Matteüs 9:12-13

Orde van dienst (Kampen middagdienst)
Liedboek gezang 328
lezen Matteüs 9:1-13
Gezang 15,1
tekst Matteüs 9:12-13
Gezang 3
Psalm 138

Loenen-Abcoude 15/10/00
zie ook de eerdere preek over Matteüs 9:13

<<<


Broeders en zusters, geliefd in onze Heer, Jezus Christus,


Ik geloof dat het geen kwaad kan als ik vanmiddag eens wat aandacht geef aan wat zondaars zijn. Zo nu en dan moet ik toch eens doen wat dominees geacht worden te doen, en dan moet het over zonden gaan, toch? Oké.


Stel, je bent boer, en het land waar je woont is bezet gebied. Soldaten uit een ander land maken de dienst uit. En dat is niet alles waar je aan merkt dat je geen baas in eigen huis bent. Aan de ingang van de stad of het dorp waar je woont is een kantoortje. En iedere keer als jij van je land komt met je wagen vol graan of fruit of druiven, of wat dan ook, word je bij dat kantoortje staande gehouden. Hebt u nog wat aan te geven?, vragen ze. Nou ja, ontkennen helpt niet. En je laat je manden met appels zien. Erg best zijn ze niet, dit jaar. Veel meer dan een kwartje de kilo zullen ze niet opbrengen. Eén van de beambten bekijkt je manden. ’Nou, meneer, ’t zijn beste appels dit jaar. Twee kwartjes de kilo doen ze vast wel. Betaalt u maar twintig cent de kilo’. Daar was je al bang voor. Je probeert nog wat tegen te sputteren, laat wat beurse plekken zien en zo, maar veel levert het niet op. Met een zwaar kreunende portemonnee kom je thuis, mopperend en scheldend op die dieven en rovers van de belastingen. Pooiers zijn het, die over de ruggen van hard werkende mensen rijk proberen te worden.


Dat was ongeveer wat een hardwerkende boer in Palestina in de tijd van Jezus zou kunnen overkomen als hij langs het tolkantoor van Matteüs de tollenaar was gekomen. De Romeinen hadden een slim systeem van belastingen innen. Een groot deel van de belasting hadden ze uitbesteed aan zogenaamde tollenaars. Die betaalden van tevoren een bepaald bedrag aan de Romeinen en zorgden dan dat ze dat terugkregen bij de mensen die belasting moesten betalen - en liefst wat meer ook: er werd behoorlijk winst gemaakt met deze praktijken. Het ging hier in de meeste gevallen inderdaad om door de staat beschermde dieven en rovers. Ieder fatsoenlijk mens had een afkeer van en een hekel aan ze. Het was uitschot van de samenleving, beschermd door de Romeinen maar door iedereen gemeden.


Even later kan diezelfde hardwerkende boer zien, dat er in het huis van die Matteüs een grote maaltijd wordt gehouden. ’Hm, patsers, kunnen ze wel, van ons geld’. Dan kijkt hij nog eens, en herkent het bezoek: Jezus en zijn leerlingen, en nog meer tollenaars, en wie ziet hij daar nog meer? Is dat niet die dief, die ze onlangs opgepakt hadden? En dat is die zwerver, die altijd zo stiekem kijkt, alsof hij wat op z’n kerfstok heeft. En die vrouw? Hij weet zeker dat hij haar kent. Ja, die woont in dat huisje verderop, waar ’s avonds nog wel eens bezoek is, vreemde mannen uit het volgende dorp. Zijn mond zakt ervan open. Wat is dat voor vreemd gezelschap?


Zou dat gezelschap passen, hier in de kerk? Daar moeten wij, als zo graag fatsoenlijke mensen, maar eens goed over nadenken. Wij kunnen ons die vraag van die Farizeeën wel voorstellen. Farizeeën waren erg fatsoenlijke mensen. Ze lijken soms verdacht veel op kerkmensen. Ze wisten wel wat ze aan dat gezelschap hadden: zondaars waren het, allemaal, slecht volk, kon je maar beter niets mee te maken hebben. Moesten zich eerst maar eens bekeren, zich wassen, een fatsoenlijk pak aantrekken en regelmatig in de kerk komen. Ja, wat doet die Jezus daar eigenlijk? Waarom eet Hij met die slechte mensen, alsof Hij hun vriend is?


’Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke wel. Ga heen, en denk maar eens na over de betekenis van deze woorden: Barmhartigheid wil ik, geen offers. Want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen uit te nodigen, maar zondaars.’


Juist de fatsoenlijke mensen krijgen te horen dat Jezus is gekomen om zondaren te roepen, en geen rechtvaardigen. De zondaren krijgen dat niet te horen, die hadden dat al gemerkt: toen Jezus langs dat tolkantoor kwam had Hij er één geroepen met zoveel woorden: Matteüs, volg Mij! Maar de fatsoenlijke mensen - nietwaar, zoals wij zo graag zijn - die krijgen dat te horen: ’Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars’. Zij - wij - moeten daar over nadenken. Het is Jezus’ eigen boodschap: Ik ben gekomen om zondaars te roepen. Het evangelie is voor zondaren.


Ook voor fatsoenlijke zondaren. Want u voelt natuurlijk al lang aan waar Jezus hier heen wil. Hij suggereert overduidelijk aan deze Farizeeën, die fatsoenlijke mensen, aan ons dus ook..., dat Hij ook hen komt roepen - als zondaren. Hen - ons - net zo goed. Nee, Jezus bedoelt niet - wat sommige mensen er wel eens van maken - dat alle mensen even slecht zijn, dat het niet uitmaakt of je ooit vroeger eens een tarwebiscuitje van je moeder hebt gejat of dat je een lieve duit hebt verdiend met drugshandel. Natuurlijk maakt dat uit. Alleen is dat niet zo belangrijk hier. Want Jezus bedoelt iets heel anders. Hij wil ons juist afleren onszelf in onze slechtheid te vergelijken met andere mensen. Want dan komen we er altijd goed af. Er is altijd wel iemand te vinden die nog slechter is dan wij, die nog meer mislukt is, die nog vaker heeft misgetast. Als Jezus juist tegen fatsoenlijke mensen zegt: ’Ik ben gekomen om zondaars te roepen, ook jou!’, dan wil Hij ons aan het nadenken krijgen over onze eigen troubles. Niet wat anderen allemaal hebben gedaan (al is het een balk in hun oog) is hier belangrijk, maar wat wij zelf allemaal hebben gedaan of niet gedaan (al is het een splinter, daarmee vergeleken). Jezus komt oog in oog met ons zelf staan: ons komt Hij roepen.


Laten we daar eerlijk in zijn. Jezus zegt tot een ieder van ons persoonlijk: ’Ik ben gekomen om zondaars te roepen, ook jou!’. Hij zegt niet: jij bent een dief, of: jij bent een hoer, of: jij bent een zeurpiet, of: jij bent een egoïst, of wat dan ook. Maar Hij zegt wel: kijk nu eens eerlijk naar je eigen leven, je eigen verleden. Houd op met je vijf maten groter voor te doen dan je bent en realiseer je hoe het is gegaan. Herinner je je ruzies om niks met je vrouw, alleen maar om je af te reageren dat je niet de baan hebt die je hebben wou, en hoe ze je huwelijk hebben verziekt. Herinner je al die uren spijbelen, en hoe hard je daar later voor moest werken. Herinner je hoe je bent uitgevallen tegen die ander, haar hebt gekwetst en geraakt, zodat de verhoudingen nog altijd niet goed zijn. Herinner je hoe je die ander vergeten en verwaarloosd hebt omdat je zo druk was me jezelf. Herinner je hoe verbitterd je bent geworden, en waarom eigenlijk? Herinner je... en besef: ’Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’


Goed, nadenken over onze eigen troubles dus. Dan zien we allemaal iets anders. Die Farizeeën hier krijgen ook maar geen algemene boodschap mee. ’Denk maar eens na over wat het betekent: Barmhartigheid wil ik, geen offers.’ Of ze het nu willen weten of niet - en deze mensen wilden het duidelijk niet weten - daar zit hun heel eigen probleem, dat wat hun leven vergiftigt en tegelijk dat van de mensen om hen heen: ze hebben geen zorg, geen medelijden, gene ontferming, geen liefde voor andere mensen. Ze zijn heel precies, en netjes en vroom. Maar ze houden alleen maar van mensen die net zo zijn als zij. Het kan geen kwaad als wij ook eens in die spiegel kijken, maar de kans is groot dat uw, dat jou eigen probleem toch ergens anders ligt.


