Loenen-Abcoude 26/01/97
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Vorige week zondag zijn we hier begonnen met de behandeling van het eerste van de tien geboden. De catechismus stelt ons vanmiddag voor het tweede gebod. Ik zal proberen daarbij ongeveer dezelfde accenten te leggen als vorige week. Toen heb ik eens wat onderscheid aangebracht tussen hoe de tien geboden op de Sinaï en hoe zij in het Nieuwe Testament klinken. Voor ons heeft het eerste gebod mede de kleur gekregen van: Ik ben Jezus, uw Verlosser, die u uit al uit zonde en ellende verlost heb, u zult geen andere verlossers hebben naast Mij. En we hebben gezien, dat dit dieper, verder reikt, dan wat de Here God op de berg Sinaï gezegd heeft: Ik ben Jahwe, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb, u zult geen andere goden hebben naast Mij. Jezus verlost ons niet maar uit letterlijke slavernij onder een aardse machthebber, maar Hij verlost ons ook uit de geestelijke slavernij onder de zonde.
Staan op de berg Sinaï alle geboden in het kader van de sluiting van het verbond tussen de Here en zijn volk, en daarmee in het kader van afspraken maken over een weer, in het kader van: Ik heb jullie gered, en nu gaan jullie dit en dat doen, afgesproken? - voor ons in het Nieuwe Testament staan al Gods geboden in het kader van zijn grote testamentaire schenking in Jezus Christus, onze Heer. En wat Hij ons geeft is zoveel meer, zoveel dieper dan wat het Sinaïverbond geven kon, dat er in Hebreeën heel nuchter geconstateerd kan worden dat dit verouderd is en verjaard en niet ver van de verdwijning. Dat waar heel het Oude Testament op stuk gelopen was: het onvermogen van mensen om zelfs maar de dankbaarheid voor Gods redding op te brengen, dat schenkt de Here Jezus ons zomaar in het Nieuwe Testament. Daarmee komen al Gods geboden in een ander kader te staan. Ze verliezen hun zeggingskracht niet, maar ze gaan wel meer, en soms andere dingen zeggen.
Laten we zo ook eens stil staan bij het tweede gebod. Ik vat het maar eens zo voor u samen: In Jezus, zijn Zoon neemt God ons serieus zoals wij zijn; daarom vraagt Hij van ons, dat wij ook Hem serieus nemen zoals Hij is.
Ja, de Sinaï, wat zei de Here daar? Ik geef het u eens in Nederlands van vandaag: U zult zich geen godenbeeld maken - in welke vorm ook - van iets dat boven aan de hemel of in de lucht, beneden op de aarde of in het water onder de aarde is. U zult u voor die niet neerbuigen en ze niet vereren, want Ik, Jahwe, uw God, ben een God die zich doet gelden: Ik straf de zonde van vaders bij kinderen, klein en achterkleinkinderen, wanneer men Mij ontrouw is; maar Ik bewijs gunst tot in het verst denkbare geslacht, wanneer men Mij trouw is en mijn geboden in acht neemt.
Goed, geen godenbeelden maken en die niet vereren. Dat is iets wat op ons nogal vanzelfsprekend overkomen kan. Wij begrijpen eigenlijk ook niet zo snel, dat het juist dit tweede gebod is, dat als eerste overtreden zal worden door het volk Israël, in de zonde met dat gouden kalf. Wij zien in zo'n beeld dan ook niet wat mensen in de tijd dat de tien geboden gegeven werden erin zagen - en wat miljoenen mensen in andere culturen trouwens nog steeds in godenbeelden zien. Wij zien een godenbeeld haast automatisch als een afbeelding van een god. Maar daar ging het helemaal niet om. Daarom konden ook allerlei zaken en wezens, van hoog in de hemel tot diep onder de aarde, gebruikt worden om als godenbeeld te worden gebruikt. Denk maar aan dat gouden kalf. Niemand dacht, dat de Here op een stierkalf zou lijken, maar een stierkalf werd gebruikt als symbool van kracht en vruchtbaarheid en omdat sommige goden gedacht werden op zo'n dier te rijden.
