Heidelbergse Catechismus, zondag 31

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 106,1.2
Psalm 106,3.21.22
lezen Spreuken 1:1-9
Liedboek gezang 328
Zondag 31
Psalm 33,1.2
Liedboek gezang 7

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 106,1.2
lezen Spreuken 1,1-9
Zondag 31
Gezang 21,2
Gezang 21,3
Gezang 33,1.2

Loenen-Abcoude 13/10/96
Amsterdam-Z/W 07/09/97
Amsterdam-C 25/06/00
Rotterdam-Delfshaven 06/05/01

<<<


Broeders en zusters geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Prediking, verkondiging, en tucht in de breedste zin van het woord, ze vormen het kloppend hart van een levende gemeente van Christus. In zo'n gemeente woont het woord van God rijkelijk, en leren de gemeenteleden elkaar in alle wijsheid, wijzen ze elkaar de weg, en brengen ze samen, met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, God van harte dank. Ja, dat is ongeveer Kolossenzen 3:16. Zo gaat dat, als het goed is, in de gemeente. Prediking, verkondiging, tucht, ze gebeuren hier, in ons midden. Mensen vertellen elkaar de goede boodschap door, niet alleen dominees op de kansel, nee, ook ouders doen het aan hun kinderen, onderling doen we het op vereniging, en in goede, persoonlijke gesprekken, we hebben het er met elkaar over wat goed is, en wat de Here God van ons wil, we bidden en danken en zingen met elkaar, we spreken elkaar aan, corrigeren elkaar en wijzen elkaar de weg.

En dat gaat zo z'n gangetje, ook in ons midden, op ons plekje Nederland, zo langs Vecht en Angstel. Het is ook heel gewoon. Wij zijn ook maar heel gewoon. Als gewone mensen vertellen we elkaar het evangelie, discussiëren met elkaar, corrigeren we elkaar. En toch wil God dat heel gewone in een enorm wijd perspectief plaatsen. Dat is nu net het verschil tussen de kerk en de een of andere willekeurige vereniging. Ook op een kaartclub of een politieke vereniging praten de mensen met elkaar, discussiëren ze met elkaar en corrigeren ze elkaar. Ook verder in je leven wordt je gevormd. Maar het evangelie waar we ons in de kerk aan willen houden, waar we elkaar bij bewaard willen zien, dát reikt tot in de eeuwigheid van Gods nieuwe wereld. En dat maakt nu dat heel gewone, van prediking, verkondiging, gesprek, tucht, tot iets heel bijzonders.

Dat is het mooie van zondag 31, dat die heel gewone zaken van doorvertellen (prediking) en correctie, discipline (tucht), in verband worden gebracht met het koninkrijk van God. We hebben het met elkaar maar niet alleen over koetjes en kalfjes, over allerlei zaken waarover je vrijuit van mening kunt verschillen, maar vooral over het evangelie van de bijbel, waarvan de catechismus met recht kan zeggen: naar dit getuigenis van het evangelie zal God oordelen, zowel in dit als in het toekomstige leven. En daarom hèbben we het er niet alleen met elkaar over, maar hóuden we elkaar daar ook aan. Wie zich er niet aan wil houden, die kan niet bij ons blijven, en die moet het ook wéten: God oordeelt naar dít evangelie: als je zo blijft doen of denken, dan zal God zelf jou buiten het rijk van Christus sluiten.

Laten we dat vanmiddag eens wat uitwerken: het evangelie doorvertellen (prediking) en elkaar ermee corrigeren (tucht), dat is iets heel gewoons, want wij vertellen en corrigeren, tegelijk is het iets heel bijzonders, want het is Gods evangelie.


Wij vertellen en corrigeren. Het is de moeite waard om daar eens apart de nadruk op te leggen. Want zowel de prediking van het evangelie als de kerkelijke tucht zijn geen zaken van bepaalde bijzondere mensen in de gemeente. De prediking, het doorvertellen van het evangelie, is iets dat ons allemaal opgedragen is. En in de praktijk van ons leven als gemeente doen we dat ook. Er is, als het goed is, onder ons een doorgaand gesprek over de dingen van de Here. Thuis, in de gezinnen, op vereniging, in onderlinge contacten. De preek in de kerk is van dat doorgaande gesprek alleen maar een onderdeel, en kan ook niet echt en goed functioneren, als er niet de klankbodem is van die doorgaande discussie die wij onderling voeren. Als dat brede gesprek ontbreekt, wordt de preek een zwerfsteen in ons leven. Iets waar we dan 'een week op gaan teren'. Maar dat is helemaal niet de bedoeling van preken, dat u daar een week op teert. Het is juist de bedoeling, dat preken worden opgenomen in dat grote gesprek, en dat u op het evangelie, niet maar een weekje, maar tot in eeuwigheid teert.

