Noord-Bergum 16/09/90
Loenen-Abcoude 31/07/94
Weesp-Nigtevecht 31/07/94
Houten 15/01/95
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Vorige week heb ik u beloofd dat we het vandaag zouden gaan hebben over het karakter van 'viering' van het avondmaal. Avondmaal doe je niet, avondmaal vier je. Het is een feestelijke maaltijd. Als we dan zo'n zondag 30 met elkaar gelezen hebben, kan ik mij voorstellen dat u die verbinding niet zomaar ziet zitten. We hoorden van een vervloekte afgoderij, van een afkeer hebben van jezelf, van huichelaars, ongelovigen en goddelozen - niet echt om in een feestelijke stemming te raken. Toch maak ik mezelf wijs dat ik me vandaag een stuk nauwer bij de Catechismus ga aansluiten dan de vorige week. Ik zal zelfs eens op alle drie de vraag-en-antwoorden ingaan...
Maar goed, zo aan de oppervlakte gezien zitten we met zondag 30 in de sfeer van de polemiek. Zoals de Catechismus de behandeling van de doop afsluit met vraag en antwoord 74, dat onder meer gericht is tegen de doperse miskenning van de kinderdoop, zo worden zondag 28 en 29 afgesloten met zondag 30, die zich richt tegen roomsen en dopersen samen: de grote tegenstanders in de tjd van de Reformatie. En polemiek, dat is katten, nietwaar? Dat is de vloer aanvegen met een ander die er toevallig niet zo over denkt als jij zelf; en het is altijd gemakkelijker iets af te kraken dan iets op te bouwen; en niemand van ons is rooms of dopers, dus dat wordt gemakkelijk vandaag - het gaat over anderen - en ook wel een beetje vervelend, want dat de roomsen slecht zijn dat weten we al, en van dopersen moeten we ook al niet veel hebben, toch?
Oké, daarom gaan we verder maar eens wat ónder de oppervlakte van deze zondag kijken. Immers, waarom hebben roomsen en dopersen nu ongelijk en waarom is wat zij zeggen zo erg? Waar gaat het om in deze zondag, wat is het waardevolle dat beschermd moest worden tegen de dwaalleer? Wel, daar hebben we precies het beloofde onderwerp: het gaat om het vieren van het avondmaal, om de vreugde van de gemeenschap met Christus en met elkaar.
Vieren. Stel, je vindt 's morgens op je deurmat een enveloppe met het opschrift: "Uitnodiging". De eerste vraag die in je opkomt, is natuurlijk: van wie is die uitnodiging afkomstig? Van een bekende, van de gemeente, van de een of andere firma? Hoe belangrijker voor u de afzender is, des te sneller maakt u de envelop open om te zien wat er te vieren valt. Ja toch? En wie er nog meer uitgenodigd zijn, en hoe u dient te verschijnen? Deze voor de hand liggende vragen zullen we vanmiddag eens stellen bij de behandeling van deze catechismuszondag. De eerste vraag, die naar van wie de uitnodiging afkomstig is, is na de vorige zondagen snel genoeg beantwoord: Christus heeft het avondmaal ingesteld, dus van Hem is de uitnodiging afkomstig. Laten we dus maar een kernzin uit de vorige twee preken als thema nemen:
Christus sticht een feestmaal om de blijvende betekenis van zijn werk te vieren, dan vragen we:
1. Wat valt er te vieren?
2. Wie hebben er wat te vieren?
3. Hoe hebben ze dat te vieren?
Wat valt er te vieren? Daar hebben we bij zondag 28 bij stil gestaan: we vieren het offer van Christus aan het kruis voor ons, dat offer dat alles voor ons betekent, heel ons leven omspant. We vieren de heerlijke gedachtenis aan de bittere dood van Christus aan het kruis. Met dat we eten van het brood en drinken uit de beker zeggen we blij en feestelijk: wij zijn van Christus, Hij heeft ons bevrijd, door Hem horen we weer werkelijk bij God als zijn kinderen, en, zagen we vorige week, dat zeggen we samen. Samen vieren we het feest van een gigantische verlossing en een onvoorstelbare gemeenschap: de verlossing uit de slavernij van de zonde en de vrije gemeenschap met de grote, heilige God. In de woorden van antwoord 80: In het avondmaal vieren we: ten eerste dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door het enige offer van Jezus Christus, dat Hij zelf éénmaal aan het kruis heeft gebracht; ten tweede dat wij door de Heilige Geest ingelijfd worden bij Christus, die nu aan Gods rechterhand is.
