Heidelbergse Catechismus, zondag 36

Orde van dienst (Kampen morgendienst)
Psalm 26,1.2
Psalm 26,4.6
lezen Exodus 33:12-34:10
Psalm 103,1.9
Zondag 36
Gezang 29
Liedboek Gezang 58

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Psalm 66,1.3
lezen Exodus 33:12-34:10
Psalm 103,1.9
Zondag 36
Psalm 67,1.2
Gezang 29,1
Liedboek gezang 434

Loenen-Abcoude 24/01/99
Driebergen-R 21/01/01

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Soms helpt het bij opmerkingen en begrippen in de bijbel om ze je eens heel letterlijk voor te stellen. Ik denk dat dit derde gebod daar een goed voorbeeld van is. 'Je mag de naam van de HERE, je God, niet ijdel gebruiken'. Als je de Hebreeuwse woorden eens stuk voor stuk en heel letterlijk neemt, staat er iets als: 'Je mag de naam van de HERE, je God, niet opheffen tot nietigheid'. Dat is geen vertaling, maar er valt iets concreets bij voor te stellen. Dat je Gods naam opheft, optilt, omhoog houdt, en dan, pats, blijkt het niets, lucht, leeg. Je kunt het je voorstellen met een ballon, bijvoorbeeld. Je hebt van die mooie grote ballonnen met tekst en plaatjes. Waar het in dit gebod om gaat is dat je zo over God spreekt en zo zijn naam noemt, dat het lijkt op het opblazen van een prachtige ballon met de naam 'HERE God' erop. Maar als mensen er op af komen, dan, pats, knapt-ie.

Als je het zo concreet maakt voor jezelf, dan zie je meteen waar het in dit gebod om gaat. Het is zo praten over God, zo God ter sprake brengen dat het net is als iemand die een prachtige ketting met goud en diamanten omhoog houdt, maar als je goed kijkt, blijkt het glas en plastic. Dan reageren we meteen: bedrog, misleiding, valse voor de gek houderij. Het lijkt heel wat, maar het is niks. In gewoon Nederlands zou je dit gebod kunnen weergeven als: 'Je zult de naam van Jahwe, jouw God, niet noemen om ermee te misleiden, te bedriegen, want Jahwe laat niet ongestraft wie zijn naam noemt om ermee te misleiden.'


Wie dat even tot zich door laat dringen staat voor een waanzinnig praktisch gebod, dat zomaar overal en nergens in ons leven van kracht is. Natuurlijk gaat het hier over zaken als meineed: je noemt de naam van God, dat Hij garant mag staan voor de waarheid van je woorden, maar je weet, dat het helemaal niet waar is, dat het een zeepbel van een leugen is. Maar dat is voor de meesten van ons nog lang niet praktisch genoeg. De meesten van ons leggen nooit een eed af, en als het ons over komt, zullen we er meestal niet eens aan dènken om vals te zweren. Maar dan zitten we te praten met iemand, zeg, met een collega. 'Waarom werk jij eigenlijk niet zwart?', vraagt-ie. - 'Nou, ik ben een christen, en daar hoort dat bij, dat je je aan de regels houdt.' - en ondertussen ben je gewoon te laf, veel te bang om betrapt te worden. - 'Wil je ook een joint?' - 'Nee, doe maar niet. God wil dat niet.' Maar eigenlijk doe je het zeven kleuren in je broek bij de gedachte dat je ouders er iets van merken zouden. En dan zwaait er wat. - Je hebt hard gewerkt en goed geboerd de laatste jaren. 'Dat heb je mooi voor elkaar,' zeggen ze tegen je. 'Ja, wat een zegen, hè, het moet je toch maar gegeven worden.' Maar intussen vind je zelf ook dat je het toch maar mooi voor elkaar hebt en God en zijn zegen dienen alleen maar om het een mooi vroom sausje te geven. - Nou moet je goed naar mama luisteren hoor, en niet ongehoorzaam meer zijn. Daar wordt mamma heel verdrietig van, en de Here God ook. - En inderdaad wórdt de Here God daar heel verdrietig van, en boos, want zijn naam wordt gebruikt als machtsmiddel, als stok om het kind te slaan, en verder - niks, pats. De praktische voorbeelden zijn met duizenden te vermenigvuldigen.

Natuurlijk gaat het in dit gebod over valse profetie, over mensen die zeggen: zo zegt de HERE, dit wil Jahwe, maar het zelf verzonnen hebben. Lang voordat de kruistochten en de apartheid er waren om ons voor altijd in te prenten dat we gloeiend voorzichtig moeten zijn met te roepen: God wil het, dit of dat is een gebod van God, stond daar dit gebod, en het staat nog steeds midden in ons leven. God wil het, dat ik mijn best doe en me uit de naad werk voor mijn carrière, ten koste van mijn vrouw en mijn kinderen, terwijl er toch echt in de hele bijbel geen spoor van is, dat God zoiets wil. God wil het, dat mijn vrouw en kinderen mij onderdanig zijn en hun mond houden als ik dat wil. Of juist andersom: God wil het, dat ik mijn kinderen alle vrijheid gun - met alle onbeschaafde gevolgen van dien. En pas echt dichtbij komt dit gebod als we de woorden hier eens omdraaien: God wil toch zeker niet . . .

