Heidelbergse Catechismus, zondag 43

Orde van dienst (Middelburg morgendienst)
Psalm 25,4
Psalm 25,5.6
lezen Efeziërs 4:17-32
Psalm 50,7-11
Zondag 43
Psalm 15
Gezang 38,1.9

Loenen-Abcoude 11/05/97

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


We gaan maar weer eens een zondagje verder met de behandeling van de tien geboden. Vanmorgen: u zult geen vals getuigenis geven van uw naaste. We nemen weer de bekende route: hoe klonk dit gebod op de Sinaï en hoe klinkt het nu, ná de Here Jezus, ná de uitleg van de geboden door zijn apostelen?

Dat betekent dat we er eerst maar eens wat omheen moeten praten vanmorgen. Want er staat in het negende gebod niet: u zult niet liegen, of: u zult altijd de waarheid spreken. Als God zo direct had willen zijn, dan had Hij het net zo goed even direct kunnen zeggen: u zult niet liegen. Toch staat er iets anders. Ook dit gebod is in eerste instantie weer veel beperkter: het gaat over hoe de Israëlieten zich moeten opstellen in rechtszaken. Er staat: u zult geen vals getuigenis geven, afleggen tegen uw naaste, of, naar de oude, deftige formulering van de Statenvertaling: Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. Veel beperkter dus dan over ons algemene spreken of omgaan met elkaar, gaat dit gebod over het getuigen in rechtszaken.

Nu is dat een beetje misleidend als ik het zo zeg. Immers, een rechtszaak is voor ons nog wel wat anders dan een rechtszaak onder het oude Israël. Voor ons is een rechtszaak over het algemeen iets bijzonders, iets wat aan de rand van ons dagelijks leven staat. De meeste van onze conflicten en ruzies halen nooit het stadium van een rechtszaak. Wij lossen dat zelf op, onderling, of in ander verband. Onze samenleving is immers helemaal opgedeeld in compartimenten, die allemaal hun eigen regels en afspraken hebben. Allerlei beroepen hebben hun eigen arbitragecommissie. Verenigingen hebben hun eigen reglementen en manieren om geschillen bij te leggen. Ook ruzies en meningsverschillen in de kerk komen zelden of nooit voor de rechtbank: daar zijn kerkelijke instanties voor.

Maar onder Israël stond het recht niet zo aan de rand van de samenleving, maar juist er midden in. De tien geboden richten zich op een samenleving die vrijwel uitsluitend uit boerendorpen bestond. Als een dorp groot genoeg was om een muur te kunnen bouwen heette het een stad en de dorpsoudste noemde zich dan al snel overste, vorst of zelfs koning. Allerlei voor ons besef hele kleine geschillen, dorpsruzies, zaken waar wij politie voor hebben, notarissen en dergelijke, werden in het openbaar, in de stadspoort beslecht door de oudsten van het dorp, die als een soort arbitragecommissie functioneerden. Dat was al rechtspraak onder Israël.

En dat is nog maar het begin van alle verschillen: bij onze rechtbank horen niet alleen rechters, maar ook een verdediger, en ook een openbare aanklager, en ook advocaten. In Israël waren geen verdedigers, geen openbare aanklagers en ook geen advocaten. Er waren alleen rechters. Er was trouwens ook geen politie en helemaal geen openbaar ministerie. Dan kun je je afvragen: hoe kwam een zaak dan bij die rechters terecht? Nou, heel eenvoudig: doordat iemand tegenover de oudsten van het dorp, de rechters dus, getuigde dat er dit en dat gebeurd was.

Kijk, daar komen we heel direct in aanraking met dit negende gebod. Het gaat dan helemaal nog niet over de rol die getuigen in onze rechtsgang hebben, die getuigen die opgeroepen worden door de aanklager of de verdediger, getuigen à charge of à décharge. Daar zijn we nog lang niet aan toe; het zou nog zo'n duizend jaar duren voor het Romeinse recht de wereld veroverde en de basisvorm van onze rechtspraak gewoon maakte. Nee, het gaat hier in eerste instantie om iemand die van iemand anders getuigt dat die iets verkeerds gedaan heeft en die hem daarmee beschuldigt, aanklaagt. De rol van de getuige en die van de (al dan niet openbare) aanklager kunnen in het oude Israël helemaal niet onderscheiden worden. Je kunt het negende gebod hier dan ook preciezer vertalen met: "Je moet niet als een leugenachtige getuige iemand anders beschuldigen".