Achter zo'n beeld zat de gedachte, dat je de ontzagwekkende, onvoorspelbare en op zichzelf gevaarlijke kracht van de godheid als het ware zou kunnen samentrekken in zo'n beeld, om die kracht hanteerbaar en bruikbaar te maken. De hoogspanning van de goddelijkheid wordt in zo'n beeld als het ware omgezet tot een menselijke 220 volt. Met zo'n beeld maakte je de godheid 'hanteerbaar'. En nu legt de Here, in het kader van het grote afspraken maken rond de Sinaï, vast, dat Hij niet wil dat zijn volk van Hem zulke beelden maakt. En dat betekent dan dus, dat Hij niet wil dat wij Hem op de een of andere manier 'hanteerbaar' zullen proberen te maken, dat Hij niet wil dat wij Hem 'gebruiken', maar dat wij met Hem omgaan, dat Hij serieus genomen wil worden als de God die Hij is.
En denk dan maar gelijk weer aan de aanhef van de tien geboden: Hij is de reddende, verlossende God, die zich laat zien en kennen, en die niet behandeld wenst te worden als zo'n heidense onvoorspelbare en eigenlijk op zichzelf gevaarlijke goddelijke macht. Hij wil niet gemanipuleerd worden, maar de Here wil vertrouwd worden. Hij wil niet dat wij met Hem omgaan als de heidenen met hun goden, de heidenen die bij hun bidden allerlei rituele en magische omhaal van woorden gebruiken, omdat hun goden nu eenmaal een gebruiksaanwijzing in dikke, in leer gebonden banden hebben. Hij wil dat wij met Hem omgaan als, ja als onze Vader in de hemel, die al lang weet wat wij nodig hebben, al vóór wij Hem erom gevraagd hebben.
Maar laten we eens even stilhouden, want nu ben ik eigenlijk al vanzelf doorgelopen vàn de Sinaï naar het Nieuwe Testament. Dat laatste was al een zinspeling op Christus' bergrede. Maar zo had God zich bij de Sinaï nog niet gegeven. In Exodus en Deuteronomium gaat het er nog alleen maar om, dat Hij vertrouwd en serieus genomen wil worden als de zorgende, verlossende God van zijn volk Israël. Eigenlijk doet de Here hier niet meer, dan afspreken met zijn volk: Goed, nu gaan we samen wonen in ons nieuwe land, Kanaän, maar laten we dit dan vastleggen: jullie vertrouwen Mij zoals Ik ben, en jullie gebruiken, jullie manipuleren Mij niet. Dat is de enige manier waarop wij samen door één deur zullen kunnen. Want weet wel, Ik ben geen God die zich laat gebruiken, Ik ben een God die zich laat gelden.
Dat was al meer dan genoeg op dat moment. En, zoals gezegd, het bleek al meteen, anderhalve maand later, dat juist dit het moeilijkste was om in praktijk te brengen voor Israël. Nog geen dikke maand is de Here stil, en spreekt Hij alleen maar met Mozes op de berg, of Israël bekruipt de vraag, of deze God werkelijk wel te vertrouwen is, of ze wel houvast genoeg aan Hem hebben. En ze maken een beeld van een stierkalf om daar dan maar zelf voor te zorgen. Al vanaf Exodus 32 is duidelijk, dat het nooit veel zal worden met dat verbond op de Sinaï. Het is zowat al verbroken voor het goed en wel is afgesproken.
En ik geloof niet dat wij veel reden hebben om ons wat dit betreft op afstand te houden van Israël. Is ook voor ons niet vaak het vertrouwen op God zoals Hij is, het probleem? En hebben ook wij niet vaak het gevoel, dat God ons niet genoeg houvast geeft aan zichzelf? Wat zijn onze middeltjes om God te 'hanteren'? Om meer zekerheid en rust te kunnen vinden? Hoe gemakkelijk maken wij niet een soort symbool van God uit onze religieuze ervaring, wat wij voelen en beleven bij ons geloof? Hoe gemakkelijk maken wij nog steeds niet een soort godenbeeld van 'de kerk' (als je maar bij de vrijgemaakte kerk hoort, dan zit je tenminste in de veilige zone voor God)? Het worden zomaar zaken die wij gebruiken om voor onszelf te kunnen zeggen: ha, nu weet ik wat ik heb aan God. En dan vergeten we, dat de Here een God is die met ons wil omgaan, ook als emotionele ervaring ons ontbreekt, en ook afgezien van onze 'kerk', dan vergeten we zomaar dat de Here een God is die zich niet wil laten gebruiken, maar die zich doet gelden als de God die Hij is.
