Loenen-Abcoude 08/12/96
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Wie een christen is, moet ook een goed mens worden, zo zagen we vorige week. En dat ging over ons: wij moeten goede mensen worden. En dat was al met al niet niks, want, een goed mens, dat is een mens die getypeerd wordt door liefde en respect voor de ander, blij en geduldig, vrijgevig, gastvrij en meelevend, niet hard en eigenwijs, maar zelfs goed voor z'n vijanden, iemand die het kwade overwint door het goede (dat was allemaal Romeinen 12,9-21). Dat was dus een heel project. Maar goed dat wij dat enorme project niet op ons eigen houtje hoeven aan te pakken, nee, de Here God zelf schakelt ons in in zijn grote project. Al lang voor wij zelf begonnen zijn ons best te doen voor wat voor goed doel dan ook, is Christus al door zijn Geest bezig ons te vernieuwen en te veranderen tot kinderen van God, net als Hij. En vorige week konden we daarbij zeggen: kijk maar, zo ging het ook al bij de doop, de doop van Coen: God is eerst, Hij begint zijn grote project in ons leven: wij moeten andere mensen worden, goede mensen, en in dat project worden wij ingeschakeld en meegenomen.
Dat willen we nu vanmiddag nog eens wat uitvergroten. Vorige week heb ik al benadrukt dat dat grote project van 'een goed mens worden' niet geschikt is om zelf, alleen op onszelf, aan te pakken. Het is eigenlijk niet 'ons' project, nee, het is Christus' project in ons leven. Uit onszelf zouden we niet eens op de gedachte zijn gekomen om niet maar voor het oog, maar wèrkelijk een goed mens te willen worden. We bevinden ons hier in het krachtenveld van God zelf. We mogen naar onszelf kijken, zoals Paulus zegt in Ef. 2:10, als het werk van God: hij heeft ons geschapen in Christus Jezus om de goede daden te doen die Hij heeft voorbereid, heeft klaargemaakt, zodat wij ze zouden kunnen doen.
Daar zal het vanmiddag weer over moeten gaan. Want als iets duidelijk is in zondag 33, dan is het, dat het hier maar niet gaat over allerlei dingen die wij nu wel kunnen en moeten doen, op onszelf. Nee, het blijft hier consequent gaan over wat de Here Jezus in ons doet. Zoals Zondag 32 zei: Hij vernieuwt ons door zijn Geest. Het is Christus' grote project in ons leven, dat wij goede mensen worden. En nu zou je kunnen vragen: waar komt dat nu in naar voren in ons bestaan? waarin merk je nu bij jezelf, dat Hij, dat Christus met je bezig is? hoe komt dat grote project van Christus in ons leven aan het licht?
Zondag 33 geeft daar twee antwoorden op. Daar willen we vanmiddag even bij stil staan. Het gaat er dus over, dat Christus' grote project, dat wij goede mensen moeten worden, in ons leven zijn sporen trekt. Dat zijn sporen van droefheid en afstand nemen, en sporen van vreugde en contact zoeken.
Ik zei net: als er iets duidelijk is in zondag 33, dan is het, dat het hier niet gaat over dingen die wij zelf, alleen, moeten doen, waar wij ons toe opwerken kunnen. Het blijft hier consequent gaan over wat de Here Jezus doet. Dat zie je wel het duidelijkst aan de antwoorden 89 en 90: daar blijkt het in de ware bekering, de ware ommekeer van de mens, de ommekeer die hij maakt om van een slecht een goed mens te worden, dat het daarin gaat om oprechte droefheid en om hartelijke vreugde. Nou, wat je van die twee zaken ook verder zeggen kunt, het zijn in ieder geval geen gevoelens waar je jezelf toe kunt opwerken. Het heeft geen enkele zin om tegen iemand te zeggen: jij moet verdrietig zijn! of: jij moet blij zijn! Ja, je kunt je wel verdrietig of blij voordoen, maar dat is niet 'oprecht' en 'hartelijk'. Nee, wij worden verdrietig, of wij worden blij, van iets of van iemand anders. En wie kan hier die Ander anders zijn dan Jezus zelf?