Ziet u, in zo'n samenleving klinkt dit gebod toch wel behoorlijk anders dan bij ons. Getuigen in rechtszaken was voor de Israëliet niet iets wat hij hoogstens op televisie zag, maar iets wat bij hem op het dorp plaatsvond, op de hoek, bij de poort, en waarbij het om hele gewone dingen ging: over de vraag of die geleende ezel nu van ouderdom doodgegaan was of omdat de lener hem te zwaar belast had, of over de vraag wie uit de familie zou moeten trouwen met de weduwe van een dorpsgenoot die nog geen kinderen had, of over de vraag waar die oude grenspalen van de erfafscheiding stonden, tien el meer naar die boom, of vijftien el meer naar de rivier.

Getuigen in rechtszaken was voor de Israëliet echter ook veel belangrijker. Laten we wel bedenken: in een tijd dat er nog geen politie was, nauwelijks opsporingsmethoden, geen straatverlichting (sowieso heel weinig verlichting), was de samenleving eigenlijk afhankelijk van getuigen. Wie getuige was van een misdaad, van diefstal of ontucht of noem maar op, die mocht dat niet voor zich houden. Wie weet wat er gebeurd is en toch zwijgt, die laadt de schuld voor die misdaad op zich. Maar wie bekend maakt wat hij weet, en getuigt bij de oudsten, die levert een bijdrage aan de bestrijding van het kwaad en daarmee aan de samenleving. De Israëlieten moesten om zo te zeggen hun eigen politie zijn, hun eigen openbaar ministerie.

Juist daarom is dit gebod ook van onnoemelijk groot belang voor Israël geweest. Het ging maar niet om de criminaliteit die zich aan de rand van de samenleving afspeelde, maar het raakte het hart van de samenleving als geheel. Want als mensen nu als valse, als leugenachtige getuige gingen optreden en hun volksgenoten ten onrechte van allerlei dingen gingen beschuldigen, dan veranderde de samenleving in een chaos, waar het recht van de sterkste heerst. Het is te vergelijken met een modern land waar de politie en het openbaar ministerie corrupt zijn en misbruik maken van hun macht. Dan komt een samenleving te staan in het teken van justitiële moord en onderdrukking. En precies dat gebeurde bij leugenachtige getuigen, aanklagers in het oude Israël. Denk maar aan de gang van zaken bij Nabot en zijn wijngaard.


Ziet u, het gaat bij dit gebod vanouds al niet om de naaste alleen, het gaat er maar niet alleen om dat door een vals getuigenis iemand anders helemaal kapot gemaakt en zelfs letterlijk dood gemaakt kan worden. Het gaat bij dit gebod tegelijk om de gemeenschap als geheel, om het recht en de waarheid en de vrede in de gemeenschap. Als de Here God dit gebod aan de Israëlitische familiehoofden oplegt bij de Sinaï, dan prent Hij hen daarmee niet alleen iets in over de behandeling van de ander, van de naaste, maar dan legt Hij hen vast op recht en waarheid als grondslag van de gemeenschap. Want een vals getuigenis afleggen, een valse beschuldiging uiten, dat is zoiets als dat bij ons een corrupte politieman een vals en onterecht proces verbaal opmaakt, of dat het openbaar ministerie zich zou laten gebruiken voor politieke doeleinden.

Nu, die twee dingen, die moeten we goed vasthouden bij dit gebod. Zo leert Paulus ons dat ook in Efeze 4. Het gaat niet alleen maar om de naaste, het gaat ook om de gemeenschap. Legt daarom de leugen af en spreekt waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkaar (gemeenschap). Dat zijn nog steeds de twee grote belangrijke dingen bij dit gebod, ook nu het, door het spreken van de Here Jezus en zijn apostelen eindeloos verbreed is, uitgebreid over al ons spreken, en uitgediept tot de complete omgang met elkaar. Laten we naar die twee grote belangrijke dingen dan ook nog even apart kijken.


