Heidelbergse Catechismus, zondag 32

Orde van dienst (Middelburg middagdienst)
Psalm 90,1.8
Gezang 35,3
lezen Galaten 2:15-21
Psalm 141,1-6
Zondag 32
Psalm 18,9.10
Gezang 35,2

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 141,1.2
lezen Galaten 2:15-21
Psalm 90,1.8
Zondag 32
Psalm 18,9.10
Gezang 35,3
Gezang 35,2

Loenen-Abcoude 21/08/94
Weesp-Nigtevecht 21/08/94
Amsterdam-ZW 08/10/95
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Willen we op een goede manier met zondag 32 beginnen, dan moeten we juist niet met zondag 32 beginnen. Zoals we, al lang geleden bij zondag 2, erbij stil hebben gestaan dat dat 'Het eerste deel. Onze ellende' daarboven niet slaat op het eerste deel van de catechismus, maar op het eerste deel van wat wij weten moeten om in de enige troost van zondag 1 gelukkig te kunnen leven en sterven, zo moeten we er hier bij stil staan dat ook 'Het derde deel. Onze dankbaarheid' niet maar slaat op het derde deel van de catechismus, maar op het derde deel van wat wij weten moeten om in de enige troost van zondag 1 gelukkig te kunnen leven en sterven. We horen dan ook heel direct de taal van zondag 1 weerklinken in antwoord 86. 'Daarom - omdat wij zijn kostbaar eigendom zijn - geeft Hij mij door zijn Heilige Geest ook zekerheid van het eeuwige leven en maakt Hij mij van harte bereid om voortaan voor Hem te leven.', zegt zondag 1, en daar zijn we nu, bij zondag 32 aan toe.


Deze herinnering aan zondag 1 is heel belangrijk. Dat wij het eigendom zijn, niet van onszelf, maar van onze trouwe Heiland, Jezus Christus, dat is het laatste rustpunt van ons leven. Het is tegelijk ook het laatste rustpunt van de Catechismus. Deze belijdenis begeleidt alle volgende zondagen. Ze vormt er de vooronderstelling van. Vooral nu we toekomen aan de laatste 21 zondagen, die gaan over wat wij moeten doen, is het heel belangrijk dat niet te vergeten. Ik heb al wel vaker gezegd dat er in het christelijk geloof nooit een moment komt dat we kunnen zeggen: zo, en nu zijn wij aan de beurt, nu mogen, of nu moeten wij zelf, op onszelf, het een en ander opknappen. Nee, ook als het gaat om onze dankbaarheid, om de goede werken die wij moeten doen, dan geldt dat het gaat om dankbaarheid, om werken van ons als eigendom van Christus. Christelijk leven bestaat alleen in de vorm van een leven met en in Christus.


Ook op een andere manier komen we daar, direct bij Christus zelf uit. Vraag 86 is niet zomaar een vraag uit een reeks. Er wordt niet meteen gevraagd: waarom moeten wij dan nog goede werken doen? Nee, eerst wordt even pas op de plaats gemaakt en wordt over een aantal zondagen heen teruggegrepen op het voorgaande, en dat wordt samengevat in de woorden: Nu wij uit onze ellende, zonder enige verdienste van onze kant, alleen uit genade door Christus verlost zijn,... Als we dan even terugbladeren in de Catechismus, op zoek naar het andere eind van deze gedachtenlijn, dan komen we bij zondag 24 terecht. De zondagen 25 tot en met 31 vormen een soort excurs, een uitweiding, waarin de vraag behandeld wordt waar het geloof, dat ons aan Christus deel geeft, vandaan komt. Kijken we even naar zondag 24 dan valt alles in zondag 32 op zijn plaats. Zowel het vanzelfsprekende 'moeten' van vraag 86 als het 'beslist niet' van antwoord 87 vormen direct de echo van het slot van zondag 24: het kan niet anders of ieder die door waar geloof in Christus ingeplant is, brengt vruchten van dankbaarheid voort. Opnieuw is bijvoorbaat duidelijk: christelijk leven bestaat alleen in de vorm van leven met en in Christus.