Ik ben wel eens bang, dat wij als gereformeerden nog heel veel af te leren hebben als het gaat om ambtsdragers, en vooral om dominees. De bijbel is niet van de dominees, of de ouderlingen, maar van ons allemaal. En we kunnen allemaal best begrijpen waar het in die bijbel om gaat. We zijn ook prima in staat om er zelf met elkaar over te praten. En toch durven we dat maar nauwelijks aan. We voelen ons pas veilig als een of andere dominee heeft gezegd, dat er dit of dat staat. Kijk maar eens naar hoe het meestal gaat op vereniging. Wie durft er een rooster op te stellen zonder schets, of tenminste zonder een boekje (natuurlijk van de een of andere dominee)? Wie durft er zelf na te denken over de bijbel? En een bijbelgedeelte te bestuderen met heel eenvoudige vragen (vijf-vragen-methode)? Maar nee, er moeten allerlei boekjes bij te pas komen. En het enige resultaat is, dat de bespreking telkens weer stokt, omdat de verschillende boekjes elkaar tegenspreken. Jammer.

Maar de bijbel is van ons allemaal, en niemand van ons is overgeleverd aan dominees of professoren of ouderlingen, of zo. Wie op preken en op boekjes teert, die doet zichzelf te kort, en daardoor meestal ook de mensen om hem of haar heen. Want wie niet zelf nadenkt, heel persoonlijk, over de al even persoonlijke betekenis van wat er allemaal in de bijbel staat, die maakt zich heel moeilijk het evangelie werkelijk eigen. Die heeft ook zomaar weinig echt eigen inbreng in de gemeente. En dat is nu juist wel de bedoeling. Het Woord van God moet rijkelijk in ons midden wonen, in alle veelkleurigheid die bij de gemeente hoort. En ach, dat weten we ook allemaal best: allerlei domineesgeleerdheid is zo nu en dan best interessant, maar een korte, eenvoudige opmerking van iemand, waarin hij of zij alleen maar vertelt waarom-ie nu zèlf die tekst zo mooi vindt, of wat God met die woorden in z'n leven gedaan heeft, díe maakt indruk.

Dat, het werkelijk eigen gemaakte Woord van God, dat is dan ook echt belangrijk in een gemeente. Met mooie woorden win je elkaar niet, ook je kinderen niet, voor het evangelie. Met ware woorden doe je dat meestal ook niet. Maar met èchte woorden, ook al zijn ze nog zo stuntelig gezegd, daarmee raak je mensen. Dat er mensen zijn die zulke èchte woorden spreken, daar leeft een gemeente van. Want wat zijn nu twee preken op een week (en dat is al maximaal), en wat doet een uurtje catechisatie of een kort bezoek? En dan ga ik er nog maar even voor het gemak van uit, dat al dat domineeswerk ook nog goed lukt. Nee, veel belangrijker dan wat voor ambtsdragers ook is het geheel van de gemeente, is hoe wij met elkaar spreken en omgaan. Allemaal heel gewoon, niemand hoeft zich tot een zekere deftigheid op te kloppen voor er iets over God gezegd wordt. Wij zijn allemaal maar gewone mensen, en er is geen enkele reden om ons daarvoor te schamen. En mocht dat al zo zijn, dan is er nog geen reden om ons voor het evangelie te schamen. Nee, doorvertellen, verkondigen, prediken, is niet iets voor ambtsdragers alleen, die gaan er alleen maar in vóór, maar het is iets voor ons allemaal.