Tegelijk is duidelijk dat dit allemaal maar geen verstandszaakjes zijn, geen gegevens die we rustig waar kunnen laten zijn, zonder dat ze ons raken. Integendeel, als er iets is dat ons raakt, dan is het droefheid en vreugde, verdriet en blijdschap. Je merkt het hier aan alles: dat wij goede mensen moeten worden, dat ontspringt niet aan ons, daar werken wij ons niet toe op (we worden verdrietig of blij), maar het gaat wel over ons zelf, het raakt ons helemaal (wij worden verdrietig of blij). Het is Christus' grote project, maar wij worden er in meegenomen. Het trekt z'n sporen door ons eigen leven. Als het goed is. Daar hebben we vorige week al de nadruk op gelegd: het kan ook niet goed zijn, we kunnen ook volstrekt onveranderde mensen zijn, of alleen maar oppervlakkig geraakte mensen. Maar dan is er iets heel ernstigs aan de hand: dan mogen we ons wel serieus afvragen of wij wel bij de Here Jezus horen willen, of we Hem niet metterdaad tegenstaan in zijn werk aan ons.
Want Hij trekt zijn sporen in ons bestaan, door zijn Heilige Geest. Door de Heilige Geest krijgt de Here Jezus zelf stem in ons leven, en komt onze Heiland zelf in eigen persoon voor ons te staan. En dat kan ons niet koud laten. Wie Jezus heeft ontmoet, werkelijk ontmoet, die kan niet onveranderd blijven. Het eerste wat de catechismus dan noemt is het effect van oprechte droefheid over ons kwaad. Goede mensen worden begint bij verdrietig worden over ons slechte mensen zijn. En dat verdriet, dat komt pas echt, als we Christus in de ogen zien, die voor ons zijn gebroken, dat komt pas echt, als we het verbazende tot ons door laten dringen, dat Hij ons wil als de zondaars die we zijn, allemaal heel persoonlijk, met naam en toenaam, zo als wij hier zitten.
Alleen door Christus krijgt dat verdriet de diepte die past bij dat hele diepe van 'goede mensen worden'. Alle andere manieren leveren alleen iets heel oppervlakkigs op. Want als God alleen maar voor onze aandacht staat als de strenge rechter, die ons regels geeft om ons aan te houden, en die ons straft als we dat niet doen, dan wordt verdriet over ons kwaad nooit meer dan een variatie op de angst voor straf: dan balen we van onze zonden omdat we zo nog eens de hemel mislopen, maar verder niks. En als we ons alleen maar aan Gods geboden willen houden omdat wij er zelf ook van overtuigd zijn dat ze goed zijn, dan wordt verdriet over kwaad nooit meer dan de spijt over de gemiste kans, de spijt over wat kapot gegaan is, over wat ook beter had kunnen lopen. Maar nooit krijgt dat iets van die diepte die hoort bij werkelijk een 'goed mens' worden, zoals God ons hebben wil.
En net zo is het met het haten en ontvluchten van de zonde. We zagen vorige week al dat bij een goed mens zijn hoort, dat je 'afkerig van het kwade bent'. Maar waar krijgt dat anders zijn diepte dan bij Christus' kruis. Dát is de diepste tekening van wat kwaad betekent: dat een onschuldig, werkelijk goed mens, kapot gaat door ons, dat de diepste en teerste liefde, goddelijk diep, geschonden en vertrapt wordt door mensen, door ons. Pas wie door Christus' Geest daar oog voor gekregen heeft, en steeds meer krijgt, die krijgt een èchte hekel aan het kwaad, diep, zo diep dat het het begin genoemd kan worden van een 'goed mens' worden. En daar gaat het God om. Hij wil niet maar wat oppervlakkig gechristianiseerde types, die mooie woorden spreken, maar er niet of nauwelijks naar handelen zich voor zijn kinderen zien uitgeven. Nee, Hij wil een nieuwe wereld maken waar werkelijk goede mensen wonen en samen leven. Dát is Christus' grote project. En dat moet zijn sporen trekken in ons leven.