Wanneer we dus zouden denken, zo, dat was dan de verlossing door Christus, we zijn bevrijd, en nu moeten we zelf aan de gang, gezien alles wat wij gehad hebben zijn wij nu zelf, op onszelf, verplicht tot dankbaarheid, dan hebben we precies de kern gemist. Het 'moeten' van vraag 86 is niet hetzelfde als 'en nu zijn wij verplicht', maar het is hetzelfde als dat 'het kan niet anders' van zondag 24. Het is geen moeten van plicht, maar een moeten van kracht, om precies te zijn, een moeten van de kracht van Christus. Dat vinden we dan ook direct in antwoord 86 terug. Waarom kan het dan niet anders of wij gaan vruchten van dankbaarheid voortbrengen? Omdat Christus ons ook door zijn Heilige Geest vernieuwt tot zijn beeld. Wie gelooft in Christus, wie hoort bij Hem, die komt onder invloed van zijn Geest, de Geest die Heer is en die ons levend maakt. Het komt in ons leven tot een goed leven voor God omdat en zolang wij als eigendom van Christus door waar geloof in Hem ingeplant zijn, bij Hem horen, met en in Hem leven - en, daarachter ligt: omdat Christus maar niet dood is en passief, maar leeft en actief is in ons leven. Wie in geloof bij Christus hoort kan het Paulus nazeggen: niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. Hij maakt mij van harte bereid om voortaan voor Hem te leven.

Als het gaat over vruchten van dankbaarheid, dan gaat het dus niet over de resultaten van onze dankbaarheid, maar over de resultaten van Christus' werk in ons, die bestaan in dankbare daden. De vruchten zijn dankbaarheid. Maar het zijn geen vruchten van ons op onszelf, maar alleen vruchten van ons in gemeenschap met Christus, zoals wij door ons geloof bij Hem zijn ingeplant. De kracht die in ons werkt is niet van ons, maar van Hem. Zonder zijn hulp en zijn nabijheid komt er van geen enkel goed werk iets terecht. Zonder zijn Geest, die ons op Hem richt en op Hem laat lijken blijven wij altijd de mensen die we zijn. Dat moeten we goed beseffen, want dat is en dat blijft in dit leven onze ellende. Ik heb er toentertijd bij de behandeling van zondag 2 tot en met 4 al op gewezen dat de diepte van onze ellende voor God juist ook daarin uitkomt dat wij zelfs de dankbaarheid voor Gods verlossing uit onszelf niet opbrengen. Dat is de grote les van het oude testament. En die mogen wij nu bij dit deel van de Catechismus niet vergeten. Nooit en te nimmer zal het er om kunnen gaan dat wij nu op onszelf, uit eigen kracht en inititatief goede werken gaan verrichten, ook niet uit dankbaarheid. Daar komt niets van terecht. De goede voornemens zijn ons koud in de mond bestorven of we verliezen de moed. Alleen direct in gemeenschap met Christus, in de kracht van zijn Geest verschijnen er in ons leven werkelijk goede werken. In ons leven als gelovigen, voor God, met onszelf en met onze naaste, komen we altijd bij Christus vandaan en keren we altijd weer bij Hem terug. Hij is de bron, de grote stimulator van ons leven.


