: Natúúrlijk maakt deze leer de mensen niet zorgeloos en goddeloos! Wat een onzin! Er komt juist iets heel vanzelfsprekends mee in dat kind-zijn van God van ons: niets is vanzelfsprekender dan dat we dan ook als kind van God gaan leven. En dat betekent in de eerste plaats wel, dat we dan ook als een kind met God omgaan, in bidden en bijbellezen, en vervolgens ook, dat we ons daardoor laten vormen en richten op goede dingen, om te doen zoals ook onze hemelse Vader doet.

Eigenlijk is die vraag 64 een heel veelzeggende vraag. Het was trouwens een echte vraag, en maar niet iets dat de catechismus de roomskatholieken van die tijd in de mond legde. Je kunt hem bij vele roomsen uit die tijd bijna letterlijk zo aantreffen. Maar hij is ondertussen heel veelzeggend. Want hij verraadt de houding die hoort bij mensen die niet met hun Vader leven, maar voor hun Rechter bang zijn. Hij verraadt de houding van de man en de vrouw, die alleen omdat het moet de dingen doet, maar zodra het even kan, het bijltje erbij neer gooit. Hij verraadt de houding van mensen die niet begrepen hebben dat het God er om gaat dat Hij met ons, als met zijn kinderen, om kan gaan, en samen met ons een goed leven kan leven. Hij verraadt de houding, niet van het kind, maar van de slaaf.

Maar bij het kind-zijn hoort vanzelfsprekend het als kind leven. En ik denk dat het van eindeloos belang is, dat we ons dát telkens weer te binnen brengen. Het wil de manier bepalen waarop wij denken over ons leven uit ons geloof. Ik ben bang dat ook hier geldt, dat wij te maken hebben met resten van een roomse terminologie, die ons in de weg zitten. Want net als dat 'rechtvaardig voor God' zomaar slechte bijgedachten heeft, zo is ook 'goede werken' een slechte, een gevaarlijke uitdrukking, die we eigenlijk alleen tussen hoge komma's moeten gebruiken. Het is niet voor niets, dat de catechismus die uitdrukking hier en elders systematisch vervangt en uitlegt door 'vruchten van dankbaarheid'. 'Goede werken' doet een slaaf voor zijn heer. Maar kinderen doen geen 'goede werken' voor hun ouders. Ze doen wat ze doen voor hun ouders, als het goed is, uit liefde, omdat zij eerst door hun ouders zijn liefgehad.

Ik ben wel eens bang, dat wij nog veel te veel over ons leven uit het geloof denken in termen van 'goede werken', die wij moeten doen, willen we geen ruzie met God krijgen. Alsof we vanuit onze eigen slechtheid nog geen moeite genoeg hebben met het leven als kinderen van God, maken we het onszelf nog eens extra moeilijk door steeds weer naar ons leven te kijken als vol van dingen die wij nu eenmaal moeten doen omdat God het zegt, en niet als een leven vol van dingen die wij mogen doen omdat dat bij God past, als onze Vader in Christus. We gaan ons zomaar weer als slaven gedragen. Het is, denk ik, niet voor niets, dat Paulus juist daar over komt te spreken in het vervolg, na wat we gelezen hebben in Galaten. Maar we moeten ons juist telkens weer te binnen brengen dat we, zomaar, zonder er iets aan gedaan te hebben, kinderen van God geworden zijn in Christus. Dan komt gelijk die vanzelfsprekendheid weer mee: daar moeten we ook iets mee doen.


Pas als je het zo hebt gezien kun je ook zeggen: als je daar nu niets mee doet, dan zegt dat iets, dan zeg je metterdaad: dat kind van God zijn interesseert me niets, ik wil het, als puntje bij paaltje komt, toch maar liever niet. Dat zou dodelijk dom zijn, maar het kan. Laten wij niet zo dom zijn, en voor eeuwig onze eigen glazen ingooien. Is God geen goede vader? Is Hij niet juist degene die ons liefheeft en tot ons recht laat komen? Die ons zomaar, zonder dat wij daar iets aan gedaan hebben, ja, terwijl wij juist het omgekeerde verdienden, tot zijn kinderen heeft willen maken? Nou, kom op, wat is dan vanzelfsprekend? Kind van God zijn we. Laten we er iets mee doen. Dat heeft Gód wel aan óns verdiend. Amen.


<<<