Loenen-Abcoude 09/10/94
Weesp-Nigtevecht 09/10/94
de houdbaarheidsdatum van deze preek is verstreken
Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,
Het lijkt me sterk dat, als wij vandaag een catechismus zouden moeten schrijven, we dan zo'n zondag als deze er in op zouden nemen. Zoals het in zondag 37 staat geloven we het allemaal graag, en we geloven we het ook al zo lang dat het haast bijvoorbaat vervelend is dat zondag 37 weer aan de beurt is. Dat wij gelovig bij de naam van God kunnen zweren, wanneer de overheid dat vraagt of in geval van nood, dat is vanzelfsprekend, en dat wij niet bij heiligen of andere schepselen mogen zweren is al helemaal vanzelfsprekend, en dat zweren God aanroepen is, of Hij wil getuigen, dat weet iedereen onder ons wel zo'n beetje. Dit is duidelijk zo'n zondag die in 1563 is opgenomen in de catechismus, extra aangehangen aan zondag 36, omdat men zich zo nodig moest afgrenzen tegen de dopersen, die uit Matteüs 5,34 de conclusie hadden getrokken dat zij in het geheel niet mochten zweren. Zulke mensen treffen wij niet iedere dag, en een probleem voor ons is de eed over het algemeen niet. Kortom, je kunt je afvragen: Wat is de relevantie, wat is het belang van zo'n zondag voor ons?
Wel, zoals het hier staat in de catechismus, denk ik inderdaad dat dat belang niet bijster groot is. We geloven het allemaal wel, maar doen er verder niets mee. We horen het aan, en denken iets als: ja, zo zal het ongeveer wel zitten - en gaan over tot de orde van de dag. In die orde van de dag speelt de eed over het algemeen geen rol. Het moet al wel bijzonder gaan in het leven van de meesten van ons, willen wij een eed moeten afleggen. Tenzij je een beroep kiest waarbij je een eed moet afleggen, zoals dokter of notaris of zo, is de kans niet zo groot dat het je overkomt. En dan nog is het geen dagelijks gebeuren. De eed is in ons leven iets bijzonders, iets wat op z'n best aan de rand van ons leven staat. Je kijkt er naar op televisie, als de nieuwe tweede kamer zijn eerste vergadering heeft, en dat is het. Juist met die rand van ons leven houdt zondag 37 zich bezig. Over wat zich binnen die rand, in de orde van alledag afspeelt, gaat zij niet. Daarmee is zij niet minder waar of zo, alleen maar: ook niet bijster interessant.
We zouden nu dus kunnen zeggen: einde van de preek, laten we nog een psalm zingen en naar huis gaan. Lekker vroeg aan de koffie. Het zou voor weken gespreksstof bij die koffie opleveren als ik dat inderdaad zou doen. Maar dat doen we toch maar niet. Laten we de vragen eens wat anders stellen. Laten we eens niet beginnen bij hoe je op een goede of slechte manier kunt zweren, niet beginnen bij het nadenken over die rand van ons leven die de eed vormt, maar beginnen bij het nadenken erover dat er sowieso zo'n rand aan ons leven kan zitten. Is het eigenlijk wel zo vanzelfsprekend, dat wij godvrezend bij de naam van God kunnen zweren? Wat zegt dat over ons leven, dat er op een gegeven moment een eed van je gevraagd kan worden?
Daarom heb ik met u die twee stukjes uit Matteüs en Jakobus gelezen. Tweemaal hoorden we: Ik zeg jullie helemaal niet te zweren, nergens bij, laat uw ja ja zijn en uw nee nee. Dat is toch wel wat anders dan antwoord 101. Zo vanzelfsprekend is de eed dus echt niet. Wij horen niet te hoeven zweren, want ons ja moet ja zijn en ons nee nee. De eed zou niet nodig moeten zijn. Wanneer wij spreken, moeten het woorden zijn als van God, zegt Petrus (1Pt4,11). Dat betekent: net zo waar, net zo betrouwbaar als woorden van God. God is zelf de waarheid, en Christus, die ons leert dat ons ja ja moet zijn en ons nee nee, laat ons dat onovertroffen zien: als God belooft ons te zullen redden, dan doet Hij dat ook, wat het Hem ook kost. God schrikt niet terug voor de consequenties, Hij komt niet terug op zijn woorden als ze verkeerd voor Hem uitpakken. Wat Hij zegt, doet Hij ook: kijk maar naar het kruis. Zo heeft Christus dat ook geleefd: wat Hij zei, gebeurde ook, al moest Hij er de diepte van Getsemané voor door.
