Loenen-Abcoude 23/07/00
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Vertrouw Mij! Daar ging het om in het eerste gebod, zagen we vorige week. Onze omgang met God begint met vertrouwen; daarvoor moeten wij ruimte laten, daarvoor moeten wij ruimte maken. Vanmiddag bij het tweede gebod kies ik weer zo'n korte samenvatting: Kijk Mij aan! In dat tweede gebod over geen godenbeelden maken gaat het in feite om nog zo'n grondregel uit onze onderlinge omgang: kijk me aan als je tegen me praat, kijk me aan als ik het tegen jou heb. Bij een echt gesprek hoort oogcontact, als een teken dat het je echt om die ander gaat zoals zij is.
Het aardige is, dat elkaar aankijken iets concreets is, wat je doet, en waarin je onwillekeurig iets verraadt van hoe je zelf in dat gesprek staat: ben je open of gesloten? ben je op zoek naar die ander zelf, of maakt dat niet zoveel uit? ben je bang voor die ander, of vertrouw je hem? hoe kwetsbaar wil jij je opstellen? Of iemand je al dan niet aankijkt maakt een heleboel verschil. Bij oogcontact voelen wij ons direct aangesproken en voelen we ons zelf aangesproken. Als iemand ons niet aankijkt worden we onzeker en al snel op onze hoede: wil hier iemand mij manipuleren of zo?
Nu, zoiets concreets, daar gaat het ook over in dat tweede gebod hier. Om dat goed te zien ga ik even een omweg maken en even extra letten op dat tweede gebod zelf. Ik denk dat het geen kwaad kan er nog maar eens aan te herinneren dat het bij het maken van godenbeelden over het algemeen niet gaat om beelden die af-beelden, die een plaatje van de godheid geven. Als Israël een paar weken na de afkondiging van dit gebod op de Sinaï een godenbeeld maakt in het gouden stierkalf betekent dat absoluut niet dat er ook maar iemand was die dacht dat de Here God op een stierkalf leek. En als wij de vitrines van het een of ander volkenkundig museum bekijken of in een boek de beelden en beeldjes zien passeren, kunnen we er rustig van uit gaan dat niemand daarmee bedoeld heeft een soort foto van een god te maken.
De catechismus laat niet merken dat hij dat begrepen heeft. Hier gaat het juist de hele tijd om afbeelden. Dat is ergens ook logisch. Juist in de tijd dat zondag 35 geschreven werd zie je in de kerkelijke kunst van de Renaissance steeds weer dat God afgebeeld wordt als die wijze oude man. Denk maar aan die bekende schildering van Michelangelo in de Sixtijnse kapel van de schepping van Adam. Van de oud-oosterse wereld op dit punt wist men nog nauwelijks iets. Het gebod wordt door de catechismus gewoon in de eigen tijd toegepast, maar in feite niet uitgelegd zoals het in het Oude Testament staat.
En om dat laatste gaat het me hier nu eerst even. Want in die oudtestamentische godenbeelden gaat het niet om afbeelden, maar om hanteerbaar maken. Zo'n godenbeeld was een symbool, een aanduiding. Achter zo'n beeld zat de gedachte, dat je de ontzagwekkende, onvoorspelbare en op zichzelf gevaarlijke kracht van de godheid als het ware zou kunnen samentrekken in zo'n beeld, om die kracht hanteerbaar en bruikbaar te maken. In zo'n beeld hoopten de mensen 'grip' te krijgen op hun goden. Een god benaderde je niet direct. Dat was gevaarlijk. Met goden wist je maar nooit. Een god benaderde je indirect, via de magische omweg van een beeld, een heilige steen, een gewijde handeling. Een god kijk je niet aan. Als je een god aanspreekt kijk je weg, kijk je op z'n best naar iets wat symbool staat voor die god.
Ziet u, net als dat aankijken van ons, is dat je neerbuigen voor een godenbeeld iets concreets, waarin je laat merken hoe je zelf tegenover God staat. De Here God aanroepen via een godenbeeld betekent Hem niet aankijken, betekent Hem niet vertrouwen, betekent niet openstaan voor Hem, betekent niet vrij zijn, betekent dat het je niet echt om God zelf gaat, maar om jezelf of iets anders. En het gaat God er in dit gebod juist om dat wij ons direct op Hem richten, dat het ons om Hem zelf gaat. Kijk mij aan! Ga direct met God om, ga met God zelf om.
Goed, lees dit gebod zo en het staat meteen in je eigen leven. Hoor het je maar zeggen bij het eerste het beste gebed dat je uitspreekt: kijk mij aan, als je het tegen me hebt. Direct, open, eerlijk. Maskers af. Wat bedoel jij? Wat wil jij dat ik voor je doe? Vertel me eerlijk je probleem als je wilt dat ik je genees. Of we God werkelijk vertrouwen blijkt in onze omgang met Hem, blijkt in zoiets als dat wij Hem aankijken als we het tegen Hem hebben en Hem direct aanspreken.
Niet eromheen draaien met allerlei formules en vaagheden, niet overal heen kijken behalve naar God, niet jezelf indekken met allerlei mitsen en maren. Open, eerlijk en direct zeggen wat je denkt. Zo, maar daar word je kwetsbaar van. Er hoeft maar iets van tot je door te dringen en je begrijpt meteen waarom juist dit gebod altijd de zwakke plek van mensen is geweest, van dat gouden kalf af. God wil ons direct ontmoeten, open en bloot, en inclusief alles waar wij ons voor schamen. Kijk me aan!