Het avondmaal is dus in de eerste plaats bevrijdingsfeest, feest van de loskoping uit de macht van de zonde door het enig offer van onze Here Jezus Christus. Hij is het Lam, dat geslacht is en nu staat als geslacht voor de troon van God. Het Lam, dat zichzelf op-geofferd heeft voor onze bevrijding. Het is het unieke offer van Christus, dat ons bevrijd heeft. Het is ook het offer van Christus alleen, dat ons bevrijden kan. En het gaat er in zondag 30 om, dat het avondmaal echt bevrijdingsfeest moet zijn. Wat is dat nu voor een bevrijding die telkens opnieuw moet plaatsvinden? Als de Amerikanen en Canadezen eens in de drie jaar hadden moeten terugkomen na 1945, dan hadden wij op vijf mei weinig te vieren. Als Christus' offer op Golgota zo weinig te betekenen had, dat het, om ons werkelijk bevrijding van de zonde te kunnen geven, telkens door de priester of de dominee herhaald, of, volgens nieuwere roomse theologen, afgebeeld, nagedaan, voorgesteld, moest worden, dan hadden wij weinig te vieren aan de avondmaalstafel!
Daarom is de Catechismus ook zo fel in antwoord 80. Dat is echt niet alleen omdat dit vraag-en-antwoord reageert op uitspraken van het roomse concilie van Trente, waarin van de gereformeerde leer telkens was gezegd: wie dat leert, die zij vervloekt. Het gaat hier echt om meer, om de kern van het evangelie. Het is dezelfde felheid als in zondag 11: het is bij Christus alles of niets: één van beide: of Jezus is geen volkomen verlosser, òf zij die deze Verlosser met waar geloof aannemen moeten alles in Hem hebben wat voor hun behoud nodig is. Dan is het onbestáánbaar, dat de gelovigen voor de vergeving van hun zonden afhankelijk zouden zijn van derden, van het dagelijks offer in de mis, dat de priesters brengen, of van het kaliber van hun geloof: of zij wel voldoen aan een bepaald door mensen vastgesteld beeld van de ware gelovige. Je kunt moeilijk bevrijdingsfeest vieren als je je nog iedere dag zelf moet bevrijden, of laten bevrijden.
Dat weten we wel. We zijn tenslotte niet rooms. Maar dat moeten we ook telkens weer leren. Ook daarvoor geeft God ons het avondmaal: Iedere viering prent het ons in: bij Christus is het feest, buiten Hem valt er niets te vieren! Maar in Hem is er alle reden tot feestelijke vreugde! Zo hebben we het avondmaal te vieren als gemeenschapsfeest: feest van de gezamenlijke inlijving in Christus. Wij zijn samen van Christus. Dat is een feestmaal waard. En het gaat er in deze zondag om, dat het echt feest is van een echte gemeenschap. Niet een aanbidding van het teken, maar een samen luisteren naar de Ander zelf. Niet de kitch van de ceremoniën, maar het samen lezen en zingen aan de tafel. Niet de verstarde symbolen van brood en wijn, maar de levende en sprekende Heer is de aanbidding waard. Niet de mystieke verzinking in de symboliek en de wierookgeur, maar de levende gemeenschap door woord en gebed, daar gaat het om in het avondmaal.
Bij Christus is het feest, buiten Hem valt er niets te vieren. Bij iedere viering worden wij daar weer op gewezen in de opwekking: niet op de tekenen van brood en wijn blijven zien, maar - de harten omhoog! - op Jezus Christus zien in een vast geloof. Wie op Christus ziet, die hoort Hem zeggen: zo waar als u eet, zo waarlijk gaf Ik Mij voor u. En hij mag weten: wie de Zoon heeft, die heeft het leven. En tot dat vieren van de volkomen verlossing in Christus worden wij door Christus zelf uitgenodigd. Hij neemt het initiatief. Hij roept ons, wie wij ook zijn en waar wij ons ook mee bezig houden, en stelt ons voor zijn offer, zijn werk. Dat is zijn ons hele leven omspannende gave. Daarmee wil Hij ons troosten. Daarin wil Hij ons alles geven. Als Hij ons roept tot het vieren van een feestmaal, midden in de problemen van ons leven, weet Hij heel goed wat Hij doet.