Allereerst dus dat bij dit gebod onze naaste centraal staat. Daar moeten we elkaar denk ik, telkens weer aan herinneren. Want wij hebben zo'n verdachte voorkeur ervoor om over de 'objectieve' waarheid te spreken, over waarheid op zichzelf. En dan denken we er alleen maar aan of het wel 'klopt' wat we zeggen, of het wel 'waar' is, maar denken we niet aan de ander. We hebben er weinig moeite mee om elkaar, als we boos zijn, eens even stevig 'de waarheid' te zeggen, ongeacht of dat die ander nu pijn doet of niet, en vergeten zomaar dat Paulus in Efeze 4:26 niet voor niets vervolgt met: word je boos, zondig dan niet. Bij 'kwaadspreken' over een ander denken we graag alleen maar aan 'slechte, onware dingen zeggen over een ander', maar 'de waarheid' doorgeven, dat kan toch nooit kwaad? Nee? Maar ware dingen zeggen is nog lang niet hetzelfde als de waarheid spreken. Bij waarheid spreken hoort de ander. Zonder oog voor de ander kunnen we helemaal geen waarheid spreken, ook al zeggen we nog zoveel ware dingen.

Want het gaat bij 'de waarheid spreken' niet alleen maar om de vraag of iets waar is of niet, maar ook om de vraag of iets gezegd moet worden of niet. En het criterium of dat ook gezegd moet worden is: of die ander daar belang bij heeft. Dan kan het gaan om degene met wie je net in gesprek bent over nog een ander. Heeft die er belang bij dit te weten, of gaat het diegene niets aan? Heeft je gesprekspartner er nu werkelijk belang bij te weten dat je deze of gene collega of broeder of zuster, maar een flapdrol vindt, of een slappeling, of een onbetrouwbaar type, of een zweverig on-gereformeerd figuur? En het kan ook gaan over de ander over wie het gaat. Heeft die er behoefte aan dat ik met tegenover anderen afvraag of hij zijn werk wel aankan? Heeft die er behoefte aan dat ik doorvertel - of door laat schemeren - waar hij allemaal wel niet mee zit? Als ik vertel hoe heerlijk we gelachen hebben toen die ene knul zo stom dronken was, heeft hij daar belang bij?

Nee, natuurlijk niet. Laten we er toch goed op letten waarom we allerlei dingen vertellen en bespreken. Laten we op onze hoede zijn dat we ons niet alleen maar bekommeren om hoe wij overkomen, of wij wel interessante verhalen hebben, wij wel lekker kunnen lachen, of wij wel aan onze aandacht komen. Maar laten we er op letten wat ons spreken voor anderen betekent, of we hen daarmee beschadigen of juist beschermen. Bij de waarheid spreken hoort de ander. Altijd. Bij de waarheid spreken hoort altijd de vraag òf wij dit of dat wel mogen zeggen. Nee, daar hoeven we niet om te liegen. We kunnen toch ook gewoon tegen iemand zeggen dat het hem of haar niet aangaat, dat-ie er niets mee kan, dat we er niet over mogen praten. Niet alles hoeft toch gezegd te worden? Ook niet alles wat 'waar' is.


De naaste, daar gaat het allereerst om in dit gebod. Veel breder dan toen de Here het op Sinaï gaf, maar even duidelijk. De Here haat de leugen en de valse beschuldigingen niet maar omdat Hij zo verzot is op de grote objectieve waarheid. Maar Hij haat ze als echt duivelswerk. En als de duivel mee gaat spelen dan komen er altijd mensen in het spel die kapot moeten, relaties die stuk moeten, vertrouwen dat gebroken moet worden. Hij is de mensenmoorder van den beginne. Wie spreekt, moet nadenken over wat hij aanricht met zijn woorden. Wie zonder recht en zonder aanleiding praat, praat over anderen, is niet alleen een zwetser, hij beschadigt anderen. Weten, denken, de waarheid - en spreken is twee. Niet alles wat wij denken mogen we ook zeggen, zelfs niet als het 'zo is'. Want als het op spreken aankomt dan komt het ook meteen aan op de anderen. Of je iets zeggen mag dat hangt van de ander af, niet alleen maar van of het waar is.