God wil toch zeker niet dat is tegen mijn zin twee keer naar de kerk ga op zondag? God wil toch zeker niet dat ik me daar een vermogen aan belasting betaal? God wil toch zeker niet dat ik over me heen laat lopen? God wil toch zeker niet dat ik auto rijdt als een oude versleten dweil? God wil toch zeker niet dat ik een laag cijfer haal? God wil toch zeker niet dat ik tegen mijn zin iets doe?

Broeders en zusters, jongens en meisjes, alle mogelijke praktijken die we verkopen in de naam van God, van Jezus, van ons christen-zijn, die we legitimeren als goed voor God, voor ons geloof, terwijl de werkelijkheid daarmee niets uitstaande heeft, die verbiedt God ons beslist in dit gebod. Hij haat het om voor ons karretje gespannen te worden, en gruwt er van als wij de prachtige uitstraling van zijn naam misbruiken voor onze doelen, om ons wat groter, beter, sterker, geloviger, vromer voor te doen dan we zijn. Kortom, voor bedrog.


Als we zo eens luisteren, blijkt dit gebod nog steeds midden in de kerk te staan. Daar wil ik vanmorgen maar eens een dikke streep onder zetten. Want ik heb de indruk dat wij zomaar er eigenlijk van uit gaan dat dit verbod van ijdel gebruiken van Gods naam meer van toepassing is op heidenen buiten dan op christenen binnen de kerk. Daarom heb ik ook tot nu toe expres nog niets gezegd van vloeken en krachttermen met God en Jezus er in. Want dan moet het natuurlijk weer gaan over de zogenaamd grote vragen van: moet ik er wat van zeggen als ze vloeken op mijn werk, in de bus, of maak ik me anders mee schuldig aan dit gebod? of: mag ik wel 'o jé' zeggen, of 'getverderrie'. Dat zijn non-vragen, waarmee we ons al te gemakkelijk afmaken van de werkelijke lading van dit gebod, en waarbij we serieus het risico lopen om precies dit gebod te overtreden, door ons een flink stuk vromer en geloviger voor te doen dan we zijn, op zoek naar een smoes.

Met de gebruikelijke Nederlandse vloeken en krachttermen zijn we hoogstens aan de rand van dit gebod. Het gaat daarbij veel meer om beschaving dan om het gebruiken van Gods naam om te bedriegen. Voor een beetje heiden betekent 'God verdoe mij' zeggen niet veel meer dan 'shit'. Hij weet niet wat hij zegt. Pas bij christenen begint het spannend te worden. Die weten wat ze zeggen, of zouden het moeten weten. Maar dan nog ben ik geneigd om meer in termen van beschaving en van heel andere bijbelse geboden van zelfbeheersing en geduld te spreken dan van dit gebod. De bijbel is in dezen lang niet zo krampachtig als wij soms zijn. Zo wordt Ninevé in Jona eenvoudig een godsgrote stad genoemd (een immens grote stad, zouden wij zeggen). We vergeten wel eens wat al te vaak dat wat voor ons 'vloeken' is in de bijbel niet voorkomt. Het hoort bij een samenleving die de christelijke kerkklokken heeft horen luiden, maar niet meer weet waar de klepel hangt. Het is slecht, onbeschaafd en onchristelijk, er aan meedoen kan geen christen maken, maar heeft zelden of nooit iets te maken met het lasteren van Gods naam of het gebruiken van Gods naam om te bedriegen. Je moet God wel kènnen om Hem te kunnen lasteren.

Alleen daarom al komt het er juist in de kerk op aan bij dit derde gebod. Het risico dat wij Gods naam gebruiken om anderen er mee te bedriegen is des te groter naar mate die naam van God meer belang voor ons heeft. Een heel concreet voorbeeld van een nieuwtestamentische overtreding van dit verbod is het avondmaal vieren, terwijl je in je opstelling en je manier van doen laat merken dat je er niets van meent. Jezus in feite niet willen ontvangen, niet willen delen, niet willen verwachten, en toch gewoon meedoen, omdat je er anders zo uit ligt, of omdat er anders zo'n beerput in je leven open moet, dat is ook Gods naam, Jezus' naam opheffen, met de beker en het brood, en, pats, het betekent niets. Net zo radicaal als God zelf in dit verbod is dan Paulus: je eet en drinkt jezelf een oordeel. God zal zeker niet ongestraft laten.

En trek het maar door: verstoppertje spelen op huisbezoek achter vrome praatjes over moeilijk, moeilijk, moeilijk geloven, toch zo je best doen, en allerlei genade van God ervaren - mooi weer spelen op vereniging of op bezoek over jouw geloof en jouw geloofservaring, maar er achter zit een heel diep gat. Nou ja, verzint u zelf uw eigen voorbeelden maar verder.