En dat is nu juist het belangrijkste èn het mooiste. Want als God zich doet gelden als de God die Hij is, dan gebeuren er altijd dingen die passen bij Hem als de God die liefde is. De Here heeft zich laten gelden in zijn uitredding van Israël uit Egypte en in zijn gave van het land Kanaän. Wie Hem zó liefheeft en zó met Hem omgaat, die wordt tot in het verst denkbare geslacht gezegend. Maar wie Hem zó niet liefheeft, wie Hem zó veel te zelfstandig en eigenzinnig vindt, veel te veel een God die zijn eigen gang gaat, en wie Hem daarom op een afstand houdt, haat, probeert te gebruiken en te hanteren, die stuit op Gods liefde in de vorm van gloeiende jaloezie. Maar dat is de bedoeling niet. Juist als de God die zich laat gelden in liefde wil de Here met ons omgaan, en vertrouwd worden. Wil Hij dat wij ons aan Hem overgeven.
Nu, als we dát nu eens helemaal in het Nieuwe Testament plaatsen, dan zien we, dat de Here zich volkomen heeft laten gelden in Christus, zijn Zoon. Veel meer nog dan in de uitredding uit Egypte heeft God zichzelf uitgesproken in de verlossing in Christus. Het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, God heeft volledig in Hem willen wonen - en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed van zijn kruis, alle dingen weer met zich te verzoenen, ook ons. Ziet u, God heeft zich helemáál doen gelden als de God die Hij is, in de Here Jezus. Nu, zó wil Hij dan ook nu vertrouwd worden, zó wil Hij nu met ons omgaan.
Als we dat tot ons door laten dringen, dan zien we dit tweede gebod van klank en kleur veranderen, met God, met de Here Jezus mee. In Christus is God zelf van zijn hoge berg afgedaald, en helemaal naast ons, ja onder ons komen staan om ons op te tillen uit onze zondeval. Nu klinkt dit tweede gebod niet meer van ver, niet meer uit wolken en donkerheid, niet meer als de donder van de machtige koning, maar nu klinkt het van heel dichtbij. Het klinkt uit de mond van Jezus, die ons in onze zinloosheid, onze schuld en ons verdriet zó eindeloos serieus heeft willen nemen, dat Hij die alle zelf op zich heeft willen nemen. Het klinkt uit de mond van de Man die ons draagt en stut en steunt, vlakbij in ons oor: vertrouw Mij maar, geef je maar aan Mij over, ga met Mij om, meer houvast heb je niet nodig, kijk maar, Ik draag je.
Zo, van zo dichtbij, laat God zich gelden in Christus, zijn Zoon. Zo wil Hij dan ook dat wij met Hem omgaan, op Hem vertrouwen. En dat is precies het belangrijkste meer dan vroeger, op de Sinaï. Want dit wordt nu niet meer gezegd in het kader van afspraken over en weer, het heeft nu niet meer de kleur alleen maar van: je hebt gezien wie Ik ben, vertrouw mij nu ook zo, ga nu ook zelf zo met Mij om. Nee, van heel dicht bij worden we nu geroepen met de belofte van de Here Jezus zelf: kom maar, vertrouw Mij maar, en zelfs als je moet zeggen: Ik geloof, Heer, kom mijn ongeloof te hulp!, wees gerust: Ik geef je dat vertrouwen ook. Ik heb ook dit gebod volkomen voor jou volbracht. Kijk maar: Ik draag je.
En trek het dán maar door: wie Hem zó liefheeft, wie zich aan Hem overgeeft, mèt alle gebrek en gemis, ook aan vertrouwen, aan zekerheid, die zal door Hem gezegend worden met een eindeloze zegen. Maar wie dán, juist dan zegt: ik wil niet, ik wil zelf, laat mij maar los, bemoei je niet met mij, draag mij maar niet, ik kan zelf wel lopen, en ik heb verder zo nog wel mijn krukken, mijn rolstoelen en mijn revalidatiecentra, die stuit des te sterker op de gloeiende jaloezie van God, de God die in Christus ons zó serieus heeft willen nemen. Maar zoals gezegd, dat is de bedoeling niet, op geen enkele manier. Wat Gods bedoeling is, dat zien wij in de Here Jezus, zijn Zoon. In Hem heeft God zich helemaal uitgesproken, zich totaal laten gelden als wie Hij is. Als dat iets betekent, dan is het de grote nieuwtestamentische variant van dit tweede gebod: klem je helemaal vast aan Christus, aan Christus alleen. Ja, Christus alleen, u weet wel, één van die grote drie van de Reformatie: alleen door geloof, alleen de Schrift, èn: alleen Christus. Dat is het tweede gebod voor ons, om door, en om uit te leven. Amen.