En laten we wel beseffen: daarmee raken we niet alleen de ander, de naaste, maar ook heel direct de gemeenschap. Praten over elkaar, elkaar typeren en beoordelen, werken met etiketten en met vage algemene opmerkingen (dat is er zo een die ...), en helemaal liegen, laster, roddel, heel gemakkelijk oordelen op basis van driemaal niks, het zijn zonden tegen de gemeenschap. Harde discussiemethoden, mensen vastpraten en klemzetten met verbaal geweld, mensen in consequenties drijven die ze zelf niet willen trekken en hen daarop vastpinnen, het zijn net zo goed zonden tegen de gemeenschap. Het zijn dingen die de basis van ons samenleven aantasten: het vertrouwen en de liefde die we over en weer als broeders en zusters in Christus aan elkaar verplicht zijn.

Ik haal dat expres maar eens naar voren. Niet alleen omdat dit gebod er direct aanleiding toe geeft, maar vooral omdat het mij een heel erg zwak punt van onze vrijgemaakte kerkgemeenschap lijkt. Wij zijn voor dit soort zonden tegen de gemeenschap verschrikkelijk ongevoelig. Wie de kerkelijke pers van de afgelopen 75 jaar naleest kan het koud over de rug voelen gaan. Eerbiedwaardige dominees en professoren die elkaar keihard afslachten omdat het om de waarheid en alleen maar om de waarheid zou gaan. En dan zijn we nog verbaasd ook als daar kerkscheuringen van komen. Nou, niets is vanzelfsprekender: er zijn, over en weer, diepe zonden tegen de gemeenschap aan vooraf gegaan.

En binnen de gemeente, zijn wij daar nu zoveel gevoeliger voor? Ik vraag het me nog steeds af. Kijk, iemand die zich niet aan de oude vertrouwde zondagsbesteding houdt, daar zijn we scherp op. Iemand die steelt, of met de belastingen sjoemelt, die kan er op rekenen dat hij commentaar krijgt. Iemand die het beroemde zevende gebod overtreedt, die kan het nog jaar en dag nagedragen krijgen. En het gaat me er nu helemaal niet om om dat allemaal even goed te praten of van nul en generlei waarde te achten. Maar het valt toch wel heel erg op dat wij helemaal niet zo scherp zijn op mensen met praatjes, met harde discussiemethoden, mensen die anderen even met een paar woorden aan de kant zetten, even vlot typeren als 'halve gereformeerden' of slappelingen. Juist in een kleine gemeente weten we heel veel van elkaar. Nu, dan komt het er des te meer op aan, dat we hier héél scherp op zijn.

Met ons spreken bréken we de gemeenschap, in de kerk, maar ook thuis en op ons werk en op school, òf we bouwen de gemeenschap. Een tussenweg is hier niet. En God gebiedt ons ondubbelzinnig die gemeenschap te bouwen. Paulus, met zoveel woorden, in Efeze 4: goede woorden moeten uit onze mond komen, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij die het horen genade ontvangen: iets dat de mensen die het horen werkelijk goed doet, voor God en mensen.


Dat allemaal wil God. Waarom? Omdat Hij van ons houdt. God heeft belang bij ons, bij ons allemaal, bij onze naaste, bij die ander, hoofd voor hoofd, maar ook bij onze gemeenschap. Hij wil niet dat wij kapot gaan aan de leugen en de losse praat, maar dat we leven en samen leven in waarheid en vrede en recht. Daarom neemt Hij maatregelen, hier in dit gebod. Hij nam ze voor zijn volk Israël, om het te beschermen tegen de verwoestende macht van de leugen: geen vals getuigenis. Hij neemt ze voor ons nog steeds: dit gebod is alleen maar breder en dieper geworden. Het klinkt voor ons uit de mond van de Here Jezus zelf, Gods Zoon die, om werkelijk waarheid te openbaren, op aarde gekomen is en een leven geleid heeft dat helemaal in het teken stond van liefde tot de ander en liefde tot de gemeenschap. Daarvoor heeft Hij geleden en is Hij opgestaan om zo werkelijke waarheid aan het licht te brengen: waarheid met het oog op de ander, met het oog op de gemeenschap. Laten we het beseffen als we spreken: die ander, onze gemeenschap, daarvoor is Hij gestorven. En juist daarom: u zult geen vals getuigenis geven van uw naaste. Amen.


<<<