Waarom is dit allemaal zo erg? Ja, omdat je het mooiste wat er is, dan als dekmantel gebruikt. In de naam van de Here klinkt altijd mee wat we in Exodus gelezen hebben. Ook, ja juist als het over de Here Jezus gaat, of over de Heilige Geest en zijn werk, klinkt dat mee: 'Ik ben Jahwe, de Heer, een milde God, vol medelijden, liefde en geduld, een God op wie je vertrouwen kunt. Tot in de duizendste generatie bewijs Ik trouw, vergeef ik misdaad, onrecht en zonde. Maar de schuldige spreek ik niet vrij.' De God van eerlijke liefde, de God op wie je helemaal vertrouwen kunt, wie je ook bent, Hèm gebruiken om een ander mee te bedriegen, dat is de meest volstrekte vloek.

En laat ik maar weer de sympathieke weg nemen om dit uit te werken, net als vorige week. Wie Gods geboden overtreedt doet zichzelf en anderen op verschrikkelijke manier te kort. Want als je jezelf groot wilt houden, groter, vromer, geloviger voordoen dan je bent, met een beroep op de naam van God, dan blokkeer je voor jezelf de enige weg waarlangs je weer eerlijk zou kunnen worden. Juist bij deze God, die in Jezus Christus al zijn mildheid, medelijden, liefde, geduld en trouw voor ons gestalte laat krijgen, juist bij Hem kun je eerlijk worden, toegeven dat je zo vroom, zo gelovig niet bent, dat er weet ik wat allemaal aan schort, zonder dat je bang hoeft te zijn om de deur gewezen te worden. Bij wie ga je uithuilen, als je God juist gebruikt hebt om stoer te doen, om je angst en je onzekerheid, je lafheid en je onvermogen af te dekken? God wil het, zei de oudste zoon, en hij diende zijn vader tot hij op was. Maar hij hield niet meer van hem, al lang niet meer. Wie Gods naam opheft tot nietigheid, tot niets, tot - pats, die blijft zelf met niets over. Dan kun je toch maar een stuk beter opstaan, en tot God gaan, en zeggen: Vader, ik heb gezondigd.

Maar ergens is dit bij dit gebod nog het minste. Veel ernstiger is, dat je op deze manier de God die je vertrouwen kunt voor anderen onbetrouwbaar maakt, en onaantrekkelijk. Christenen - slappe zooi, die hun geloof als smoes gebruiken. Mooipraters, waar niets van uit gaat. Hoeveel mensen zouden er niet denken dat je van onze God vooral niets mag en heel veel moet? Hoeveel mensen lijden er niet onder het diepe trauma dat al die dingen die eerst zogenaamd gebod van God waren, intussen al lang gebleken zijn geboden van mensen te zijn?

Het lijkt er op dat dit nergens scherper uitkomt dan juist in de verhouding tot onze kinderen. Bij het vorige gebod spreekt de Here zelf van een bezoeken aan kinderen en klein- en achterkleinkinderen. Ik heb al wel vaker gezegd, geloof ik, dat het dan gaat om een nuchtere controle van de Here God. Hij komt op bezoek bij het nageslacht om te zien of zij soms de zonden van hun ouders hebben overgenomen. En dat is ook hier heel begrijpelijk. Want als je, menselijkerwijs gesproken, je kinderen van de Here zelf vandaan wilt houden, dan moet je je geloof gebruiken als machtsmiddel of als manier om niet over je eigen zwakheden te praten. Wie steeds maar balonnetjes ziet knappen met prachtige christelijke teksten, met breeduit de naam van God er op, voor hem, voor haar wordt God de ultieme teleurstelling. En krijg dan nog maar eens zicht op de Here God zelf, die milde God, vol van medelijden, liefde en geduld, de God die je vertrouwen kunt. Daar is werkelijk een immense Godsgenade voor nodig.


Ik denk zo, dat we allemaal geluksvogels zijn dat onze God ook nog zelf spreekt en zich toont aan mensen in Christus Jezus, onze Heer, als wie Hij werkelijk is: de God die je vertrouwen kunt, vol van eerlijke liefde. Ook met onze mislukkingen op het veld van dit gebod, met alles waar we ons over schamen in ons leven, omdat ook wij anderen bedrogen hebben met Gods naam, met vrome praat en dikke woorden, met dat alles mogen we toch, toch, toch, in Jezus' naam bij God komen en ons veilig weten, veilig, als we werkelijk komen, eerlijk, zonder bedrog. Dan mogen we het werkelijk ontdekken: Hij is een milde God, vol van medelijden, liefde en geduld. En we mogen het leren: alle praat, alle optreden, waar dát niet in doorklinkt, dat Hij werkelijk een milde God is, die je vertrouwen kunt, - het is een luchtballon, al staat Gods naam er in hoofdletters op - pats. Maar alle woorden, alle handelen, alle eerlijkheid, ook in tekort en mislukking, waar dat wèl in doorklinkt, het blijkt het fundament in ons leven, dat ons draagt tot in eeuwigheid. Amen.


<<<