Dat moet. Nee, niet in de zin van dat het allemaal niks waard is als het niet vandaag al perfect is. Dit is Christus' project, en dat grote project is niet eerder af en perfect dan als wij in Gods koninkrijk leven zullen. Maar het raakt ons wel, en het raakt ons vandaag. En dan zijn er ongetwijfeld diepe weerstanden bij ons te overwinnen. En het gaat echt niet allemaal van een leien dakje. Wij moeten werkelijk nieuwe mensen worden willen we goede mensen worden. Daar hoort zo'n sterk woord als afsterven bij. Er moet iets doodgaan in ons. Want zonde is een levende macht, actief, werkend in ons bestaan. Wij vinden onszelf, onze behoeften, idealen en verlangens, uit onszelf griezelig belangrijk. En wat ons daarbij hindert, dat moet uit de weg. Anderen passen zich maar aan ons aan. Juist, en dat moet nu dood in ons, weggesneden uit ons leven. Dáár begint Christus aan, daar werkt Hij aan.
En dat moet ons in conflict brengen met onszelf, de strijd in ons bestaan brengen, anders blijft er geen andere conclusie over dan dat wij kennelijk de Geest van Christus niet hebben en Hem niet toebehoren (Rom. 8,9). En nee, dat is echt niet bedoeld in die ultra-gereformeerde zin van: dan is het je kennelijk niet komen staan te gebeuren dat je de Geest van Christus gekregen hebt. Want de Geest van Christus is niet maar een mondjesmaat gegeven lot uit de loterij in de bijbel. Als je de Geest van Christus niet hebt, dan zit je daar altijd zelf tussen. Want Christus deelt zijn Geest uit in rijke overvloed. Als je die niet hebt, dan heb je jezelf ervoor afgesloten, dan wil je niet bij Jezus horen. En daar ligt in de bijbel altijd iets van die diepe verbazing in van: waarom zou je dat nu doen? Is Jezus dan niet iemand om van te houden?
Ja, Jezus, de Verlosser, Hij trekt zijn sporen in ons leven, want Hij wil ons veranderen. En Hij trekt zijn sporen diep, want Hij wil ons echt goede mensen maken. En dat is een positief, een blij iets: goede mensen zijn. Een goed mens ben je echt niet als je niet verder komt dan droefheid over je kwaad, en ook niet als je niet verder komt dan het ontvluchten van de zonde. Mensen van 'raak niet, smaak niet, roer niet aan', het zijn geen goede mensen, maar chagrijnige mensen. Maar Christus gaat het om goede mensen, zoals gezegd, mensen die getypeerd worden door liefde en respect voor de ander, blij en geduldig, vrijgevig, gastvrij en meelevend, niet hard en eigenwijs, maar zelfs goed voor hun vijanden, die het kwade overwinnen door het goede.
Voor dat positieve moet een positieve bron zijn. En zo is het ook: bij zijn grote werk van het 'goede mensen' van ons maken wil Christus in ons hartelijke vreugde oproepen in God, en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven, lust en liefde dus om zó, positief, als een goed mens te leven, zo als God ons wil.
Ook hier is heel centraal, dat we Christus zelf er in zien, die dat alles in ons oproepen wil. Anders krijgt het nooit de diepte die het hart raakt, die ons goede mensen maken kan. Anders blijft het oppervlakkig gedoe. Pas als we Christus in de ogen zien, die ons vol liefde aanzien, pas als we Christus in de handen zien, vol goede gaven voor ons, dan leren we ons echt verheugen in God door Hem. Zijn liefde roept onze liefde op. Daar zit Christus' Geest achter, die ons Hem voor ogen schildert en zijn gedachten stem geeft in ons leven.
Christus is de enige die in ons leven die diepte kan bereiken, die ons aan het veranderen zet, die ons betere, ja goede mensen kan laten worden. Dat kan ook de wet van God niet. Ik haal dat hier maar even met zoveel woorden naar voren, omdat het in de volgende zondagen over die wet, over de tien geboden zal gaan. En die wet is goed. Geen kwaad woord over de wet van God. Maar ze maakt geen goede mensen van ons. Dat blijkt in de bijbel in een heel bekend verhaal uit de evangeliën. Iedereen kent het: het verhaal over die rijke jongeling. Al Gods geboden had hij gehouden van zijn jeugd af aan. En de Here Jezus ontkent dat niet. Hij zegt niet: ho even, zeg jij dat niet wat al te snel. Nee. Maar wat Hij wel laat zien is, dat, ondanks dat alles, die rijke jongeling toch nog geen echt goed mens is.