Als de uitnodiging alleen van de dominee, of van de kerkeraad zou uitgaan, zouden we kunnen zeggen: ik heb geen zin in feest. Of: ik ben helemaal niet in de stemming voor feest, ik heb niets te vieren, want ik ben ziek, ik ben in de rouw, ik zit diep in de zorgen. Daarom is het zo belangrijk te onthouden dat Christus ons roept. Omdat Hij ons bevrijd heeft, daarom wil God ons ook weer leren ons vrij te voelen. Wij gaan niet aan het avondmaal omdat wij ons bevrijd voelen, maar omdat wij geloven dat wij bevrijd zijn. Als wij dat niet geloven, dan is de avondmaalstafel niets voor ons. Hij nodigt ons aan zijn tafel, ook als ons hoofd er helemaal niet naar staat. Als wij worden meegesleept door de drukte van het leven, door alles wat op ons afkomt, zet Hij ons aan zijn tafel en houdt ons Christus voor: dat is het waar het op aan komt. Als wij in verdriet en rouw zijn ondergedompeld, nodigt Hij ons aan zijn tafel en doet ons lachen door onze tranen heen vanwege zijn troost en zijn bevrijding. Als wij geen uitzicht meer zien, geeft Hij ons uitzicht op zijn Zoon. Dat moet ons genoeg zijn. Zo leert Christus ons, zoals Hij het Paulus heeft willen leren, dat zijn genade voor ons genoeg is en geeft Hij ons zijn kracht in onze zwakheid.
Wat hebben we dus te vieren in het avondmaal? Bevrijdingsfeest en gemeenschapsfeest, echt bevrijdingsfeest, we zijn verlost, en echt gemeenschapsfeest, we hebben gemeenschap met Christus zelf en zo met elkaar.
We komen bij het tweede: wie hebben er wat te vieren? Wie krijgen een uitnodiging voor dit feestmaal van Christus' offer? Natuurlijk die mensen die door Christus bevrijd zijn en gemeenschap met Hem hebben. Dat is logisch gezien het voorgaande: alleen die mensen hebben wat te vieren. Wat zijn dat voor mensen? Hoe kun je dat zien, dat zij door Christus bevrijd zijn? Kun je dat eigenlijk wel zien? U moet er eens op letten wat voor merkwaardig antwoord dat antwoord 81 wel niet is. Op de vraag 'voor wie is dat en dat ingesteld?' verwachten wij een antwoord met uiterlijke kenmerken, die voor een ander te controleren zijn. Voor wie is de WW ingesteld? Voor die mensen die geen werk hebben en die als werkzoekende bij het arbeidsbureau staan ingeschreven. Anders kan iedereen wel zeggen dat hij recht heeft op een uitkering. Maar in antwoord 81 vinden we niet anders dan innerlijke kenmerken: een afkeer van jezelf hebben, vertrouwen, begeren.
Dat zijn we niet gewend. Wij willen uiterlijke kenmerken die wij de ander aan kunnen leggen. Als wij horen: dit is voor die en die, dan kijken we meteen om ons heen, om te kijken wie dat allemaal zijn en we zijn teleurgesteld als het er veel zijn die net als wij iets moois krijgen. Als de meester op school een moeilijke vraag stelt, en zegt: wie het weet krijgt een plaatje, dan letten we allemaal goed op of hij niet ook een plaatje geeft aan iemand die het dacht te weten, maar een verkeerd antwoord gaf. Zo is het met deze vraag: 'voor wie is het avondmaal van de Here ingesteld' ook vaak gegaan. Dan keken de mensen om zich heen en zeiden: voor wie aan de kenmerken - de uiterlijke kenmerken! - van een ware gelovige voldoet. Zo zeiden ook de dopersen in de tijd dat de Catechismus geschreven werd. Dat waren de extremisten uit die tijd. Zij dachten een gemeente van min of meer volmaakte mensen al op aarde te kunnen stichten, van mensen die door eenzelfde ervaring als volmaakte getekend waren. Karakteristiek was, en is trouwens, dan telkens dat er een menselijk kriterium wordt aangelegd, waar de anderen op beoordeeld worden. En zo ver staat dat niet van ons: Als je die gescheiden vrouw, die man die eens gestolen heeft, die zwartwerker, die schijnheilige gereformeerde, naar voren ziet gaan en aan tafel gaan, dan denk je toch: wat doet die daar? Blij dat ik aan een volgende tafel kan gaan.