Wanneer we dit allerbelangrijkste uit het oog verliezen, verliezen we daarmee meteen ook de christelijke troost, de rust in ons leven. Alleen heel dicht bij onze Heiland vinden we die rust. Laten we Hem los en proberen we op eigen benen te staan, dan verliezen we alles. Dan worden we vermoeide, opgejaagde mensen. Want ook al doe je nog zo je best om God te tonen hoe dankbaar je bent, op eigen kracht kom je niet ver. Op alles wat we doen is wel wat aan te merken. Wij zijn zondaars, doe een mond open en je hoort het; stel een daad, en het is ook een zondige daad. Hoe meer wij ons eigen best doen om dankbaar te zijn, des te meer zullen we ook zien hoeveel ondankbaarheid in ons woont. En dat vreet aan je; dat tast je zekerheid aan. Wanneer wij ons op onszelf stellen en naar onszelf gaan kijken, worden we onontkoombaar ook twijfelende mensen, onzeker van onszelf, onzeker ook van God. En tenslotte, ook naar onze naaste toe valt de rust weg. Want als wij zelf moeten presteren, uit dankbaarheid, oké, maar toch zelf, en het zou moeten lukken, maar het lukt toch steeds maar niet, dan worden wij tegenover onze naaste zomaar onoprecht, gaan we ons groter of anders voordoen dan we zijn. Zonder Christus direct bij ons, de Christus die ons helpt, die ons vergeeft, verliezen we, juist als het op leven, op daden aankomt, alle rust, alle zekerheid, alle overtuigingskracht.

Alleen als we Hem opzoeken, telkens weer, ons aan Hem vastklampen, Hem omhelzen in geloof, dan komt er rust, zekerheid en overtuigingskracht in ons leven. Kijk naar Christus, zoals Hij voor ons staat in de bijbel, als de goedheid zelf, de liefde in eigen Persoon, die ons heeft opgezocht als mens onder de mensen, die een leven van liefde leidde, ook voor ons. Christus, die de wet om zo te zeggen altijd vóór was, omdat Hij uit zichzelf al deed wat er in geboden werd. Hij heeft ook dat leven voor ons geleid. Het is zijn gave voor ons. Hij, de Zoon van God zelf, is mens geworden, om ons, mensen, zonen en dochters van God te maken. En Hij wil die gave ons hier al metterdaad geven, door zijn Geest. Hij vernieuwt ons tot zijn beeld. Zijn Geest maakt dat wij op Hem gaan lijken, werkelijk ons als kinderen van God gaan gedragen. Zijn liefde roept onze liefde op. Hij maakt dat ook wij uit onszelf gaan doen wat de wet gebiedt, dat we in zijn kracht, net als Hij, de wet vóórkomen. En dat geldt allemaal naar de mate waarin we in geloof aan Hem verbonden zijn.


Uit de directe verbinding tussen Christus en ons, leven in geloof, dat wil zeggen leven in werkelijke gemeenschap met Hem, in bijbellezen en gebed, daaruit komt christelijk leven voort, noodzakelijk, het kan niet anders. Als het toch anders is, dan is er iets met ons geloof aan de hand, met die levende verbinding tussen Christus en ons. Het gaat er dan dus niet maar om dat wij niet dankbaar genoeg zijn, of niet genoeg ons best doen om onze dankbaarheid vorm te geven in ons leven. Wanneer de christelijke kracht uit ons leven wegtrekt, wanneer we onmogelijk enthousiast meer kunnen worden voor Christus, ons leven voor God tam en oppervlakkig wordt, is nooit de remedie: kom op, er tegen aan, harder, je best doen, dan komt het wel weer. Welnee, dan komt het helemaal niet meer. Wanneer onze liefde verkilt is er maar één remedie: kijk opnieuw naar Christus, warm je aan zijn liefde, laat de vlam van je eigen liefde aansteken aan de eeuwige vlam van zijn liefde voor ons. Willen we werkelijk als christenen kunnen leven, in ons dagelijks leven met alle verplichtingen en keuzemomenten die daarbij horen, dan moeten we met dat leven zo dicht mogelijk tegen Christus aan kruipen. Wij leven, zoals Paulus het zegt, door het geloof in de Zoon van God, die ons heeft liefgehad en zich voor ons heeft overgegeven.