Ja moet ja zijn en nee nee, meer moest niet nodig zijn, alles wat we nog meer zeggen is uit de boze, ook, uiteindelijk, de eed. Want alles wat boven dit eenvoudig ja of nee uitgaat is òf zelf kwaad òf afgedwongen door het kwaad. Dat zijn twee dingen, maar beide hebben ze met het kwaad te maken. Je kunt zelf, uit jezelf, zweren, omdat je het idee hebt dat je woorden op zich niet betrouwbaar genoeg zijn. Als je een sterk verhaal wat aan wilt zetten, kun je zeggen: m'n kop eraf als het niet zo is. Maar al die extra woorden maken ons spreken uiteindelijk niet betrouwbaarder dan het toch al was. En als het toch niet blijkt te kloppen - en het blijkt heel vaak toch niet te kloppen, let maar op: met hoe meer klem iemand verzekert dat het allemaal echt waar is, des te minder vertrouwen we hem of haar - dan is de smet op ons spreken des te groter. Als we sterke woorden al niet kunnen vertrouwen, hoe zal het dan met eenvoudige woorden zijn? En dat is kwaad, dat breekt onze relaties stuk. Daarom leert Christus, en leert Jakobus ons, uit onszelf helemaal niet te zweren, maar eenvoudig de waarheid te spreken. We moeten zuinig zijn op onze woorden, zoals Christus zelf ook zuinig was met zijn woorden. Let maar eens op in de evangeliën: Hij spreekt nooit een woord teveel.
Maar ook als we op verzoek van anderen, van de overheid of zo, of in het belang van anderen, in geval van nood, moeten zweren, en God erbij roepen dat het toch echt zo is, is dat uiteindelijk uit de boze. Want het wordt afgedwongen door het kwaad. De eed is er omdat wij elkaar uiteindelijk in ons spreken niet kunnen vertrouwen. In situaties waar we eigenlijk alleen maar op woorden moeten afgaan, zoals bij het getuigenis in de rechtszaal, is dat heel gevaarlijk. Een vals getuigenis kan iemand het leven kosten. Dan is een eed nodig, maar zij is afgedwongen door het kwaad. Die eed hoeven we niet te weigeren, omdat Christus heeft gezegd helemaal niet te zweren. Zoals gezegd, Hij bedoelt dat wij uit onszelf niet mogen zweren. God zelf gaat ons voor in deze afgedwongen eed. Op verschillende plaatsen in de bijbel horen we God zelf zweren bij zichzelf. Hij laat zich die eed afdwingen door het ongeloof en de onbetrouwbaarheid van mensen, omdat Hij wil dat zij Hem geloven. Maar laten we goed beseffen hoe onvanzelfsprekend dat is. Wie, waar dan ook, zweert, zweert tegelijk dat trouw en waarheid hier op aarde in nood zijn.
En dat is een nood die we in ons eigen leven herkennen kunnen. Want zo is het toch: leg je leven maar eens onder die radikale uitspraak van Christus, van Jakobus: laat uw ja ja zijn en uw nee nee. Ga maar eens na, de afgelopen paar dagen, de verhalen die je verteld hebt, de opmerkingen die je hebt gemaakt: was dat ook zo? In onze woorden glipt maar zo als verstekeling de leugen mee. We stellen de zaken net iets anders voor dan ze zijn, omdat we denken daar belang bij te hebben. We gebruiken woorden als afleidingsmanoevre, als rookgordijn, we praten er om heen, als we denken daar belang bij te hebben. Of we zeggen het juist extra hard en duidelijk, terwijl we het niet hard kunnen maken, of terwijl we het eigenlijk niet zo duidelijk meenden. Zo gaat het toch, maar al te vaak ook in ons eigen leven?