En je kunt het ook anders merken. Laten we eens een voorbeeld nemen. In het zesde gebod vraagt God onder andere van ons, dat wij onze naaste niet van zijn eer beroven, hem niet haten, kwetsen of doden, niet met gedachten, woorden of gebaren en nog veel minder met de daad, ook niet door middel van anderen, maar we moeten juist alle wraakzucht afleggen. Dat staat in zondag 40, nietwaar. Maar, stel nu eens dat wij dat allemaal doen. Zijn wij dan goede mensen? Zijn wij dan automatisch getypeerd door liefde en respect voor de ander, blij en geduldig, vrijgevig, gastvrij en meelevend, niet hard en eigenwijs, mensen die het kwade overwinnen door het goede? Nee, daar is de wet nog veel te zuinig voor. Zij verandert ons niet van binnenuit, maar van buitenaf. De wet is nooit meer dan de belijning op het wegdek, waar wij zelf op rijden moeten, nooit meer dan de vangrails aan de kant van de weg, die ons een zekere bescherming bieden, maar ons niet positief op weg helpen.
Dat doet de Here Jezus anders. Hij verandert ons van binnenuit, door zijn Geest. En het effect is dan, dat wij ons uit onszelf overeenkomstig de wet gaan gedragen. We doen allerlei goede dingen dan dus niet omdat dat in de wet staat (dat is uiteindelijk een heel oppervlakkige kreet), maar omdat Christus ons dat leert, heel diep, in ons zelf. Wie een ander liefheeft omdat God dat van Hem vraagt, die is nog niet werkelijk zelf een goed mens geworden. Maar wie een goed mens geworden is, die heeft de ander lief, en kijk, dat was ook wat de wet vroeg. De eis van de wet wordt vervuld in ons, die naar de Geest wandelen. Maar Christus is de eerste, zijn Geest is de bron van alle goede dingen. Eerst gaat Hij goede mensen van ons maken, en dan blijkt: we blijven binnen de vangrails van de wet. Wie een goed mens is, die is de wet vóór: hij doet al wat de wet vraagt vóór de wet het ook maar van hem vragen kon.
Zo was dat ook bij de Here Jezus zelf. Hij leefde als een kind van God, uit zichzelf, uit kracht van Gods Geest, en steeds was Hij de wet vóór. En vanuit de diepte van zijn liefde kwam daarbij nog iets aan het licht: er is veel meer te doen dan de wet met zoveel woorden vraagt. Je kunt ook nog zeggen: u hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is..., maar ik zeg u... Niet alleen dat is goed wat de wet gebied, maar er is veel meer goed. En je zult zien: dat is precies 'naar' de wet: je blijft in lijn met Gods geboden.
Er is hier maar één bron: dat is Jezus zelf, en zijn Geest. Wie een ander liefheeft omdat God dat van Hem vraagt, die is nog niet werkelijk zelf een goed mens geworden. Maar wie een goed mens geworden is, die heeft de ander lief, en kijk, dat was ook wat de wet vroeg. Die diepte, die vind je alleen bij de Here Jezus zelf. En Hij wil er de sporen van trekken in ons leven, sporen van vreugde, vreugde in God, sporen van lust en liefde, die er voor zorgen dat ook wij de wet vóór komen. Broeders en zusters, waarom stelen wij niet, waarom zijn wij goed voor elkaar en voor anderen, waarom schelden we elkaar niet uit en waarom zetten we elkaar niet in de hoek? Is dat alleen maar omdat God zulke dingen van ons vraagt in de wet? Dan ben ik bang, dat wij nog niet volgroeid zijn in de liefde. Christus werkt aan ons om ons het ene diepe antwoord in ons leven te geven, dat antwoord van: omdat wij van elkaar houden. En waarom houden wij van elkaar, hoe komen we daarbij? Ja, omdat Christus ons eerst heeft liefgehad, toch?
Nee, perfect loopt dat allemaal niet. Dat zal waar zijn. Maar daar is Christus wel mee bezig in zijn grote project. En laat wat voor tekort en gebrek dan ook nooit een smoes voor ons worden om de boel maar de boel te laten. Want dat is nog eens de Geest tegenstaan. Maar laten we ons laten meenemen door Christus, bij zijn grote werk. Het is zijn werk aan ons, aan ons zelf. Wij moeten goede mensen worden. Wij zelf. En wie bij Christus blijft, zich aan Hem vastklampt als zijn liefste Heiland, die zal het zien: eens zullen wij werkelijk goede mensen zijn. Amen.