En net zo is het met wat wij dan de kerkelijke tucht noemen. Meestal gebruiken wij dat woord in een heel beperkte zin: de zin van het pakketje maatregelen van antwoord 85. Maar 'tucht' is in de bijbel een heel breed begrip. Ik heb expres de eerste negen verzen van Spreuken gelezen om u daar aan te herinneren. Tucht betekent daar niet alleen straf of een pak slaag, maar heel breed: richtinggevend, stimulerend, wijs onderwijs: dat moet je doen, dat moet je laten, dat kun je niet maken. Alleen maar soms zijn daar harde maatregelen bij nodig. Maar tucht is veel breder. Je zou het misschien het kortst kunnen samenvatten met: corrigeren, correctie.

Nu, ook dat is iets van de gemeente, van ons allemaal. En het begint heel gewoon en dicht bij huis, bij simpele raadgevingen (dat zou ik zo doen), corrigerende vragen (waarom doe je dat?), een korte herinnering (hé jo, dat zou je toch niet doen?). De kerkelijke tucht begint bij goed onderwijs thuis over wat de Here van ons wil, bij praten met je kinderen over wat goed en kwaad is. En dat loopt dan vloeiend over in het onderwijs op catechisatie en in de kerk, in gesprekken op vereniging en op of na feestjes. U merkt, we zitten meteen al in datzelfde doorgaande onderlinge gesprek, waar ik het net over had. Dat is de bodem onder al het andere.

Want net als ik net zei, dat preken niet werkelijk landen kunnen als ze niet opgenomen worden in dat doorgaande gesprek over de Here en over het evangelie, zo geldt ook dat kerkelijke tucht in die beperkte zin van tuchtmaatregelen, van vermaangesprekken, afhouding van het avondmaal, en zo verder, haast niet lánden kan, als die maatregelen niet zijn voorbereid door allerlei gesprekken, correcties en herinneringen van ons allemaal. Al is het alleen al omdat zulke problemen bijna altijd veel te laat bij een kerkeraad op tafel komen, vaak heel lang nadat ze in de onderlinge omgang al aan de dag gekomen zijn. Dáár, in die onderlinge omgang had er iets aan moeten gebeuren. Heel gewoon. Want wij zijn maar heel gewone mensen. Maar juist daarom: laten we ons ook niet het makkelijkst door heel gewone mensen corrigeren?

Het lijkt er op of we ook hier nog wel het een en ander te leren hebben. Want hoe makkelijk hebben wij niet iets over ons van: ja, wij zien wel dat het fout gaat daar, bij die broeder, bij die zuster, maar daar moet de kerkeraad maar iets aan doen. En zelfs de meest primaire dingen, als vragen waarom we mensen zo weinig zien, wat er aan de hand is, waarom mensen zich zo gedragen, wat ze er mee bedoelen, en noem maar op, laten we zomaar over aan de ambtsdragers. Die zijn daar voor, en wij zijn maar heel gewoon. Ja, maar die ambtsdragers zijn ook maar heel gewoon, ze zien lang niet alles, en ze kunnen ook lang niet met iedereen werkelijk goed praten. Ik ben er vrij zeker van dat voor ieder van ons geldt dat er wel mensen in de kerk zijn met wie wij beter kunnen praten, juist als het om correctie gaat, dan iemand van de kerkeraadsleden. Ieder van ons heeft toch zijn eigen gaven. En die zijn om te gebruiken en niet om uit te besteden. Want wij zijn met z'n allen maar heel gewoon.

Ja, of het nu om doorvertellen of om correctie gaat, om praten met je kinderen of om preken, om een gesprek van man tot man, of vrouw tot vrouw, onderling of om allerlei maatregelen van tucht, het blijft altijd iets dat wij doen. Het blijft altijd maar heel gewoon, want wij doen het, en wij zijn allemaal maar heel gewone mensen.


Toch maakt God er iets bijzonders van. Want, of wij er nu in betrokken zijn of niet, het blijft gaan om zijn evangelie. Dat maakt de kern van alles uit. En dat maakt het heel bijzonder. Want dat evangelie reikt tot in de eeuwigheid. Het is Gods regel bij het grote oordeel van de jongste dag. Niemand komt Gods nieuwe wereld binnen die niet van harte gelooft in de Here Jezus, en alles van Hèm verwacht. Niemand kan Gods koninkrijk beërven, die met zijn leven laat zien dat het hem niet interesseert. Paulus is daar glashelder in: ontucht, zedeloosheid en losbandigheid, afgoderij en magie, haatgevoelens, ruzie, afgunst, uitbarstingen van woede, eigenbelang, geschillen, partijzucht, jaloezie, drinkgelagen, zwelgpartijen en meer van dergelijke dingen: evenals vroeger waarschuw ik u ook nu: wie dergelijke dingen praktizeren krijgen geen deel aan het koninkrijk van God (Gal. 5:20, 21).