Dit is dan ook alleen nog maar het begin. Want als je dat dan doet, als je je herinnert hoe het in je eigen leven gegaan is, goed- èn misgegaan, wat is dan het karakter van die troubles die je ontdekt? Met die vraag komen we bij het punt waar het me in deze preek even om gaat.


Want de Here Jezus zegt: gezonde mensen hebben geen dokter nodig, zieke wel. En bij zondaars hoort barmhartigheid, medelijden, ontferming. Daarin haalt Hij een kant van zondaar zijn naar voren die wij van huis uit, denk ik, niet meegekregen hebben, die we dan ook vaak en makkelijk vergeten: als zondaar ben je een stakker, leef je ónder je niveau, ben je een triest en eigenlijk verachtelijk figuur, een slappeling, een verslaafde. Dat is toch ook wat je als ’fatsoenlijk’ mens meteen boven krijgt als je zo’n samengeraapt zootje als dat gezelschap bij Matteüs je indenkt? Heel goed, realiseer je dan dat er bij ons allemaal net zo iets aan de hand is. En geen gedoe met vergelijkingen en zo. Wie zegt jou dat jouw verslaving aan anderen een grote mond geven voor God minder erg is dan die heroïneverslaving van die ander? Zondaars hebben barmhartigheid nodig. Wij leven van ontferming.


Laten we hier echt eens goed luisteren naar onze Heer. Want zij zitten zo vast in dat andere systeem, dat van zonde is ongehoorzaamheid, en zondaars, dat zijn geen zieke mensen, maar dat zijn stoute mensen. Zij hebben geen ontferming nodig, nee, ze hebben vergeving nodig. En daar moeten ze maar eens om vragen, en hun leven beteren. En als ze dat niet willen, nou dan volgt er straf. Dat is het Farizeeërs-systeem, nietwaar? Je mag niet eten met stoute mensen.


Als je in dát systeem over je eigen troubles gaat nadenken, levert dat weinig op. Dan ontdek je dat je ook vaak stout bent geweest, ongehoorzaam, en dat je veel vergeving nodig hebt. Maar ontdek je dan ook hoe je van binnen uit misvormd bent door je kwaad? Zie je dan ook hoe triest het eigenlijk is hoe jij met andere mensen omgaat? Heb je jezelf wel eens gezien als je flink teveel gedronken had? Kijk eens naar jezelf als je voor de tv hangt, hoor jezelf eens praten. Is dát nu het niveau waarop God mensen gemaakt heeft, ook jou? Is dát het niveau waarop jij zelf zou willen leven? En je zou tevreden zijn met vergeving, zonder dat er verder iets veranderde? Vergeving krijgt pas zin als ze gedragen wordt door genezing, door barmhartigheid. Anders blijven wij zelf de mensen voor wie onze ouders ons altijd waarschuwden.


Nee, het kan geen kwaad als we het ons eens indenken, dat vreemde gezelschap bij Matteüs de tollenaar. Past dat hier in de kerk? Als puntje bij paaltje komt zit het hier in de kerk. Zodra we ophouden met alleen maar te kijken naar wat voor ogen is, zien we het ook. De vervallen figuur van die verslaafde zwerver schemert door ons goede pak heen. De schande en de lafheid, de verachtelijkheid en misère die heeft een plaats in de kerk. Juist in de kerk.


Want we zijn hier bij elkaar rond die ene Heer, nietwaar, die kruisigd is, er uit gegooid, te schande gehangen, uitgekotst door God en mensen, niet om aan te zien, walgelijk. Barmhartigheid wilde Hij, geen offers. Hij kwam niet om rechtvaardigen uit te nodigen, maar zondaars. Kijk maar. En Hij roept ons, ieder van ons persoonlijk: herinner je... jij bent niet de enige die wet wat er in jouw leven aan de hand is. Ik weet het ook en Ik roep jou. Ik wil jou zelf, niet alleen je positieve eigenschappen, ook je slechte, niet alleen je goede daden, ook je verkeerde, niet alleen je geslaagde projecten, ook je mislukkingen, je gemis, je geamputeerde gevoel, je littekens. Ik heb je gezien, krom gegroeid, uitgezakt, verkrampt, een karikatuur van jezelf. Verstop het maar niet. Ik roep jou, want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. Amen.


<<<