Hoor het je maar zeggen als je 's avonds in je bijbeltje leest, of aan tafel: kijk me aan als Ik tegen je praat, Ik heb het tegen jou, hoor. Nee, niet wegkijken, niet snel aan iets anders denken, probeer je niet onder mijn woorden uit te werken, daar word je maar ongelukkig van. Kijk me aan. Hé, Ik heb mijn woorden niet gesproken voor rituele handelingen van zoveel verzen aan tafel! Luister je nog? Kijk me aan. Dan mèrk je ook dat het woord van God levend is en krachtig en scherper snijdt dan een tweesnijdend zwaard. Het ontleedt onze verlangens en gedachten. En alles ligt open en bloot voor Gods ogen.
Kijk me aan! Direct en kwetsbaar wil God met ons omgaan. En ik denk dat wij daar uit onszelf altijd heel zenuwachtig van worden. Tot we juist in die ontmoeting ontdekken hoe direct en kwetsbaar God op ons afkomt. Want als we Hem aankijken zien we de eerlijke hartstocht van zijn liefde, zien we de ogen van Jezus, zijn handen en voeten, zijn zijde. God heeft zich direct in ons leven gemengd. Het Woord is mens geworden en is onder ons komen wonen. En met Hem zijn de goedheid en de waarheid gekomen. De enige Zoon, zelf God, heeft God doen kennen. Kijk Hem aan! Open, eerlijk, maskers af. Wat je niet vertelt kan Hij niet genezen.
Daarmee zijn we eigenlijk al bij het tweede gekomen: ga met God zelf om. Verleg de klemtoon maar even: Kijk Mij aan! Laat merken dat het je om Mij gaat, en niet om iets van Mij. Opnieuw doen we er goed aan om even naar dat tweede gebod zelf terug te kijken. Want dat soort oude godenbeelden beelden niet iets af, maar ze beelden steeds wel iets uit. Als je weer even denkt aan dat gouden kalf, dat beeldt kracht en vruchtbaarheid uit. En juist zo'n beeld gebruiken bij je dienen van God betekent dat het je kennelijk niet om God gaat, maar om de kracht en de vruchtbaarheid die Hij geeft. Je laat dan merken dat het je niet om God zelf gaat, maar om wat Hij geven kan.
Dát speelt ook duidelijk een rol bij allerlei voorstellingen die wij ons bij God maken. Als we ons bij God een grote boeman voorstellen, die de hele dag bezig is onze kerfstok bij te houden, of juist een onbenullige onze-lieve-heer die ons onze gang laat gaan, of, heel anders, een of andere verheven majesteit tussen klapwiekende engelen, -- telkens weer zijn we bezig God in te passen in ons leven. We gebruiken Hem als politieagent, als susser van ons geweten of als afstandelijk verzekeringsbedrijf.
Maar God wil zelf met ons omgaan. In alle openheid en verrassing, als een God die zelf een persoon is met een eigen karakter, die onverwachts nieuwe dingen kan doen, en die ook heel lastige vragen kan stellen. God is niet voorspelbaar. Er is in Hem een volheid aan leven en genade. En Hij laat zich nooit opsluiten in onze kadertjes of in onze leerstukjes, nog veel minder dan menselijke personen zich laten pakken door onze typeringen en etiketjes.
Pas het maar weer toe op je eigen bidden en bijbel lezen. Als wij open en eerlijk onze gedachten voor God uitspreken, waar rekenen we dan op? Als wij bidden voor ons levensonderhoud, voor kracht voor werk, voor rust en nieuwe energie in onze vakantie. Als wij bidden voor anderen die het moeilijk hebben, of voor onszelf als wij ziek zijn. Als wij in ons gebed de lastige politieke en economische situatie in allerlei delen van de wereld aan God opdragen. Waar rekenen we dan op? Mag ik raden? Meestal rekenen we op niet meer dan dat alles ongeveer zo door zal gaan als het gaat, en dat in ons leven alles wel weer op z'n pootjes terecht zal komen. Hoe open zijn wij eigenlijk naar God zelf toe? Mag Hij ook heel anders reageren? Of worden wij dan boos? Of kunnen we er dan niks mee? Maar als God ons nu eens echt zijn Heilige Geest zou geven? Of als er weer eens een muur valt en een ijzeren gordijn scheurt? Of als God vindt dat wij beter af zouden zijn met een andere baan?
En als we bijbel lezen, wat mag God dan zeggen? Mag Hij alleen zeggen wat ook al netjes in de catechismus staat? Of zou Hij ons ook heel direct duidelijk mogen maken dat wij toch echt moeten ophouden met zoveel praten over anderen? Zou Hij ons ook direct naar onze buurman mogen sturen om toch eens een goed gesprek te proberen? Stel je voor dat we toch echt in de bijbel zouden lezen dat wij niet maar honderd gulden in de maand moeten weggeven, maar drieduizend. Ja, maar wij zijn die rijke jongeling niet. En bovendien zijn wij niet van die evangelisten. Enne, wat maakt dat nu toch uit dat wij eens tegen een goede kennis onze mening over dit of dat uitspreken?
En intussen doen we net of God een invalide is die in een rolstoel wordt geduwd door de kerk, door de belijdenis, door een stuk traditie, gewoonte of bijgeloof. En God mag zeggen wat Hij wil, maar wij zeggen gewoon, tegen die rolstoelduwers: daar willen we niet heen, nietwaar? En we zetten een heel gesprek op, over dit of over dat, over gereformeerd dit en gereformeerd dat, over het hoofd van die arme invalide God heen.
Toch maar goed, zo'n tweede gebod. Kijk me aan! Kijk Mij aan! Het gaat Mij om jou, laat het jou om Mij gaan. Ik gebruik jou niet, gebruik jij Mij niet. Ik neem jou serieus, neem jij Mij serieus. Oké? Kijk Me aan, dan, als we iets te bespreken hebben. En wie het doet ontdekt: pas wie God aankijkt in z'n leven, die wordt werkelijk vrij. Amen.