En dan hebben we het antwoord van de Catechismus niet begrepen, en wel om twee redenen niet. Eén: wij kijken de verkeerde kant op: naar de anderen. De Catechismus richt onze blik juist eerst op onszelf en als wij dan een rood hoofd krijgen, dan richt hij onze blik nog niet op de ander, maar op Christus. Hoe de anderen zich gedragen als wij erbij zijn is een vraag die nu eerst helemaal naar de achtergrond geschoven wordt. Het gaat om hen die vanwege hun eigen zonden een afkeer van zichzelf hebben. De tweede reden is: wij denken dat we ergens goed in moeten zijn voordat het avondmaal ook voor ons is. Dat is het tweede verrassende van antwoord 81: wie beseft dat hij juist niet goed is in wat hij moet doen, even kort gezegd: God liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf, en wie dat durft bekennen aan Christus, voor die is het avondmaal van de Here ingesteld. Dat is nu typisch voor het christelijk geloof. Daarom hebben sommige mensen ook zo'n hekel aan het evangelie. De Here Jezus is als een meester die zegt: wie het niet weet krijgt een plaatje! Wie al met zijn vinger omhoog zat, omdat hij het antwoord al wist, die kan daar natuurlijk niet tegen.
Maar wie zegt dat hij door Christus bevrijd is, die had blijkbaar bevrijding nodig. Wie zichzelf niet kunnen bevrijden, die hebben een redder nodig. Wie zegt dat hij door Christus bevrijd is, die zegt van zichzelf: ik ben slecht, ik kan het niet. Dat is helemaal nog niet zo'n eenvoudige belijdenis voor ons, mensen, die gewend zijn ons standje zelf op te houden. Wij vinden onszelf al snel goed, al is het maar een beetje. Als we helemaal in het hoekje zijn gedreven, dan vinden we zelfs nog dat we goed zijn in het niet goed zijn. Dan is het toch maar goed dat God telkens weer tot ons komt in de prediking en in doop en avondmaal om ons te leren dat dat zo de bedoeling niet is. Hij leert ons iedere keer weer, en hopelijk steeds beter, dat Hij ons juist is komen bevrijden van dat goed-moeten-zijn in eigen ogen en in de ogen van anderen. Ziet u weer hoe belangrijk het is dat Christus het is die ons uitnodigt aan de tafel van het Lam? Waar zou de dominee, of waar zou de kerkeraad het lef vandaan moeten halen, om tegen mensen te zeggen: broeder, zuster, kom nu maar, u bent slecht, geef dat nou maar toe. Misschien zijn de mensen in de kerk wel veel nettere mensen dan de mensen van de kerkeraad... Maar nu is het Christus die ons nodigt, Christus die als het Lam van God voor onze zonden zichzelf gegeven heeft, die zegt: kom nu maar, u bent slecht, dat weet ik wel, draai er maar niet om heen, daarom heb Ik Mijzelf juist gegeven! Kijk maar, proef maar, vier maar: brood en wijn.
Het avondmaal richt onze blik op Christus, van onszelf af! van onze naaste af! Voor die mensen, voor hen die het oog op Christus gericht hebben, voor hen is het feest. Daarom is het zo belangrijk, dat de Catechismus tegenover de dopersen van toen en van nu, die de blik alsmaar op zichzelf en op anderen gericht hebben, op zoek naar kenmerken van gelovigheid en volmaaktheid, ons voorgaat in het zien op Christus. Wie naar zichzelf kijkt vindt geen reden tot feestvieren, slechts tot twijfel of hij het wel waardig is aan het feestmaal van het Lam te zitten. En terecht, want we zijn dat ook helemaal niet waard. We zijn slecht, door en door. Dat weet God wel, nog beter dan wij. En toch, dat wonder van het evangelie: nochtans! Toch heeft Hij zijn Zoon gegeven. En dat is de reden voor feestvreugde. God geeft ons, zondaren, zijn Zoon, om ons van slecht weer goed te maken!