Alleen dat geloof, dat ons heel nauw aan Christus bindt, ons telkens weer oog geeft voor Hem, en al zijn daden voor ons, dat geloof brengt verandering in ons leven. Kijk naar Christus, Hij heeft ons gekocht, met lichaam en ziel zijn we zijn eigendom; wat moeten we dan nog met seksuele bijgedachten, zelfbevrediging, onkuisheid? Kijk naar Christus, zie dat Hij ons alles geeft, wat moeten we dan nog met andere goden? Kijk naar Christus, wat Hij gedragen heeft voor zijn gemeente, en nog altijd van haar verdraagt, wat moeten we dan nog met echtbreuk? Kijk naar Christus, met al zijn schatten, onvervreemdbaar, onbeschadigbaar, wat zullen we stelen? Hoe kunnen we gierig zijn in het zicht van deze schat in de akker, wat moet een dronkaard waar de wijn smaakt naar het bloed van het Lam, wat moet een lasteraar of een oplichter waar Christus' liefde en waarheid heersen? Naar Hem, naar Christus moeten we zien. Van Hem gaat kracht uit, genoeg om met ons hele leven te tonen dat wij God dankbaar zijn en Hem te prijzen.


Christelijk leven bestaat alleen in de vorm van leven met en in Christus. Hij is de bron van al het goede dat wij doen. Dat zou christenen bescheiden mensen moeten maken. Wij hebben geen grote prestaties waarop wij ons zouden kunnen beroemen. Ook, ja juist als het op leven aankomt, blijft de grote regel van het geloof van kracht: wij zijn bedelaars, dat is waar. Geloven is alles krijgen van de God die alles geeft. Geloof, ook leven uit geloof, is precies het tegenovergestelde van menselijke zelfverwerkelijking. En dat is heel moeilijk voor onszelf - daar komen we volgende week nog wel op terug. Want zelfverwerkelijking, zelf ons bestaan opbouwen, werken aan onze eigen persoon, zorgen dat we iemand zijn die iets betekent, dat is wat wij zelf graag willen - en het is precies wat geloof uitsluit. Wij willen het liefst ons zelf maken. We hebben een beeld van wie en wat we zouden willen zijn, en we doen er alles voor om dat te bereiken, of het nu een reëel beeld is of niet. En mensen die ons daarbij in de weg staan, die moeten maar aan de kant. En vaak zijn we zo met onszelf bezig dat ons de anderen niets interesseren. Hun nood en hun gaven zien we over het hoofd omdat ze niet in onze kraam van pas komen. -

Dat moeten we telkens weer afleren. En dat leer je alleen maar af door terug te gaan naar Christus. Hij heeft zichzelf niet in het middelpunt gesteld en groot willen maken, maar heeft zich juist klein gemaakt voor ons, zichzelf ontledigd om ons te kunnen vullen. Hij heeft ons liefgehad en zich voor ons overgegeven en uit zijn volheid hebben wij genade op genade ontvangen. Wat je merkt als je dicht bij Christus leeft, is juist dat je door wat je van Hem krijgt verwerkelijkt wordt. Dat je tot je recht komt als de mens die je bent, met je eigen mogelijkheden en onmogelijkheden, dat merk je bij Christus. Wat Hij ons leert, de geboden en wegwijzingen die Hij ons geeft, ze zijn er allemaal op gericht dat wij werkelijk mensen zouden zijn. Goede werken zijn werkelijk goede werken, niet alleen omdat God ze goed vindt, maar juist ook omdat ze goed voor mensen zijn.


Juist daarom ook kunnen wij, als we met Christus leven en door zijn kracht ook als christenen, als kinderen van God, gaan leven, andere mensen bereiken. Goede werken zijn goede werken. En christenen doen ze niet omdat ze daartoe nu verplicht zijn, maar omdat Christus met zijn liefde in ons is komen wonen. Hij heeft ons kinderen van God gemaakt, geen knechten. Het is de toon die hier de muziek maakt. Aan je werk!, zegt de heer teggen zijn knechten, en hij geeft aan wat zij verplicht zijn te doen. Gaan jullie mee wandelen!, zegt de Vader tegen zijn kinderen, en Hij wijst hen de goede weg. Met een leven van allemaal dingen die moeten en andere die niet mogen win je niemand. Maar zo'n leven hoort niet bij een godvrezende levenswandel, want dat is de wandel met Vader mee, werkelijk op een goede weg. Het is de weg die Christus ons is voorgegaan, en door zijn Geest neemt Hij ons mee. Dat kan niet anders. Amen.


<<<