Om het eens met Nietzsche te zeggen - want ook deze anti-christelijke denker had ogen in zijn hoofd -: "De kunst van het veinzen bereikt haar hoogtepunt in de mens: hier is de misleiding, het gevlei, leugen en bedrog, maskerade, uiterlijk vertoon, met-andermans-veren-pronken, de verhullende conventie, het toneelspel voor anderen en voor zichzelf, kortom het voortdurende gefladder om die ene vlam der ijdelheid zozeer regel en wet, dat haast niets zo onbegrijpelijk is als het feit dat onder mensen een eerlijke en zuivere drang tot waarheid kon opkomen." Toch weten we maar al te goed hoe belangrijk het is dat we op elkaars woorden aan kunnen. Als we elkaar niet kunnen vertrouwen is altijd, hoe dan ook, ons mens-zijn in gevaar.
Want wij mensen zijn praters, de een meer, de ander minder, maar toch. We delen ons leven met elkaar voornamelijk door te praten, te vertellen, te vragen, te antwoorden. Je hebt wel van die mensen die een avond lang bijna zwijgen tegenover elkaar hebben gezeten en elkaar toch een heleboel hebben duidelijk gemaakt, maar dat zijn altijd mensen die al heel veel met elkaar gesproken hebben in hun leven. Als mensen elkaar, zoals dat dan heet, niet veel te vertellen hebben, dan is dat een teken dat hun relatie niet al te best is. Als we de ander niets meer te zeggen hebben, dan gaan we uit elkaar. Taal, spreken, praten behoort tot het meest menselijke dat God ons gegeven heeft. Werkelijk leven doen we pas als we dat leven met anderen kunnen delen in gesprekken. Als dat niet kan, dan voelen we ons verschrikkelijk eenzaam. Als we niet meer onder woorden kunnen brengen wat ons bezighoudt, dan staat de dood groot in ons leven. Daar lijden we onder. Spreken is leven, zwijgen is dood.
Ja, spreken is leven - als het goed is. Maar spreken kan ook dodelijk zijn, of slopend, of gevaarlijk. Wij trekken ons iets aan van wat anderen tegen ons zeggen. Je bent voor een groot deel wie anderen zeggen dat je bent. We hebben de ander nodig voor de bevestiging van onze eigen waarde. We moeten zèggen dat we van elkaar houden, we moeten zèggen dat we dit of dat goed gedaan hebben (of verkeerd), we moeten zèggen dat we ergens geschikt voor zijn of goed in zijn - en dan moet dat ook zo zijn. Want als dat niet zo blijkt te zijn, dan beschadigen we elkaar op een hele diepe manier. Wie zijn we nog als we anderen daarin al niet kunnen vertrouwen? Als de ander zegt dat-ie blij is met wat wij hebben gedaan, dat we hem hebben geholpen bijvoorbeeld, maar het in feite niet is, waar is het dan goed voor geweest? Als de ander zegt dat-ie van ons houdt, maar ons toch weer in de steek laat, wat is het dan waard geweest? En wat zal het waard zijn, als een ander zoiets nog eens tegen ons zegt? Daarom is het zo ongelooflijk belangrijk, dat ons ja inderdaad ja is en ons nee nee. Wanneer dat niet zo is, dan is ons mens-zijn bedreigd, dan kunnen we ons mensenleven, dat we moeten delen met anderen, wil het werkelijk menselijk leven zijn, niet meer goed delen met anderen.
Dat je elkaar beschadigt als je de waarheid niet spreekt, dat geldt niet alleen voor degene tegen wie die onwaarheid wordt gezegd, maar ook voor degene die haar spreekt. Want je kunt je zo sterk voelen als wat als je de ander beliegt. Het lijkt net alsof je bereikt wat je wilt als je moeder je gelooft als je zegt dat je de koekjestrommel niet leeggegeten hebt, terwijl het toch zo was. Maar dat is niet zo. Je wordt er zo eenzaam van, want je hebt dan een geheim dat je eigenlijk aan niemand meer kwijt kunt, waar je helemaal alleen mee bent. En je wordt er zo onzeker van, want stel dat het toch uitkomt...