En dan is er nog één vraag over: willen wij dat eigenlijk wel? Daarmee zijn we bij het derde aangekomen: hoe hebben we dat feestmaal te vieren? Ja, hoe hebben we dat feestmaal te vieren? We hebben net Matteüs 22 gelezen. Dus u zult wel denken: met een feestkleed aan natuurlijk. En dan hebt u gelijk. Want ook al is het avondmaal niet gelijk aan het koninkrijk der hemelen, en ook niet aan de bruiloft van het Lam, dit punt van vergelijking gaat wel op. Wie zonder feestkleed aan de avondmaalstafel komt, kan vroeg of laat de vraag verwachten: vriend, hoe ben je hier gekomen, zonder bruiloftskleed?
Het gaat er dan natuurlijk niet in de eerste plaats om dat wij netjes gekleed aan de avondmaalstafel dienen te verschijnen, hoewel dat er wel wat mee te maken heeft. Het gaat er dan natuurlijk ook niet om dat wij toch aan kenmerken of voorwaarden moeten voldoen, zo van: je hoeft verder niets te regelen, maar ritsel wel even een feestelijk kostuum, anders kom je er niet in. Kijk maar in die gelijkenis: er was juist geen entree, de mensen werden zomaar, rijp en groen, van de straat geplukt. En die man, die geen feestkleed had, die was wel binnen gekomen. Hij was er niet meteen bij de deur door de koster weer uitgezet. Nee, de lading van de vraag van de Koning is anders. Wat wil je eigenlijk hier, zonder feestkleed? Hoe durf je zo te verschijnen, interesseert dit hele feest je dan zo weinig, dat je niet eens de moeite neemt je ervoor te verkleden? Heeft het je eigenlijk wel getroffen, dat Ik je zomaar van de straat heb laten roepen, om aan Mijn tafel te zitten? Wil je eigenlijk wel?
U begrijpt natuurlijk wel dat al deze vragen een bijzondere klem krijgen omdat Christus het is, die ons nodigt. Hij nodigt ons tot het vieren van de bevrijding die Hij gegeven heeft. Een goddelijke bevrijding, die in geen mensenhart heeft kunnen opkomen. Er zijn mensen die het bestaan om daar zomaar aan voorbij te leven. Het interesseert hen blijkbaar niet. Ze laten niet merken dat het evangelie enige indruk op hen maakt. Ze leven gewoon door als ongelovige, of als goddeloze. Hen wil Christus niet zien aan zijn tafel. En de gemeente die hen dat allemaal ziet doen en hen toch toelaat, haar interesseert het blijkbaar ook niet zoveel. Dat is het wat God zo boos maakt: zijn toorn wordt over heel die gemeente opgewekt, zegt antwoord 82. Zijn Zoon, de gave van zijn hart, is blijkbaar zo weinig waard, dat mensen het rustig dulden, dat Hij aan zijn eigen tafel wordt bespot en getergd. Dat is ook de reden dat God hypocrieten - gemaskerden, die kwaad doen onder het mom van gelovigheid - en hen die zich niet van harte bekeren zo zwaar veroordeeld. Hij geeft zijn hart, zijn enige Zoon, en mensen hebben het hart om dat gewoon niet serieus te nemen, om er hun spel mee te spelen.
Nee, dat feestkleed heeft wel iets met goede werken te maken. Niet als voorwaarde, maar in de gereformeerde zin van het woord: Laat je eigenlijk wel merken dat je blij bent met de bevrijding van Christus? Betekent die bevrijding wel feest voor je? Of interesseert het je allemaal niet zo bijster? Laat eens merken dat je blij bent met de verlossing door Christus in goede werken! Het is niet voor niets zo, dat er aan de avondmaalstafel gaven ingezameld worden. De dankzegging - de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, want is het niet heerlijk, die verlossing door het bloed van Christus?! - die dankzegging mag blijken in concrete gaven. Het tonen van de vreugde van de bevrijding, daar gaat het om bij dat feestkleed. De blijken van de dankbaarheid om de verlossing, die vormen het feestkleed, dat de christen past, iedere dag, iedere zondag, en in het bijzonder wel aan de avondmaalstafel.
Christus sticht een feestmaal om de blijvende betekenis van zijn werk te vieren: avondmaal, goddelijk bevrijdingsfeest voor zondaren. Hoe hebben we dat te vieren, wel, heel eenvoudig, ieder op zijn eigen manier en met zijn of haar eigen mogelijkheden: laat zien dat je blij bent, echt blij, dat je werkelijk wat te vieren hebt. Dat is alles. Amen.