Dat evangelie, die grote gave van God, van verlossing, vergeving, een nieuw leven, zomaar, in Christus, mét de vraag of wij dat ook willen, die vormen de kern van alles in de kerk. Dat is het, wat wij elkaar ten diepste te zeggen hebben, en waar wij elkaar ten diepste aan houden willen. Toch? Dat is de kern. Dit evangelie maakt alles wat wij doen bijzonder, omdat het Gods evangelie is.


Dat moet dan ook duidelijk zijn, nietwaar? Dat is iets waar wij best wel op mogen letten. Want wij zijn als gereformeerden bijna geboren debaters en discussievoerders. We kunnen uitmuntend praten en redeneren. Velen van ons draaien de hand niet om voor een stevige, en lange, discussie over de preciese uitleg van dit of dat bijbelgedeelte, of over de vraag of het wel goed is om naar dit of dat tv-programma te kijken, of over wat allemaal al dan niet onder het een of ander van de tien geboden valt. Maar dat heeft allemaal alleen echte waarde, als het op de een of andere manier duidelijk verbonden blijft met deze kern, met dit evangelie. Anders is het hooguit interessant, en meestal vervelend. En die andere mensen onder ons, die niet van discussies houden, die haken af, en komen niet meer op vereniging, of mijden ons. En ergens hebben ze dan nog gelijk ook. Want het is alleen het evangelie dat ons heel gewone bezig zijn in de kerk bijzonder maakt. Als het alleen maar om een interessante discussie gaat, dan kun je beter van de een of andere discussieclub lid worden.

In heel dat doorgaande gesprek moet het dus ergens altijd om het evangelie cirkelen. Er hoort in ieder geval altijd merkbaar de ondertoon in te zitten van: daarom houd ik zo van God, daarom wil ik me overgeven aan Christus, en me afhankelijk weten van Gods vaderzorg. Dat geldt overal. U mag er de preken op aankijken, en mij en andere dominees er op aanspreken. Het is het hart van iedere christelijke opvoeding: wie z'n kinderen alleen wat regeltjes en waarheden doorgeeft, die doet niets wat bijzonder is of kan worden: dan mist de kern: het evangelie. En ga zo maar door. Al dat heel gewone dat onder ons gebeurt, het wordt bijzonder, niet automatisch, maar doordat Gods evangelie er werkelijk in functioneert. Want het is dat evangelie dat bijzonder is.

En net zo is het bij de correctie, bij de tucht, en bij tucht-maatregelen. Daarbij gaat het maar niet om de vraag of iemand wel aan onze groepsregeltjes voldoet of niet. Het gaat er ook niet om of hij of zij het wel in alles met ons eens is. Het gaat er zelfs niet om of iemand wel goed gereformeerd is of niet, wat dat ook in mag houden. Niet voor niets gebruikt de catechismus hier in antwoord 85 de woorden christelijk en onchristelijk. Wil christelijke correctie, willen kerkelijke tucht en tuchtmaatregelen werkelijk iets bijzonders zijn, iets wat God zelf bijzonder maakt, dan moet echt het evangelie zelf in geding zijn, in leer of leven. Anders is er niets bijzonders aan, en wordt het alleen maar het zoveelste voorbeeld van iemand die door een groepje mensen wordt uitgestoten. En dan heeft God nog een apart woordje met ons te spreken.


Maar gaat het wel om het evangelie, om de manier waarop we in ons eigen leven onze afhankelijkheid van God vormgeven, als we elkaar opscherpen en corrigeren juist daarin, dat we niet onze eigen gáng kunnen gaan als christenen, en samen willen leren wat Gods weg voor ons is, dan krijgt al dat heel gewone, dat heel menselijke, een goddelijke lading. Eenvoudig en maar om één reden: dat dat evangelie van God is, hèt woord voor ons leven, dé maatstaf waarnaar God oordeelt, nu en straks. Dat evangelie is het dan ook, dat we elkaar door te vertellen hebben, en, waar we elkaar bij te houden hebben. Amen.


<<<