Ja, zo is het in werkelijkheid: ons mens-zijn wordt bedreigd en beschadigd omdat ons ja zovaak geen ja is en ons nee geen nee. En dat is iets waar God zich eindeloos over op kan winden, omdat Hij van ons houdt. God heeft belang bij ons, bij onze naaste. Hij wil niet dat wij kapot gaan aan de leugen, maar dat we leven door de waarheid. Daarom neemt Hij maatregelen, in het groot, uiteindelijk definitief, maar ook in het klein, voorlopig; oplossende - en beschermende maatregelen. Hij geeft zijn Zoon, om de waarheid te openbaren, voor de waarheid te lijden en uiteindelijk de waarheid aan het licht te brengen bij het oordeel op de jongste dag. En Hij staat ons ook de eed toe, als beschermende rand aan ons leven. Dat we kunnen zweren, als dat gevraagd wordt, dat dient ter bescherming van ons mens-zijn. Zo zweert God ook, ter bescherming van ons mens-zijn. Maar bovenal, Hij geeft ons ook zijn Geest, de Geest van de waarheid, die ons leert, net als Christus de waarheid te spreken en in de waarheid anderen voor te gaan.
Dat laatste ook. Wie iets heeft gezien van Gods opzoekende liefde in Christus, Christus die de leugen ontmaskert en de waarheid spreekt en doet, omdat Hij wil dat mensen werkelijk léven, die begrijpt ook dat christenen, die op Hem lijken, een dienst voor de mensen om hen heen hebben: voorgaan in eenvoudig en betrouwbaar spreken: ja is ja en nee is nee. Niets is erger dan een liegende of lichtvaardig sprekende christen. Niets is meer weldadig dan een christen die op zijn verkeerde woorden terugkomt, en zegt: het spijt me dat ik onjuiste informatie heb gegeven, dat ik de waarheid niet heb gesproken; zoals ik het zei was het niet. We leven in een verleugende tijd, die van schijn en je-anders-voordoen-dan-je-bent aan elkaar hangt. Als Paulus ons leert te schijnen als sterren te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, dan geldt dat zeker voor ons spreken. Want de eed als grens van ons spreken herinnert ons aan het karakter en de bedoeling van al ons spreken. Zoals de eed ter bescherming van het leven dient, zo dient al ons spreken ter bescherming van het leven, zoals de eed ons samen voor God plaatst, zo staan we met ieder woord samen voor God. Hij is de God van de waarheid, de God van het leven. Hij wil dat wij leven, daarom wil Hij dat wij de waarheid spreken, eenvoudig, zonder poespas.
Ja, en dan staan we meteen weer voor de nood van ons eigen spreken. Laat uw ja ja zijn en uw nee nee. Zo is het, zo zou het moeten zijn. Maar het is zo vaak niet zo. Laten we dan weer denken aan Gods grote, beslissende maatregel voor de waarheid, voor het leven, ook voor ons leven: wij hebben een Heiland die voor ons de waarheid heeft gesproken en geleefd, een leven lang. Voor ons. Nee, dat betekent niet dat het er nu bij ons spreken niet meer op aan komt, omdat Christus toch alles goed maakt. Maar het betekent wel, dat we de ruimte hebben werkelijk op al die leugens, leugentjes, halve waarheden, overdrijvingen en dergelijke van ons terug te komen. Wij moeten van ieder woord, ook die terloopse opmerkingen die vaak ongezien zoveel schade aanrichten, rekenschap afleggen voor de God die ze alle heeft gehoord. Maar laten we daar de goede consequentie uit trekken. Die is niet dat we nu bang moeten worden dat het toch nooit goed met ons zal aflopen, vanwege ons gepraat, maar die is dat we nu ons buigen voor onze Heiland, die dan zal oordelen, en Hem vragen om vergeving en om hulp om de waarheid te spreken, werkelijk betrouwbaar te zijn. En laten we die vergeving ook elkaar vragen als dat nodig is. Dat zuivert de lucht, dat geeft nieuwe mogelijkheden van léven. Want daar gaat het God om, van het begin tot het eind, dat wij zouden léven als mensen. En menselijk leven is spreken. Leven voor Gods aangezicht is spreken voor Gods aangezicht. Dat leven komt tot zijn recht in de waarheid, die geeft ruimte, die geeft vrijheid; om Christus, door de Geest. Amen.